Afgelopen zondag waren G. en ik in het Noord-Brabants museum in Den Bosch. Na afloop kon ik het niet laten om even door de Choorstraat te lopen, de straat naast de Sint Jan, waar al meer dan honderd jaar de congregatie van De Dochters van Maria en Joseph is gevestigd, in de volksmond beter bekend als De Zusters van de Choorstraat. Hier liggen talrijke sporen van familieleden.
De religieuze orde werd aan het begin van de negentiende eeuw opgericht door de Bossche kapelaan Heeren met het doel arme vrouwen in de stad te helpen. Al snel breidde de ondersteuning zich uit naar gehandicapten en ouderen. Daarnaast richtte men scholen op voor jonge meisjes. In de eerste helft van de twintigste eeuw verspreidde het werk van de zusters zich over heel Nederland, daarna ook over andere delen van de wereld. Onder meer het Doveninstituut in St. Michielsgestel en de Maartensklinieken voor orthopedische zorg in Nijmegen zijn uit hun inspanningen voortgekomen.

Keetje van Rooijen (zuster Louisa)

Keetje van Rooijen, de zus van mijn oma, is de eerste telg uit de familie die zich in Den Bosch meldt. In 1896 wordt zij op 16-jarige leeftijd leerling aan de kweekschool van de zusters. Het is een opstap naar een intrede in de orde twee jaar later. Zij wordt lerares Nederlands en Tekenen aan de kweekschool die haar heeft voortgebracht. In de spaarzame vrije tijd die haar gegund is, bekwaamt zij zich in de schilderkunst.
Jaren later wordt haar voorbeeld gevolgd door de drie dochters van mijn oudoom Rinus. Mien, Ida en Cécile hebben hun jonge jaren doorgebracht op meisjesinternaten, waar de cultuur van de kloosterorde heerste. Mien werd aanvankelijk onderwijzeres op een lagere school, waar het muziekonderwijs haar bijzondere aandacht had. Cécile behaalde het diploma piano aan het conservatorium. Alle drie besluiten uiteindelijk te kiezen voor de veiligheid van het al bekende kloosterleven. Vooral in het geval van Cécile waren haar ouders erg verdrietig hierover. Zij had als pianiste al opgetreden op podia in Nederland en Duitsland. Bij haar intrede mocht zij nog wel haar piano meenemen.

Cécile (zuster Odilia), Mien (zuster Marie-Cecile), Ida (zuster Maria)

De gebouwen van de Dochters van Maria en Jozef besloegen ooit anderhalve straat. Naast het moederhuis was er de mulo, de kweekschool en het internaat voor meisjes. Het grootste gedeelte van het complex is omgebouwd tot woonappartementen. Op de hoek het dichtst bij de Sint Jan wonen nu nog de laatst overgebleven zusters.
Omhoogkijkend langs de gevels denk ik met gemengde gevoelens aan mijn oudtante en achternichten. Zij hebben hun ziel en zaligheid gegeven aan de vorming van jonge meisjes tot goede katholieken en aan de zorg voor gehandicapten. Daarvoor hebben zij veel moeten opgeven. Allen kenden ‘dagen van stil verdriet’. Ida heeft haar leven lang getwijfeld heeft of zij wel een goede religieuze was. ‘Zelfs onder het bidden heb ik moeite om aan O.L. Heer te denken.’ Eenmaal schreef zij aan haar broer, ‘dat het maar beter zou zijn als O.L. Heer mij komt halen’. Over Cécile schreef een medezuster na haar overlijden: ‘Deze vrouw was muziek en leefde voor de muziek.’