Eind jaren vijftig stond ik met een groep kinderen iedere woensdagmiddag voor de achterdeur bij de familie Wolters. We wachtten op het sein dat we naar binnen mochten. Als het zover was deden we de schoenen uit en installeerden ons in de huiskamer op de grond voor dat wonderbaarlijke kastje.
Televisie voor kinderen was toen niet veel meer dan een nieuwe versie van de poppenkast, compleet met gordijntjes die open- en dichtgingen. De KRO zond het poppentheater Dappere Dodo uit. De NCRV volgde met Coco en de vliegende knorrepot. Verder werden we iedere uitzending onthaald op De Verrekijker. Die toonde ons educatieve filmpjes over kinderen in andere landen. Er is één filmpje dat ik me na zestig jaar nog kan herinneren: in Finland liepen blote kindertjes door de sneeuw.
Mijn vader wilde lange tijd niet aan een tv. Achteraf vermoed ik dat zijn behoudende katholieke geloof hierin een rol heeft gespeeld. Katholieken hebben nooit voorop gelopen met vernieuwingen, zeker niet op het gebied van vermaak en genot. Dat leidde maar af het werkelijke doel van het leven. Bovendien lag er altijd het risico van emotie, opwinding en onkuisheid op de loer.
Pater Kors, vlak na de oorlog de voorzitter van de KRO, was daarom een tegenstander van de invoering van televisie. Hij zag het als een gevaar voor de ‘morele volksgezondheid’. De kerk zou de greep op de gelovigen verliezen. Vanuit zijn standpunt bekeken heeft Kors gelijk gekregen. In de jaren zestig en zeventig heeft het medium televisie in niet geringe mate bijgedragen aan het omver halen van heilige huisjes en ontkerkelijking.
De ontwikkelingen tegenhouden kon hij echter niet. Dus deed de omroep in de jaren vijftig met frisse tegenzin mee. Op dinsdag 16 oktober 1951 leidde de voorzitter met de volgende woorden de eerste televisie-uitzending van de KRO in: ‘het technisch vernuft dat de televisie ons heeft geschonken wil onze omroep dienstbaar maken aan het ideaal: de blijde boodschap van Christus niet alleen aan de mensheid te brengen, maar die ook te laten beleven.’ Kors gaf een positieve draai aan tele-visie, het ‘ver kunnen kijken’: ‘het betekent voor de Christen te kunnen schouwen over de grenzen van de stoffelijkheid dezer wereld en van het heelal heen, naar het Goddelijk licht dat ons het geloof heeft geschonken.’ Alsof De Verrekijker op zoek kon gaan naar beelden uit de hemel.
De tv was in de jaren vijftig het stiefkind van de KRO. Kors vond het medium een stokpaardje van de overheid. Door de algemene programma’s van de NTS, waarmee al snel 40% van de zendtijd was gevuld, werd de invloed van de omroepen teruggedrongen. Daar kwam bij, dat de omroepverenigingen, anders dan bij de radio, niet beschikten over eigen tv-studio’s en opnameapparatuur. Ook nu, na zeventig jaar, klagen de omroepen over de te grote macht van de NPO. Pater Kors was een ziener.
In 1968 deed de tv uiteindelijk zijn intrede in onze huiskamer. De blote borsten van Hoepla, in ’67 van het scherm gehaald, heeft mijn vader niet hoeven meemaken. Ik heb ze ook gemist.