Twee weken geleden overleed een neef van mij. Hij is vijfenzeventig jaar geworden. Een halfjaar geleden was bij hem darmkanker vastgesteld. Hij was ervoor behandeld en hoopte dat hij nog een tijdje mee zou kunnen. Na enkele maanden constateerden de artsen dat er uitzaaiingen waren in de botten. Dat was niet alleen heel pijnlijk, het was ook onbehandelbaar.
Zijn overlijden confronteerde mij, niet voor de eerste keer, met de harde werkelijkheid: een ongeneeslijke ziekte kan je zomaar overkomen, zonder waarschuwing vooraf. Je kunt je niet op zo’n overval voorbereiden. Of wel?
Hodie mihi, cras tibi, heden ik, morgen gij. Het staat nog wel eens vermeld op begraafplaatsen. Alsof de doden je met een holle lach toeroepen: denk maar niet dat jíj eraan kunt ontsnappen.
De dit jaar overleden cabaretier Jeroen van Merwijk zong ooit over de dood:
Jij kunt van hem altijd op aan
Hij zal nooit iemand overslaan
Het is zeker dat hij vroeg of laat
Een keertje aan de voordeur staat
Dat het leven eindig is weten we allemaal. Maar met die kennis ben je nog niet voorbereid.
De Amerikaanse psychiater Kübler-Ross was in de jaren zeventig een van de eersten die aandacht vroeg voor het stervensproces. Je kunt beter afscheid nemen van het leven als je gedaan hebt wat je wilde doen en gezegd hebt, wat je nog te zeggen had, was haar boodschap. In grote lijnen voldoe ik hieraan, zeg ik dan stoer. Maar mocht ik morgen horen dat mijn einde nabij is, dan zou ik toch nog graag wat tijd willen om het boek, waaraan ik nu werk, af te maken.
De Australische stervensbegeleider Bronnie Ware vroeg aan terminale patiënten waarvan zij spijt hadden. Zij kwam tot een top 5:
1. Ik wilde dat ik meer mijn eigen keuzes had gevolgd in plaats van die van anderen.
2. Ik wilde dat ik niet zo hard gewerkt had.
3. Had ik maar vaker de moed gehad om mijn gevoelens te uiten.
4. Had ik maar meer aandacht besteed aan mijn vrienden.
5. Had ik mezelf maar wat meer geluk gegund.
Kijk ik naar deze punten dan krijg ik het al wat moeilijker. Gevoelens uiten is niet mijn sterkste kant en heb ik wel genoeg tijd aan sociale contacten besteed?
Huub Buijssen, een publicist die werkzaam was in de ouderenzorg, kreeg op een dag het bericht dat hij alvleesklierkanker had en hooguit nog drie maanden te leven had. Na enkele weken vertelde de arts dat hij een foute diagnose had gesteld. Al snel richtte Buijssen zich weer op de toekomst en op de dingen die hij wilde bereiken. Dat is heel menselijk, zegt hij in een interview. Je richt je niet op tegenslag. Ondanks dat hij de klap van het nadere einde ervaren heeft kon hij maanden later de pijn hiervan niet meer oproepen. ‘Je kunt je wel de dood van een ander voorstellen, maar niet die van jezelf.’
Mijn conclusie: ik kan lijstjes afvinken tot ik erbij neerval, maar als de dood morgen bij mij aanbelt zal ik totaal van slag zijn. De vraag is hoe ik daarna verder ga met de verwerking.