‘Na het eten pakte hij de krant, ging op zijn buik op de grond liggen en bekeek de koppen. ‘Er staat weer heel erg weinig in’, mijmerde hij. (…) De tv-film kon zijn aandacht niet vangen. Hij was erbij gekomen toen het al even bezig was. Maar buiten dat werd hij toch teveel afgeleid door zijn eigen gedachten. ‘Maar als ik hem uitdoe’, overwoog hij, ‘blijft er weinig meer over.’
Dit is een fragment uit een verhaal dat ik schreef toen ik eenentwintig was. Ik werkte dat jaar bij een aannemer, kreeg na verloop van tijd flinke rugpijn en meldde mij ziek. Ik moest de hele dag thuis blijven, omdat ieder ogenblik de controleur van de ziektewet kon aanbellen. Starend uit het raam van mijn kamer kreeg ik voor het eerst de ingeving om te schrijven. In twee jaar schreef ik zo’n vijftien verhalen, anderhalf bloknoot vol. Daarna stopte het.
Ik schreef over een jongeman die niet weet wat hij met zijn leven aan moet. Die, zoals de hoofdpersoon in Der Winterreise wegloopt en de eenzaamheid opzoekt. Ik schreef over mislukte relaties, over het verlangen naar het eenvoudige landleven, over het vrijen met een boerendochter in een grassige greppel. In lange zinnen met ouderwets aandoende woorden (verpozing, onledig houden met, thee nuttigen) beschreef ik de gemoedstoestand van de protagonist.
Ondertussen zette ik me af tegen burgerlijke gezapigheid: tegen pas getrouwde stellen met een jampothouder op tafel en tegen mensen die elke avond op de bank achter de tv hangen. Ook de katholieke kerk kreeg ervan langs, zoals de dagsluiter op tv die aandacht vroeg voor de biecht. Het hoogtepunt van een vrijpartij associeerde ik met de consecratie in de mis.
Geleidelijk waagde ik me aan een ander type verhaal: feitelijke observaties uit het dagelijkse leven, zoals over een jonge man en een jonge vrouw die elkaar tijdens een treinreis voorzichtig aftasten. Zij wil hem, hij haar niet. En over een rusteloze man in de hal van het ziekenhuis. ‘Dan grijpt hij een zakdoek uit zijn zak, neemt zijn bril van zijn tengere gezicht en veegt de glazen schoon, langzaam en nadenkend. Met wat vluggere bewegingen zet hij vervolgens de bril weer op.’ Later blijkt dat zijn vrouw is overleden.
De stukken nu weer lezend kost het me moeite om mijn eigen kritiek te negeren en geen schaamte te voelen. Maar ik kan ook genieten van levendige details (het slippende geluid van de volle spoel van een bandrecorder; ‘wanneer de deur van het café openging verwaaide de rook onder de felle lampen boven het biljart’; ‘door de openstaande deur van zijn kamer klonk de stem van Ad Visser: ‘Avro’s Toppop tv-tip!’).
Zonder dat ik het me bewust was heb ik op dit blog de afgelopen jaren diverse jeugdherinneringen beschreven die ook in deze verhalen voorkomen, zoals het stuk onlangs over de begrafenis en de misdienaar. Hoe dan ook, de stukken vormen een mooi inkijkje in de ziel van een eenentwintigjarige. Een fotoalbum in woorden.
Er zat dus altijd al een schrijver in je! Wat goed dat je dat hebt bewaard!
Wat mooi, Arnold. dankjewel!
Mooi!