In het familiearchief dat ik van mijn vader heb overgenomen vond ik een interview met mijn heeroom. Hij vertelt daarin hoe hij lang getwijfeld heeft tussen zijn werk als journalist en een leven als monnik. Zijn afwegingen wekten mijn interesse, dus ik ging op zoek naar meer informatie. Op dat moment kwam er via een neef een stapel met tweehonderd brieven boven tafel, die Willibrord van Dijk tussen 1927 en 1960 aan zijn ouders heeft geschreven. Hij beschrijft daarin niet alleen zijn bezigheden als monnik, maar ook zijn ups en downs. Bezig om alles uit te tikken voor mijn familieleden bedacht ik dat er mogelijk wel een breder publiek geïnteresseerd zou zijn. Voor het schrijven van een boek zou het dan nodig zijn om onderzoek te doen in de archieven van de abdij Koningshoeven. Voorzichtig informeerde ik bij de huidige abt, dom Bernardus, naar de mogelijkheden. Ik hield sterk rekening met de mogelijkheid dat men liever geen buitenstaander wilde laten meekijken naar wat er in deze jarenlang besloten gemeenschap gebeurd is.
Het antwoord van dom Bernardus was kort maar krachtig: ‘je plan om een boek te schrijven over dom Willibrord ondersteun ik van harte. Van onze kant willen we graag alle medewerking verlenen, het archief staat voor je open.’
In Koningshoeven vond ik het belangrijkste materiaal voor deze uitgave. Zo’n meter kastplank is gevuld met het persoonlijk archief van Willibrord. Acht archiefdozen vol met zakelijke correspondentie, toespraken, krantenartikelen, interviews, door hemzelf geschreven artikelen, feestliederen en andere gedenkwaardigheden. Voor een biograaf is het een zegen als zijn onderwerp zelf van schrijven houdt en veel geschreven heeft. Zo heeft de gewezen journalist talrijke reisbrieven uit Indonesië en Kenia nagelaten. Daarbij komt dat Willibrord in sommige brieven geen blad voor de mond neemt en op menige plaats ook over zijn eigen gevoelens open en eerlijk is.
Het dagelijks leven in Koningshoeven is beschreven door verschillende monniken. In later jaren was er één chroniqueur die het leven in de abdij beschreef.
Daarnaast kon ik grasduinen in de correspondentie met de leiding van de orde en de verslagen van de generaal kapittels, in de archieven van monniken die een belangrijke rol in het leven van Willibrord hebben gespeeld en in verslagen van conferenties en gespreksgroepen.
Er is in het archief veel bewaard, maar er ontbreekt ook het een en ander. Zo heeft Willibrord al zijn persoonlijke correspondentie weggegooid, wat vanuit zijn rol als vertrouwenspersoon begrijpelijk is, maar voor een biograaf erg jammer. Ondanks zijn openheid heb ik rond diverse onderwerpen niets gevonden over zijn eigen meningen en gevoelens. Bijvoorbeeld over zijn benoemingen of over het celibaat en zijn eigen worsteling hiermee. Ten dele kon ik zijn afwegingen reconstrueren aan de hand van uitspraken over andere kwesties.
Regelmatig bekroop mij tijdens mijn onderzoek de gedachte, dat ik eerder aan dit project had moeten beginnen. Van de mensen die Willibrord goed gekend hebben zijn er nog maar weinigen in leven. Van die weinigen was lang niet iedereen bereid of in staat om herinneringen op te halen. Bij verschillende gesprekspartners merkte ik terughoudendheid als het ging om zaken die de kloostergemeenschap in een negatief daglicht kunnen plaatsen. Daar komt nog bij dat er tot halverwege de jaren zestig in het klooster nergens over gesproken werd. Met mijn kennis uit de archieven was ik op sommige punten beter op de hoogte dan sommige geïnterviewden.
Mijn bedoeling was om een goed leesbaar verhaal te schrijven.
Alles wat ik beschreven heb is waar gebeurd, geschreven en gezegd. Mijn intentie was om zoveel mogelijk de gebeurtenissen voor zichzelf te laten spreken. Daarmee wil ik niet zeggen dat het een objectieve beschrijving is geworden. Ik ben degene die de keuze heeft gemaakt uit het materiaal en ik heb de rangschikking en het kader aangebracht. Het is daardoor mijn verhaal geworden, mijn kijk op de gebeurtenissen.