Een flink deel van mijn arbeidsleven was ik werkzaam in de preventieve geestelijke gezondheidszorg. Door middel van vroegtijdige signalering en ondersteuning wilden we erger voorkomen. Dat idealisme riep zowel vraagtekens als ongeloof op. Voor een overtuigend voorbeeld verwezen we nog wel eens naar Duitsland, naar een project uit de somatische zorg. In het Kinzigtal kregen ouderen voorlichting over hoe zij de kans op een val konden verkleinen. Wie wilde kon een cursus valpreventie volgen. Het samenwerkingsproject van zorgaanbieders, verzekeraars en ouderen leidde tot een daling van het aantal botbreuken met 45%, een verlenging van de levensduur van 1,4 jaar en dat alles tegen lagere kosten voor de verzekeraars. Je zou denken dat zo’n aansprekend voorbeeld onmiddellijk navolging krijgt. In deze vorm ben ik dat niet tegengekomen.
In Nederland zijn vorig jaar 7000 (zegge zevenduizend) mensen overleden als gevolg van een val, zo las ik laatst op nos.nl. Volgens de berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek is er sprake van een stijging van 12% ten opzichte van 2022. In vergelijking met twintig jaar geleden sterven bijna vier keer zoveel mensen als gevolg van een val. De groei van de bevolking en de groei van het aantal ouderen kan deze stijging niet verklaren.
Het zijn met name ouderen die vallend aan het einde komen. Ouderen hebben vaker aandoeningen en kunnen minder goed bewegen. De opmars van de rollator heeft de trend blijkbaar niet kunnen keren. De introductie van de e-bike drukt waarschijnlijk op de andere kant van de weegschaal.
De cijfers leiden tot een hernieuwd pleidooi van beleidsmakers voor vroegtijdige herkenning van risico’s, voor gezond eten en bewegen (fietsen!) en voor het wegnemen van obstakels. Ga nog eens kijken in het Kinzigtal zou ik zeggen. ‘Mensen kijken gewoon niet uit!’, hoorde ik laatst een vrouw zeggen die als vrijwilligster in een ziekenhuis werkt. Zij wondt zich op over het grote aantal ouderen dat na een val van een trap op de Eerste Hulp wordt binnengebracht. Waarom houden deze ouderen zich niet goed vast aan de leuning, vroeg zij zich af.
Tot haar ontzetting vertelde ik dat ik me nooit vasthoud aan de trapleuning. En – nu komt het – dat ik dat ook nog eens met opzet doe. Op deze manier oefen ik iedere dag mijn balans, zodat ik bij een kleine disbalans weer snel zelf het evenwicht kan hervinden. Zo probeer ik ook staande op één voet mijn sokken aan te trekken. Met veel strakke sokken die net uit de was komen is dat nog wel eens een uitdaging. Met als gevolg dat ik hinkelend door de kamer stuiter. Zorgverleners die tot taak hebben om ouderen bewust te maken van de risico’s van valpreventie krijgen vast grijze haren hiervan. In die zin ben ik zelf geen goede navolger van de heilzame boodschappen die ik jarenlang aan anderen heb willen overdragen. Misschien ligt in de eigenwijsheid van de mens wel de grootste makke van het preventieve denken.