Schrijven, Lezen, Leven.

Tag

Vleuten

0

WACHTEN IN DE WINKEL

Herinnering

De winkelbel klinkt schril als ik voorzichtig de deur open. Een sterke geur van leer dringt in mijn neusgaten. Bij het sluiten van de deur klinkt de bel opnieuw. Dat is eigenlijk overbodig want de schoenmaker staat achter de kleine toonbank. Hij draagt een lichtbruine stofjas. Zijn dunne haar is strak naar achteren gekamd. Voor de toonbank staat een vrouw in een donkerblauwe jas.
‘Ga jij eens even naar Bertus van de Berg’, had mijn moeder gezegd. ‘Papa heeft nieuwe veters nodig voor zijn zondagse schoenen.’ Ik liep te voetballen tussen het huis en de schuur. Ik was DOS en ik was net bezig om Feyenoord te verslaan en ik had geen zin om veters te halen. Jongens van acht hebben nooit zin om een boodschap te doen. Na enig getreuzel fietste ik naar de Stationsstraat. De zaak zat tussen de manufacturenwinkel van Sterk en boerderij Dakveld. Toen ik mijn fiets neerzette zag ik een paar grote zeugen op het stuk kaalgevreten grond voor de boerderij.
De mevrouw en de schoenmaker zijn druk met elkaar in gesprek. Dat wil zeggen, de vrouw is aan het woord, Van de Berg knikt af en toe of antwoordt: ‘ja, ja’ of ‘zo, zo’. Het gaat niet over schoenen. Ik word al snel ongeduldig. Ik voel in mijn broekzak of de veter er nog inzit, die mijn moeder mij heeft meegegeven.
Het is een kleine schoenenwinkel. De wanden staan tot aan het plafond vol met schoenendozen: Van Haren, Swift, Hevea, van Gils, Robinson, Huf. Naast de toonbank is een vak voor veters en schoensmeer, Tana en Erdal.

Foto: Ingrid Geerdink

Achter het winkelwoonhuis is de werkplaats. Meestal zit de schoenmaker daar, aan een tafeltje met tangen, hamers en vijlen, met de lijmpot en de lijmtangen en met de gietijzeren mal waar hij een schoen overheen kan trekken om te verzolen. Aan de wand hangen hakken en zolen, gespen en teenstukken. Op de grond staan de gerepareerde schoenen, waar de bon uitsteekt. ‘Van welke Van Dijk ben jij er een’, vroeg hij mij eens. Er wonen veel Van Dijken in het dorp.
Het gesprek in de winkel gaat nog door. Hebben zij wel in de gaten dat ik ook in de winkel sta? Ik doe een paar stappen opzij. De blik van de schoenmaker blijft op de vrouw gericht. Hij maakt nog geen aanstalten om het gesprek af te ronden en mij te helpen. Ik begin een hekel te krijgen aan die vrouw met haar hoofddoek. Als er voor het eerst een stilte valt, krijg ik hoop. Buiten beginnen de klokken van de Willibrorduskerk te luiden.
‘Is er iemand overleden?’, vraagt Van de Berg.
‘Ach, ja, heb je dat niet gehoord?’ Ze noemt een naam en vertelt hoe de man aan zijn einde gekomen is en dat het allemaal zo erg is voor zijn vrouw. Ik zucht. Dit gaat nog lang duren.
‘En hij was nog zo jong’, zegt zij klagerig, ‘zóó jong.’
Na een ogenblik vraagt de schoenmaker aarzelend: ‘Hoe… oud was ie?’ Ik ben nu ook geïnteresseerd.
‘Hij was nog maar drieënvijftig!’
Nu weet ik zeker dat dat mens niet goed bij haar hoofd is. Drieënvijftig, dat is hartstikke oud.

Eerder verschenen in het blad van de Historische Vereniging in Vleuten.

0

EEN MOOIE WEDSTRIJDTAFEL

Herinnering

Geconcentreerd en gespannen wacht ik de service van de tegenstander af. Ik sta een eindje achter de tafel, want ik verwacht een opslag met veel topspin. Met een flinke kapbeweging weet ik de service te retourneren. De bal stuitert iets te hoog op, zodat mijn tegenspeler met een flinke slag in de aanval gaat. Zweetdruppels vliegen in het rond. Bij elke smash van mijn tegenstander hoor ik de harde klap van zijn voet op de grond. Dan raakt de bal aan mijn kant de rand van de tafel en ben ik volstrekt kansloos. Altijd hetzelfde, denk ik misnoegd. Dat gebeurt mij weer.

Gymnastiek bij Juvenalis en voetbal bij PVCV, dat zijn in mijn jeugd de sportclubs in Vleuten. Halverwege de jaren zestig komen daar andere sporten bij. Er worden tennisbanen aangelegd, een zwembad gebouwd. In 1964 wordt tafeltennisclub Fletio opgericht. Al snel meld ik mij aan.
Bij ons thuis ging wel eens het kleed van de tafel in de kamer. Dan spanden we een eenvoudig netje en sloegen het balletje met harde, houten batjes zolang mogelijk naar elkaar over.
Tafeltennissen bij Fletio is andere koek. We spelen op grote wedstrijdtafels en volgens de officiële regels. Eenmaal per week trainen we in de gymzaal. Op zaterdag spelen we competitie. Al snel beland ik in het eerste jeugdteam.
Tafeltennis wordt voor mij een uiterst serieuze aangelegenheid. Ik koop een professioneel batje, zo een met sponsrubber aan beide zijden. Daarmee kan je de bal mooie effecten meegeven. Het batje bewaar ik zorgvuldig in een beschermhoes. Er gaat een handdoek mee om de greep van het batje droog te houden. Ik heb een boekje gekocht waarin de verschillende technieken staan beschreven. Winnen is het enige dat telt. Maakt de scheidsrechter een telfout, dan schiet ik uit mijn slof. Speelt een tegenstander alleen maar verdedigend en sla ik de bal in het net, dan vind ik dat eigenlijk niet eerlijk. En wee degene die deze sport ping-pong noemt.

Aan Sinterklaas vraag ik een heuse wedstrijdtafel, groen met witte randen. Dergelijke dure cadeaus worden bij ons thuis eigenlijk niet gegeven, maar voor mij wil Sinterklaas wel een uitzondering maken. Ik vind dat volkomen terecht. Het zal mij in staat stellen om dagelijks te oefenen, zodat ik iedereen kan verslaan. Dan ligt er een mooie toekomst voor mij open.
Uiterst voorzichtig draag ik samen met mijn vader de eerste helft van de glanzende tafel omhoog. Al snel zitten we vast in het donkere trapgat. We dalen weer af over de loper met koperen roeden, draaien de tafel en beginnen opnieuw. Maar hoe we het ook proberen, het trapgat blijkt te klein voor de wedstrijdtafel. Ook de ramen boven zijn niet berekend op het transport van tafeltennistafels.
Ik kan het niet geloven, zoiets overkomt mij weer. Mijn vader wil mijn teleurstelling wegnemen. Hij schenkt de tafel aan de jonge vereniging Fletio en bestelt een kleiner exemplaar.

Eerder verschenen in het blad van de Historische Vereniging in Vleuten.

2

SCHUUR

Herinnering

Een foto uit 1964, ik was toen twaalf jaar

Ik las Aan de dijk van Koos van Zomeren, een nostalgisch boek over zijn herinneringen aan Herwijnen aan de Waal en opeens zag ik de schuur van ons ouderlijk huis voor mij. Een flinke schuur, opgetrokken uit brede planken. In mijn jeugd kon je nog juist zien dat ze in een ver verleden donkerblauw waren geweest. Ooit was de schuur het verblijf geweest van enkele koeien en varkens van mijn opa Ekelschot.
Bij binnenkomst was er direct links een groot, stenen fornuis. Misschien hebben daar vaak stoofpeertjes boven het houtvuur staan pruttelen. In mijn jeugd was de oven buiten gebruik. Er stond een bak met roestige spijkers, er lagen een hamer en een kromme schroevendraaier. Rechts van de ingang stond het tuingereedschap: een spa, een hark, een hak, een bezem. Iets verder rechts, onder het raam met spinnenwebben, was een waterkraan boven een putje.

Liep je door dan kwam je bij een eenvoudige ladder, die naar de schuurzolder leidde. Daar mochten we nooit komen. Ik keek wel eens in het trapgat en dan zag ik waarom: kapotte planken, vermolmde resten, gaten in de vloer. Alleen onze poes spookte er rond. Ooit had zij, naast dat trapgat, op een achtergebleven pluk hooi haar jongen geworpen. Dat nageslacht was niet de bedoeling. Mijn moeder stopte de jonkies in een juten zak en hield die een tijdlang onder het water van de Molenvliet. Zelf was zij als kind in haar slaap ooit op een jong poesje gaan liggen, met fatale gevolgen. Ze was er dagenlang verdrietig om. Onze poes was geen huisdier, ze heeft nooit een poot over de drempel van het huis gezet. Buiten stond een schoteltje waar ze een beetje melk en een restje aardappel kon vinden. In ruil daarvoor moest zij de muizen op afstand houden.

Mijn broer,een zus en een neef, plusminus 1953

De vloer in het midden van de schuur bestond uit een hobbelige verzameling stenen. Er was wel een keurig gemetselde geul waar ooit de koeien hun flatsen hadden laten vallen. In mijn jeugd stond daar een Miele wasmachine, een van de eerste elektrische modellen, een witte, open kuip met drie raderen. Ernaast stond een houten wasrek met een wringer in het midden en aan beide zijden plaats voor een zinken teil.
In het midden van de schuur hing een schommel, dé grote attractie voor vriendjes die bij ons kwamen spelen. Mijn favoriete spel was om zo ver mogelijk van de hoog zwaaiende schommel af te springen, tot vlakbij het waterputje. Links, in de ruimte achter de schommel, stonden onze fietsen. Tegen de wand had mijn broer voetbalplaten van Esso geprikt.
Een deel van de schuur was door rieten matten afgescheiden van een achterliggend deel. In mijn geheugen verschijnen daar de ronde bogen van de tweedehands auto die onze buurman hier mocht parkeren. Er was een hoge zijingang. Maar misschien bedriegt mijn geheugen mij hier. Achter de rietmatten waren er in de duisternis uitstekende verstopplekken. Helemaal links achterin kwam je in een ruimte waar lage houten schotten aan het verblijf van varkens herinnerden. Het was een plek, ver van iedereen en alles, waar je ongezien door derden in elkaars broekje kon kijken.

2

ONVERWACHT BEZOEK

Herinnering

Het moet rond 1960 geweest zijn, dat er halverwege een nazomermiddag een auto stopte bij ons huis. Het was het laatste huis aan een halfverharde, doodlopende weg. Behalve de tractor van een fruitteler kwam er nooit verkeer langs. De auto was te meer bijzonder, omdat het een Mercedes was met een Duits kenteken. Ik zag het gebeuren en mijn overtuiging dat de vreemdelingen de weg kwijt waren geraakt werd ontkracht door het stilvallen van de motor. Vervolgens gingen alle portieren open en stapte een heel gezelschap uit, volwassenen en kinderen. De komst van de vreemdelingen maakte me bezorgd.
Na al die jaren zie ik nog slechts twee mensen duidelijk voor mij. Als eerste van de groep liep er een kleine, brede man met donker haar het erf op. Hij lachte mij toe alsof hij me eerder gezien had. Achterin het gezelschap schuifelde een oude oma, geheel in het zwart gekleed. Zij had een klein mondje en ingevallen kaken.

Dat voorjaar tijdens het Vleutens Feest hadden de winkeliers bij wie je Ring-zegels kon sparen, een ballonwedstrijd uitgeschreven. Voor ieder kind werd door het promotieteam van Ring een ballon gevuld met helium. Daarna werd het kaartje met je naam en adres eraan geknoopt. Vervolgens moesten we onze ballon stevig vasthouden totdat voor alle kinderen de ballonnen waren gevuld. Terwijl er al een enkele ballon de lucht inging, stond ik met een verkrampte hand te wachten. Onder luid gejuich steeg tenslotte de gekleurde massa ballonnen op richting het zuidoosten.
Van mijn ballon is taal noch teken meer vernomen, maar mijn zus ontving na een aantal dagen het kaartje retour. Haar ballon was ergens in Duitsland geland. Daarmee had zij de tweede prijs in de wedstrijd gewonnen. En nu stonden onverwacht de vinders voor de deur.

Daar zaten we dan met zijn allen, in een wijde boog om de tafel in de voorkamer, terwijl mijn moeder druk in de weer was met kopjes en glaasjes. De bezoekers keuvelden er rustig op los, blijkbaar ervan uitgaande dat wij hun Duits goed kon volgen. Veel buitenlanders zien Nederland als een Duitse provincie en het Nederlands als een Duits dialect.
Mijn broer die een paar jaar middelbare school achter de rug had, was de enige die wat kon verstaan. We misten node mijn vader die als veertienjarige met mooie cijfers het diploma Duitsche Handelscorrespondentie had behaald. De woordenschat die mijn moeder in de oorlog had opgedaan, beperkte zich tot woorden als nicht, richtig en aufmachen.
Het was daarom pijnlijk dat mijn moeder op een stoel naast oma belandde. Door het ontbreken van het grootste deel van haar tanden zou het geslis van de oude vrouw zelfs voor leraren Duits onverstaanbaar zijn geweest. Met bewondering zag ik hoe mijn moeder aanhoudend begrijpelijk naar oma knikte.
Er is tot slot nog één beeld dat ik levendig voor me zie. Ik was destijds nog nooit iemand tegengekomen met een gouden tand. Nu zag ik bij elke lach van de Duitse man links en rechts, boven en onder, gouden tanden blinken. Niet lang daarvoor had ik gehoord, dat de nazi’s de gouden tanden uit de lijken van de gaskamers hadden verwijderd.

0

CENTEN TELLEN

Herinnering

De Willibrordkerk in Vleuten

Mijn vader was in de jaren vijftig en zestig lid van het armbestuur van de katholieke kerk in Vleuten. Iedere zondag stak hij de lange stok met het zwartfluwelen zakje langs de kerkbanken om de gaven van de gelovigen binnen te halen. Een goede katholiek behoorde immers niet alleen in het gebed om de minder bedeelden te denken.
Dat mijn vader in de volle kerk zo’n duidelijke functie had vervulde mij als jong kind met enige trots. Naarmate ik ouder werd verbleekte dat gevoel. Zeker toen hij eens op nieuwe schoenen met krakende zolen door de gangpaden liep. Het gekners hield maar niet op en trok het hele kerkgebouw door.

Een bijzondere bijkomstigheid was, dat mijn vader het geld mee naar huis nam om de opbrengst te tellen. Daarbij werden wij kinderen ingeschakeld. Nadat de berg met munten midden op tafel op een krant was uitgestort, haalde mijn vader eerst de guldens en rijksdaalders eruit. Dat was in een mum van tijd gebeurd. Daarna moesten wij de overgebleven centen, stuivers, dubbeltjes en kwartjes sorteren. Voor elke muntsoort was er een apart houten bakje. Door het bakje met munten te vullen wist je direct hoeveel de waarde was. Een volle stuiverbak leverde vier gulden op. Een dubbeltjesbak met tien gleuven stond voor vijfentwintig gulden. Hadden wij een bakje vol, dan kiepte mijn vader alle muntjes in een linnen zakje en noteerde het bedrag. Aan het einde van de telsessie volgde dan nog een voor mij intrigerende handeling. Mijn vader verzegelde de met een dun touwtje dichtgebonden geldzakjes met donkerrode zegellak en voorzag de nog warme lak van een stempel met zijn initialen (C.D., Cornelis van Dijk). Het is destijds nooit in mijn hoofd opgekomen om eens wat van de goede gaven van de kerkgangers achterover te drukken, al was het maar vijf cent. Maar was dit wel het geval geweest, dan zou dit plan door het zegelritueel onmogelijk zijn gemaakt.

Zo was jarenlang iedere zondagmiddag het centen tellen onze vaste bezigheid.
De eerste malen vond ik het fantastisch, zo’n berg geld op tafel waarmee ik mijn handen kon volscheppen. Maar al snel werd het tellen een sleur, een lijdzaam uitvoeren van een verplichte oefening. Bij voorkeur wierpen we ons op de kwartjes of de stuivers. Dan had je vlug een bakje vol. Alsof de tijd daarmee sneller voorbij ging.
Mijn vader hield er de moed in door verschillende spelletjes te bedenken. Iemand nam een voorwerp in zijn hoofd en de anderen moesten het raden. Eindeloos speelden we het plaatsnamenspel. Mijn vader noemde een letter en ieder moest dan om de beurt een Nederlandse plaatsnaam met die beginletter noemen totdat alle plaatsen die we kenden ‘op’ waren. Dan wist mijn vader er altijd nog wel tien te noemen. Hij had niet voor niets als jong kind dagen en weken over een landkaart van Nederland gebogen gelegen.

Als mijn vriendje Piet op maandagmiddag bij ons thuis kwam en de rij dichtgelakte zakjes op het dressoir zag staan, riep hij altijd uit: ‘jullie zijn stinkend rijk!’ Dat voelde als een zware overtreding.

0

LEVEN IN LUXE

Herinnering

Ik fietste langs Kasteel de Haar, het sprookjesachtige kasteel in Haarzuilens, dat de laatste jaren zoveel drommen toeristen trekt en dat ik zo goed ken uit mijn jeugd in Vleuten.
Het kasteel uit de 13e eeuw was een van de verblijven van de invloedrijke Stichtse familie van Zuylen. Door oorlogsgeweld en stormen was het in de loop der eeuwen in een ruïne veranderd. Een lang gekoesterde wens om de Haar weer in volle glorie te herstellen kon eind 19e eeuw in vervulling gaan, omdat baron Etienne zo verstandig was om te trouwen met Hélène de Rothschild, telg uit een rijk bankiersgeslacht. Daarmee kwamen miljoenen voor de herbouw beschikbaar.
Etienne en Hélène waren een luxueus leven gewend. Hun nieuwe stulpje in Haarzuilens moest niet alleen de grandeur van het oude kasteel herstellen maar vooral ook het toppunt zijn van moderne luxe. Voor de herbouw werd Pierre Cuypers ingeschakeld. Het kasteel met tweehonderd vertrekken en vijfentwintig badkamers werd van alle gemakken voorzien: warm en koud stromend water, elektriciteit, liften en centrale verwarming, voor die tijd uniek. De ruimten werden rijk gedecoreerd. Rond het kasteel legde H. Copijn parken aan in Engelse landschapsstijl. Omdat Etienne en Hélène direct indruk wilde maken met hun schitterende tuinen werden er zes duizend volwassen bomen van elders aangevoerd.
Dit alles vertelde ik in mijn eerste spreekbeurt in de tweede klas van het gymnasium. Wat ik nu van het internet haal hoorde ik destijds van mijn vader die op tal van terreinen een wandelende vraagbaak was. Hij sprak met ontzag over de baron. Mijn opa die een smederij had in Vleuten had een zeer goede klant aan de familie van Zuylen. Allerlei smeedijzeren werken en het staal voor de volière (nu het theehuis) zijn door hem geleverd. Zo werd onze familie mede door de erfenis van de Rothschilds in de vaart der volkeren opgestoten.

De aanleg van de volière. De man bovenop de nok is mijn ome Ries

Ik vertelde mijn medegymnasiasten dat kosten noch moeite werden gespaard voor de bouw. Het bestaande dorp Haarzuilens lag in de weg voor de aanleg van de vijverpartijen. Daarom werd het afgebroken en honderden meters verderop weer opgebouwd. De volwassen bomen werden van de Utrechtse Heuvelrug aangevoerd op mallejannen. Omdat de Voorstraat in Utrecht te nauw was voor dit transport moesten ook daar enkele huizen worden afgebroken.
Het paar verbleef overigens alleen in juli en augustus op de Haar. De overige maanden bewoonde het een kasteel in Frankrijk. Kleinzoon Thierry die in mijn jeugd de baron speelde zette deze traditie voort. In de zomermaanden organiseerde hij luxueuze partijen voor de Europese jetset, onder meer voor Roger Moore, Coco Chanel, Maria Callas en Brigitte Bardot. Dagblad Het Centrum beschreef eens de dronken escapades. Zo was Gregory Peck op een motor tussen de eeuwenoude Japanse vazen doorgeslingerd.
Het kasteel is nu eigendom van een stichting en de landgoederen zijn gekocht door Natuurmonumenten. Maar sommige dingen zijn onveranderd. Jort Kelder, frontman van de Nederlandse mondaine wereld, kwam laatst hijgend bij Jinek binnen omdat hij had aangezeten aan een banket op de Haar. Buiten lopen nu, dat is wel anders, ontelbare Japanners en Chinezen met hun camera’s te klikken. Op afstand hoofdschuddend gadeslagen door een fietser die maar weer eens opstapt om terug te keren naar zijn eigen luxueuze stulpje.

0

PASTOOR BEUTENER

Herinnering

Pastoor J.H. Beutener

Uit mijn familie ken ik het verhaal over een pater die godsdienstles gaf op een lagere school. ‘Kunnen wij God zien?’, vroeg deze pater aan een leerling. De jongen wist het antwoord niet, maar zijn achterbuurman schoot hem fluisterend te hulp: ‘Dat kan niet, want God heeft geen lichaam’, waarop de jongen opgelucht als antwoord gaf: ‘Nee, wij kunnen God niet zien, want hij heeft geen licht aan’.
Op de St. Willibrordusschool kreeg ik godsdienstles van pastoor Beutener. Hij vertelde ons begin jaren zestig over de hel waar de kwaadwilligen jammeren en knarsetanden. Wie daar terechtkomt, kan er nooit meer uit. Daar branden de vlammen eeuwigdurend. ‘Als er ook maar één hele kleine kans zou zijn, dat de duivels de hel kunnen verlaten, al zou het pas over een miljoen jaar zijn, dan nog zou er bij dit vooruitzicht een groot feest in de hel losbarsten’, zei Beutener met gevoel voor drama.
Het maakte zo’n indruk op me dat ik dit na meer dan vijftig jaar nog altijd weet. Alleen wie zich goed gedroeg kon in de hemel komen. Op die plaats van altijddurend geluk mocht je dan eeuwig blijven. Eigenlijk vond ik dat ook wel een beetje angstaanjagend, om ergens te zijn waar nooit een einde aan komt.
Het waren de nadagen van het Rijke Roomsche Leven. De katholieke kerk beheerste ons leven zonder dat wij onszelf daarvan bewust waren. We gingen naar een katholieke school en naar katholieke verenigingen. We kochten bij katholieke middenstanders, lazen katholieke bladen en luisterden naar de Katholieke Radio Omroep. Beelden van Jezus en het Heilig Hart stonden op smeedijzeren consoles aan de kamerwand naast de kalender van het Kanunnik van Schaikfonds, waar je stuivertjes in kon sparen. Na het avondeten baden we de rozenkrans, op onze knieën, zodat na afloop de afdruk van de kokosmat op mijn blote benen stond.
Meneer pastoor was voor elke parochiaan de hoogste vertegenwoordiger van de kerk. Hij was bestuurder van vele verenigingen en kwam op huisbezoek om te controleren of de gelovige nog wel voldoende de regels van de Kerk volgde en om en passant tot gezinsuitbreiding te stimuleren.

De biechtstoel in de katholieke kerk in Vleuten

Tijdens het bestuur van pastoor Beutener werden er nieuwe katholieke scholen gebouwd, een bejaardencentrum en een klooster. Fijnbesnaard was onze pastoor niet. Als hem iets niet zinde kon hij met bulderende stem reageren. Mijn opa zei, dat Beutener beter het vak van diens vader had kunnen kiezen. Die was klompenmaker.
Ik was een beetje bang voor Beutener. Als misdienaar had ik eens de altaarbel uit mijn handen laten vallen. Daarna liet hij het dragen van het zware altaarboek niet meer aan mij over. Toen ik tijdens het Confiteor niet uit mijn woorden kwam, nam hij het gebed direct met harde stem over. Ik schaamde mij diep.
Bij mijn eerste biecht bekende ik bibberend, dat ik bloemetjes uit de tuin van dokter Schuurs had geplukt. Ik durfde nauwelijks naar het houten rooster te kijken waarachter ik, in het duister en heel dichtbij, het hoofd van de pastoor ontwaarde. Zou hij waarschuwen voor hel en vagevuur? De bulderpreek die ik verwachtte bleef uit. Tegen het kindertarief van drie Onze Vaders en drie Weesgegroetjes kon ik alles weer goed maken.

0

EEN ZILVEREN BRUILOFT

Herinnering
  1. Ik was bijna negen jaar oud, toen ik voor het eerst in een café in Vleuten kwam.
    Het was niet zo dat er weinig cafés in Vleuten waren. Wie vijftig jaar geleden buiten de deur wat wilde drinken kon in ons kleine dorp kiezen uit wel vijf cafés. Aan de buitenmuur gaf een emaillen bordje aan wat men mocht schenken: Verlof A, Verlof B of Volledige Vergunning.
    Wij kwamen nooit in een café, oh nee. Cafés waren plaatsen, waar mensen zich bedronken, geld verspilden en vals speelden. Zelfs om een ijsje te kopen hoefde ik het café niet in. Bij Van Berkel, café Het Oude Raadhuis, drukte ik op een bel naast een raam, rechts van de ingang. Al lang voor McDonalds zijn McDrive uitvond, wachtte ik, buiten op de fiets gezeten, mijn bestelling af.
    Toen kwam het moment, dat mijn ome Ries en tante Annie hun zilveren bruiloft vierden. Na de plechtige mis in de St. Willibrorduskerk trok de lange stoet gasten naar Van Berkel. Daar begon, met koffie en taart, het grote consumeren. Terwijl de ooms de hele middag bier dronken en sigaren rookten en de tantes hun advocaatjes en besjes verorberden, speelde de grote schare neefjes en nichtjes verstoppertje.
    De grote attractie voor ons was, dat we onbeperkt ijs mochten eten. Dat was voor mij nauwelijks te bevatten. De vrieskist stond op het toneelpodium achter een gordijn. Ik at die middag welgeteld twee ijsjes. Voor overdaad van welke soort dan ook was ik niet in de wieg gelegd. Ik keek dan ook met verbazing naar alle bier- en jeneverglazen op de tafels.
    Aan het einde van de middag schoof een groot gezelschap aan voor het diner. De wit gedekte tafels waren in U-vorm opgesteld. Serveersters liepen heen en weer met schalen huzarensalade. Naast ons bord lag een bundel met feestliederen.
    Schuin tegenover mij zat een oudtante die voortdurend onrustig om zich heen keek. Hoe langer het diner duurde, hoe schichtiger ze werd. Ik dacht dat het wellicht met de alcohol te maken had. Maar mijn moeder zei me later, dat die tante niet helemaal was zoals een ander. Van dat soort zaken wist ik toen nog niet veel. Ik was voortdurend bang, dat de vrouw plotsklaps zou opstaan en in één keer het witte tafelpapier met glazen en borden met zich mee zou sleuren.

We zongen vele liederen, er werd doorlopend bijgeschonken en er werden leuke stukjes opgevoerd.
Een oom zong het lied van Wilde Johnny. Dat deed ie altijd op familiefeesten. Zoals gewoonlijk raakte hij halverwege zijn tekst kwijt. Op dat moment kwam er een lachje om zijn mond en draaiden zijn ogen naar het plafond, alsof hij hulp van boven verwachtte. De spanning werd opgelost doordat een van de familieleden weer het refrein inzette: singing ah ya yippie yippie ye.
Twee vaders van vriendjes werden met het borrelglas in de hand opeens ondeugende grappenmakers. Vrouwen kregen een rood hoofd en de slappe lach. Ik keek af en toe naar mijn vader en moeder. Die lachten mee, dus het mocht. Laat in de avond trok de polonaise tussen de tafels door. Ik liep nog wat onwennig mee.
Tegen half vier in de ochtend liepen we naar huis. Het was in juni, er was nog geen zomertijd, dus het werd al licht. We liepen midden op straat. Dat deden we anders nooit. Om vier uur lag ik op bed. Dat was een flinke verbetering van mijn record laat-naar-bed-gaan.

3

DE NIEUWBOUW

Herinnering

 

Het huis midden op de foto is mijn ouderlijk huis. Het lag tussen de weilanden en boomgaarden, als laatste huis aan de onverharde Hamweg in Vleuten. De foto is genomen in de vijftiger jaren.
Mijn opa Ekelschot heeft het huis in 1919 laten bouwen door zijn oudste zoon Dirk. Opa had een klein boerenbedrijfje. Links van het huis zie je nog de kippenschuur. In mijn jeugd was deze gepromoveerd tot kolenhok. Achter het huis lag de grote schuur waar mijn opa enkele koeien en varkens hield. Mijn ouders namen in 1950 het huis voor 11.000 gulden over.
Naast ons woonde in mijn jonge jaren de familie van der Horst, een gezin met veel kinderen en, zo te zien, een hoop witte was. Achter dit huis zie je een stuk van de Molenvliet, die uitkwam op de Vleutense Wetering.
In deze wereld van bessenbomen, brandnetels en pispotjes, zonder enig verkeer en zonder lawaai, ben ik opgegroeid. We speelden verstoppertje, sprongen over slootjes met kroos, plakten het kleefkruid op elkaars kleren en haren en maakten boomhutten in de knotwilgen langs de Hamweg. Vandaar keken we uit over de weilanden en de spoorlijn Utrecht – Woerden. Als er goederentreinen langskwamen telden we het aantal wagons. Dat waren er soms wel zeventig.

Begin zestiger jaren vonden burgemeester en wethouders, dat het dorp Vleuten in de vaart der volkeren opgestoten diende te worden. Monumentale boerderijen en andere oude huizen in de kern van het dorp werden gesloopt. Weilanden moesten bouwrijp worden gemaakt voor de bouw van nieuwe woonwijken. Bezwaar maken was er in die tijd niet bij.
Als eerste verdwenen bij ons huis de Molenvliet en het land  aan de rechterkant van dit water (uiterst rechts op de foto). Hier werd de Hamwijk gebouwd (foto hieronder, ik zit voor op de fiets, het huis van onze buren is inmiddels wit geschilderd).
Een paar jaar later werden de knotwilgen langs de Hamweg gerooid en verschenen er draglines in de weilanden voor ons huis. Op gepaste afstand stonden wij te kijken hoe zo’n gevaarte met zijn ijzeren bak aan rammelende kettingen enorme hoeveelheden grond verplaatste. Slootjes werden dichtgegooid en grondwater werd weggepompt. Er hing tijdenlang een geur van natte klei. Over deze aarden vlakte werd een ruitwerk van geasfalteerde wegen aangelegd. Dat waren voor ons uitstekende rolschaatsbanen. Mijn broer heeft er in het Dafje van mijn vader leren autorijden.
Toen er huizen werden gebouwd speelden we op de steigers.
In een bouwkeet zagen mijn vriendje en ik foto’s van halfnaakte vrouwen hangen. We wisten dat stoere jongens zulke plaatjes hadden en stoere jongens wilden we zijn. ’s Avonds probeerden we met een stok via een openstaand luikje een van de dames aan de haak te slaan. Juist toen dat leek te gaan lukken werden we gestoord door de bewaker, een gepensioneerde metselaar die op zijn Mobylette door de nieuwbouw cirkelde om avontuurlijke jongens te verjagen. ‘Scheer je weg! Niet op dat verse werk!’ Mijn vriendje vroeg nog of we wel op het opgedroogde werk mochten spelen.

Vleuten dijde steeds verder uit. Als slotstuk werd eind zestiger jaren de boomgaard links op de bovenste foto omgetoverd in een villawijkje. We woonden niet meer aan een doodlopende weg. Verdwenen waren de weilanden en boomgaarden. Ons huis was het laatste huis niet meer. In minder dan tien jaar tijd waren we ingebouwd. Vleuten was meegegaan met zijn tijd.
Het zou toen niet lang meer duren of ik zou het ouderlijk huis verlaten om voor mijn studie in het dichtbevolkte Utrecht te gaan wonen. Daar woon ik nu nog. Ik verlang er regelmatig naar een rustige, groene omgeving waar ik kan uitkijken over de velden en waar ik de kikkers kan horen kwaken.