Schrijven, Lezen, Leven.

Tag

Vakantieherinnering

2

HITCHHIKE

Herinnering

Vakantieherinnering (15)

Ik was al twee jaar liftend op vakantie geweest en had zo uren wachtend langs de weg gestaan, maar dat weerhield mij er niet van om, samen met vriend C., in 1972 met de duim omhoog door Groot-Britannië te trekken. Het was niet eens zozeer om financiële redenen. Liften was omgeven met een cultuur van vrijheid – blijheid: op je gemak reizen, niets hoeft, je ziet wel waar je uitkomt, alles is goed. We hadden in Engeland geen duidelijk doel. Er was slechts het vage idee om zo ver mogelijk naar het noorden te trekken, naar verre, onbekende streken. De praktijk was dat we onze vakantie vooral langs en op de weg versleten. Het waren kleine dingen die onze dagen kleurden. Een ritje hoog in de cabine van een vrachtwagen. Of die keer dat we twee keurige oude dames niets vermoedend zagen rondrijden in een auto met een nummerbord dat begon met KUT.

Uitstalling voor de buren

Lopen deden we ook genoeg, want de camping die we aan het einde van de middag zochten lag meestal ver weg. Op een van die campings stonden we naast een ouder echtpaar dat ons vanachter het raampje van hun caravan continu in de gaten hield. Daarom gooiden we elk blikje, propje, appelschil en alles wat we tot afval konden bestemmen door de opening van de tent naar buiten. De dag daarop maakten we voor de tent een tentoonstelling van de boodschappen die we hadden gekocht.
In het Lake District kampeerden we enkele dagen bij een boerin, die iedere morgen om half zes de tenten afging om de camping fee te innen. Dus hingen we een zakje met munten buiten. Door hevige regenval hadden we daar al zoveel uren in de tent doorgebracht, dat ik op een zondagmorgen, alleen al om de benen even te kunnen strekken, de dienst in een bijgelegen houten kerkje bezocht. Na afloop kreeg ik van de dominee een warme handdruk. Die had ik van pastoor Beutener nooit gehad.

In Kilmarnock

Boven Glasgow werd de voortgang van de reis erg problematisch. Er waren weliswaar veel auto’s op weg naar het noorden, maar geen enkele minderde vaart. Kinderen zwaaiden. Uur na uur na uur. Dit was niet de voorziene vrijheid – blijheid. We keerden om en gingen weer naar het zuiden. Aan het begin van de avond werden we afgezet in een klein dorp, Hawick, ergens onder Edinburg. Het bleek een plaats zonder camping. Omdat we buiten het dorp geen geschikte wei vonden en de schemering al inviel, zetten we onze tent in een parkje neer. Tevreden aten we een snel maal van baked beans. We lazen nog wat voor het slapen gaan, toen we buiten geritsel hoorden, gevolgd door een vriendelijke en gedecideerde stem van een man die ‘Hello’ zei. En na een paar seconden nog eens: ‘Hello.’ We openden de rits en daar verscheen het hoofd van een politieman. Hij nam zijn zwart-wit geblokte pet af, alsof hij de kerk binnenkwam.
De volgende dag namen we de trein naar Londen.

——-

Eind komende week vertrek ik weer naar Italië om te zingen. Tot over drie weken.

2

PIC CARLIT

Herinnering

Vakantieherinnering (14)

Op de Pic Carlit

Vier dagen lang wandelen we op grote hoogte door een ruig en verlaten berglandschap. We komen nagenoeg niemand tegen en zijn ver verwijderd van mensen, winkels, lawaai, van voorzieningen en mogelijke hulp ook. Hier zijn we omringd door stilte en ongerepte natuur, bergweiden, sparren, waterstroompjes, rotsen. Het weer is kalm maar ook onvoorspelbaar. De bergen zijn prachtig maar onbekend. Wat zijn de risico’s, zo ver van de bewoonde wereld? Misschien dat ik nu, terugkijkend, me deze gevaren meer bewust ben dan toen G. en ik in 1984 met vier vrienden deze wandeltocht door de Pyreneeën maakten. Alles wat we nodig hadden zat in onze rugzakken: tenten, pannen, lichtgewicht eten, pillen om water te ontsmetten. We hadden ons verdiept in de gevaren van het onweer. Het idee om een aardappel op de tentstok te klieven als bliksemafleider was afgevallen. Een te zware oplossing.

In Font Romeu begonnen we aan de klim. Ondanks de beperking in bagage woog mijn rugzak nog ongeveer 20 kilo. Ik voelde me een soldaat op zijn eerste veldtocht. Niet denken aan hoe ver het is, hoe zwaar de rugzak, hoe steil het pad. Om je heen kijken, genieten van de omgeving. Niettemin was het een bevrijding toen ik na een paar uur mijn rugzak af kon gooien voor de eerste pauze. ‘s Middags legde ik mijn handen tussen de banden van de rugzak en mijn schouders om de pijnlijke plekken niet te hoeven voelen. Tegen de avond zetten we onze tenten op bij een klein meer. Om ons heen een verlaten landschap. Zes nietige stippen tussen ruige berghellingen. Voor ons had de dag lang geduurd. Het was minder dan een flits in de miljoenen jaren van deze natuur.

Onweer op komst

De Pic Carlit is 2921 meter hoog. Over deze berg lees ik nu op internet: ‘de tocht is lang en op sommige stukken zwaar. Vooral het laatste stuk naar de top is zeer steil.’ Daarmee is niets te veel gezegd. Het was klauteren met handen en voeten. Kijken waar je je voet kunt zetten, waar je handen houvast hebben. Niet omkijken, vooral niet omkijken. Vlak onder de top waren enkele zitplekken. We pakten de camping-gaz, een pannetje en water en maakten thee.
Er ging natuurlijk wat mis, dat geeft meer reden om er hier over te schrijven. In de afdaling, op een zeer steil stuk met losse steentjes ging ik onderuit. Ik had net wat foto’s gemaakt en lag een eindje achter de anderen. Ruggelings schoof ik een aantal meter omlaag, een lawine van steentjes meenemend. Desondanks hadden de anderen niets in de gaten hadden, dat viel me tegen.
Tijdens ons derde bivak, naast een rivier, kwam het onweer. Wij zaten opgevouwen met zijn zessen in onze tent en ik was juist bezig in de voortent een pan custard te maken. We telden het aantal seconden tussen de lichtflits en de donder. Toen het noodweer gevaarlijk dichtbij was kropen we in regenpakken de tent uit. We haalden de tentstokken omlaag, zochten een veilige plek (niet bij het water, niet bij een boom) en lieten gehurkt de bui over ons heenkomen.

0

CASA RUSTICA

Herinnering

Vakantieherinnering (13)

Toscane. Dat is het paradijs op aarde, zo hoorden we uit verhalen van collega’s en vrienden. En dus zochten G. en ik in 2005 een mooie vakantiewoning uit op internet. Vrij gelegen, dat was zo’n beetje het belangrijkste criterium bij de keuze. Zo kwamen we uit bij een huisje met de vertrouwen wekkende naam Casa Rustica. Een stuk buiten het dorp Castelmuzio stuurde ik onze VW Golf over een bochtige grindweg omlaag. Het pad zat vol niet te vermijden diepe kuilen. Terwijl we van links naar rechts geschud werden, kwam me opeens een zin te boven die ik ergens op de site had gelezen: niet geschikt voor laagverende auto’s.
‘Hebben wij een laagverende auto?’
‘Wat is dat?’, vroeg G. ‘Kijk uit!’
‘Geen idee’.
We hobbelden een olijfgaard binnen. Ik moest denken aan Jezus op de avond voor zijn kruisiging. Het grindpad werd vlakker en aan het einde zagen we een roze woning tussen het grijsgroen. Mij vielen direct de grote plaatijzeren deuren en luiken op. Dat stelde me gerust. De woning leek me inbrekerproof. Een ouder echtpaar legde ons in vlot Italiaans de werking van de geiser uit. Er was ook nog iets met de elettricità, maar dat ontging mij geheel.

Nadat het paar vertrokken was stonden we voldaan in de tuin. De stilte om ons heen was immens. Casa Rustica, dit was het beloofde paradijs. We keken uit over het heuvelland met cypressen, olijfgaarden, de torens van een stadje aan de horizon. Langs de rand van de tuin liep een bontgekleurde fazant voorbij. Er stonden enkele vijgenbomen. Ik herkende deze aan het blad. Ik kreeg de neiging om te kijken of zo’n schaamblad mij zou passen.
Die avond begon het te regenen. Omdat de kamer direct onder het dak lag, voelde het vertrouwd, alsof we in een tent zaten. De wind trok aan. Halverwege die eerste nacht werd ik wakker. Er klopte iemand tweemaal op de buitendeur. Ik zat onmiddellijk recht overeind. G. had het ook gehoord. Wat was er aan de hand, waarom kwam er iemand op dit uur naar deze verlaten plek? Er werd nogmaals geklopt. Mijn hart bonsde in mijn keel. Was die plaatstalen deur er niet voor niets? Hadden we niet ook de stalen luiken voor de ramen dicht moeten doen? Er woonde geen mens in de buurt. Daarna hoorden we alleen nog de regen en de wind. Het duurde lang voor mijn adem weer op rust kwam.

De volgende morgen zag het leven er stralend uit. Ik kon me niet voorstellen dat ik bang was geweest. De tweede nacht werden we niet gewekt. Pas toen het licht was, klonken er vlak naast ons huis geweerschoten. Twee doffe klappen vlak na elkaar. Voorzichtig keek ik door een gordijn, de luiken hadden we toch maar opengelaten. Terwijl er nieuwe schoten galmden, zag ik verschillende fazanten opgewonden wegschieten. De vorige dag hadden we her en der langwerpige rode en blauwe hulzen gezien en bordjes Divieto caccia. Zelfs voor ons Nederlanders was het duidelijk dat het hier verboden was om te jagen. ‘Welkom in Italië’, zei ik tegen G.

2

NATTE TENT

Herinnering

Vakantieherinnering (12)

1998. G. en ik staan met onze zoons van elf en dertien op een camping in Frankrijk. Het is de laatste dag van onze vakantie. Weemoedig over de dagen die opeens zo snel voorbij zijn gegaan pak ik onze pyramidetent in. De zoons hebben een eigen tentje en G en ik gaan een nacht in een klein reservetentje slapen. Zo kunnen we de volgende ochtend vroeg op stap en is de grote tent droog en schoon ingepakt. Tot volgend jaar. We soppen het fornuisje en de keukenspullen af en pakken alles in wat we niet meer nodig hebben. Konden we de laatste dag maar overslaan.
’s Avonds rijden we naar een pizzeria-zonder-naam, al meent een zoon dat de zaak Ouvert heet. De baas  doet zijn best om clownesk over te komen. Hij verontschuldigt zich al bij voorbaat mocht er iets mis lopen. Het is immers druk vanavond. Wij houden niet zo van lang wachten. Zeker niet aan het einde van een vakantie. Gelukkig komt er een accordeonist die, heel toepasselijk voor mij, weemoedige Franse liedjes zingt.

De pizzeria en de accordeonist op de achtergrond

Terug op de camping kruipen G. en ik op onze knieën het benauwde tentje in. Het is warm. Slapen lukt me niet. Na een paar uur hoor ik opeens het geluid van een grote plens waterdruppels op tentdoek. Ik spits mijn oren. Even later hoor ik het weer. Ik kruip naar buiten en zie nog net dat de tent van de zoons weer de volle laag krijgt. Het moet van een sproei-installatie komen. Het is nog een wonder dat de zoons doorslapen.
Ik hou niet van kletsnatte tenten. Gewapend met een zaklantaarn ga ik op onderzoek uit. De nacht is zwoel, het donker omringt mij van alle kanten. Schichtig loop ik over een mulle zandweg totdat ik bij een akker ben en de vage contouren van de sproeiers ontwaar. Ik had op een middag gezien dat de buizen ergens de grond ingaan. Die plek zoek ik. Het voelt belachelijk dat ik op dit uur in mijn onderbroekje op een akker loop, maar ik moet de onoplettendheid van die boer afstraffen.

Ik vind de plek en zie bij het licht van de lantaarn onderin het gat een wiel. Ik aarzel. Er zal toch niet iets vreselijks misgaan als ik eraan draai? Ik voel me een acteur in een film, ik ben de man die de criminelen een hak moet zetten.
Er komt geen enkele beweging in het wiel, hoe hard ik er ook aan draai. Maar opgeven mag niet. Ik kijk om me heen. Duistere krachten loeren in de bosschages rondom. Ik loop verder de zandweg op en zie een volgend gat en een volgend wiel. Dit krijg ik los. Ik verwacht nu elk moment dat de boer achter mij staat. Ik draai verder, het lijkt of de waterstraal vermindert. Nog verder en de rondzwaaiende regen stopt. Hoera. Nu moet ik in mijn onderbroekje snel terug voordat mijn werk ontdekt wordt. Die tent is morgenochtend wel weer droog, stel ik tevreden vast.
Na een paar uurtjes slapen word ik de volgende morgen wakker. Het regent.

3

KAMPEREN MET EEN GROEP

Herinnering

Vakantieherinnering (11)

De huisoudste (3e van rechts) houdt de uitgaven bij

In 1974 maak ik met enkele huisgenoten van de studentenflat plannen voor een vakantie in Italië. Andere bewoners willen met vrienden naar Frankrijk of Joegoslavië. Huisgenoot Bas, onze superorganisator, stelt dan voor om met de verschillende groepjes ergens in Italië af te spreken. Na een paar weken gezamenlijk optrekken, zo lacht hij enthousiast, splitsen we weer op in nieuwe groepen. Het plan wordt met instemming onthaald.
Een maand later treffen vier groepen elkaar op een camping aan de kust bij Napels. Zeven mannen en drie vrouwen, er zijn geen stellen bij, er zijn wel verlangens.
We bezoeken Pompeï, de Vesuvius, Capri. We gaan naar het strand, spelen spelletjes en improviseren maaltijden.

Ik ben voor het eerst in Italië. In Napels kijk ik mijn ogen uit naar de waslijnen boven de nauwe steegjes. Ieder gesprek tussen Italianen lijkt op een ruzie. Mensen achter kleine tafels verkopen vis, sigaretten, cassettes, horlogebandjes. Ik zie bedelende vrouwen en kinderen in kapotte kleren. Als zij horen dat we uit Olanda komen, roepen ze ‘Kroeif, kroeif’. Het WK voetbal is net achter de rug. In de arme wijken is de communistische partij zeer aanwezig. Net als de katholieke kerk trouwens. Thea, die met haar blonde haren nogal opvalt, wordt door een jongeman bij hem thuis uitgenodigd. Voor de veiligheid gaan een paar van ons mee. Het houten bouwsel, dat mij nog het meest aan een tuinhuis doet denken, hangt vol schilderijtjes met bloedende harten, doornen kronen en hemelse stralenkransen. Er hangt een verlicht Mariabeeld waarvoor kaarsen branden. We krijgen een wit, zoet drankje dat naar noten smaakt.
Ik ben tweeëntwintig en onzeker over mijn plaats in de wereld. Mijn stemming wordt beter, als Emmy op een avond in het donker van de slaaptent, stilletjes, om de anderen niet te storen, bij mij in de slaapzak kruipt. Ik ben verbaasd, maar beantwoord maar wat graag haar liefkozingen. De volgende morgen schijnt de zon met een heerlijke vrolijkheid. Wij doen of er niets gebeurd is.

Gepaste afstand op het St. Pietersplein

Dan is het moment van opsplitsing nabij, de wensen worden geïnventariseerd. Voor mij is het duidelijk: ik wil naar Rome. Als Emmy mijn voorbeeld volgt, kan ik wel juichen, maar ik hou me in. Waarop ook Theo zich voor Rome meldt. Dat had ik verwacht. Voor iedereen is immers duidelijk dat Theo achter Emmy aanzit. De overigen kiezen andere bestemmingen. Wij drieën lopen om de hete brij heen, pakken één tent in en stappen op de trein.
Voor een boek of een film zou dit een mooie basis zijn waarop het drama zich kan ontwikkelen. Wij struinen gedrieën door de stad, naar de Sint Pieter, het Colosseum, de Trevi fontein, om aan het einde van een vermoeiende dag de steile heuvel naar de camping te beklimmen en een goedkope Chianti te openen (op de fles ontdekken we in kleine letters: geïmporteerd door Albert Hein). Het drama blijft achterwege. Wij zijn geen Italianen. Een liefdesrelatie tussen Theo en Emmy is er nooit gekomen. Tussen Emmy en mij flakkeren een paar maanden na de vakantie de warme gevoelens weer op. Voor even.

 

1

HET GROTE PARADIJS

Herinnering

Vakantieherinnering (10)

Nooit stonden we op een mooiere camping als in de zomer van 1995 in het Zwitserse Nax. Of, laat ik me preciezer uitdrukken, nooit hadden wij zo’n fraai uitzicht als vanaf ons terras naast de tent. De camping heette niet voor niets Grand Paradis. Ze lag hoog op de hellingen boven een zijdal van de Rhône. Zonder enige belemmering keken wij uit over de bergwereld rondom: rijen van kale rotspieken en besneeuwde toppen. Tegenover ons op de beboste hellingen lagen miniatuurdorpjes aan slingerende weggetjes. Rechts daarvan lag Sion in de diepte. Het was alsof de duivel ons al het moois van de wereld liet zien. Ik had voortdurend de behoefte om het uitzicht vast te leggen, bij ochtend en avond, in de zon, bij naderend onweer. Maar zoals mijn ogen het zagen liet het landschap zich niet pakken door mijn camera.

‘BEN JE ER NU PAS?’

In geen enkele vakantie hebben wij zoveel gewandeld als over de bergpaadjes boven Evolène, Arollo en Ferpecle. Nooit waren de zoons, op dat moment tien en acht, zo gemotiveerd voor de tochten. En er gebeurde nog iets bijzonders. Tijdens de klim naar de Anenhütte, in het Lötschental, kon ik hen niet meer bijhouden. Ik was 43, in de kracht van mijn leven en in goede conditie, maar in de laatste steile kilometers voor de hut moest ik, hijgend en zwetend, hen laten lopen. Het bleef op dat moment bij een verbaasde constatering, maar achteraf bezien was dat misschien wel het keerpunt. Misschien was ik daar wel op de helft van mijn leven (als het meezit). Ik behoorde opeens tot de oudere helft van het mensdom.

ZELF FIKKIE STOKEN

Op de Nationale Zwitserse feestdag, 1 augustus, werden alle campinggasten getrakteerd op een plak Raclette, half gesmolten Zwitserse kaas, geserveerd met een augurkje en een plastic bekertje halfvol met water aangelengde Fendant. Het leidde bij ons tot het ontstaan van het woord raclette-scheetje, als aanduiding voor een wind waarvoor je geen verantwoordelijkheid hoeft te dragen.
Daarna was het tijd voor het hoogtepunt van de avond. Twee mannen duwden een gammele houten kar vol vuurwerk tot bij het terras met feestvierders. Vuurpijlen, repeterende lichtkogels en sterrenregens wierpen vervolgens hun gekleurde licht op de gasten die met het hoofd in de nek omhoog staarden. Terwijl een van de twee mannen zich over de kar boog, stak de ander naast diens hoofd een sissende pijl aan. Nog brandende resten duwden ze met de hand de kar af, waardoor het gras op meerdere plaatsen vlam vatte. Wij schoven onze stoelen een stukje terug. Toen ook de houten bodem van de kar vlam had gevat en het ernaar uitzag dat het nog ruim overgebleven vuurwerk in één verwoestende knal zou ontploffen gooide een van de mannen onder toenemend gegil van de gasten een emmer water over de bodem, waarna de ander de pakketten met de ontvlambare mengsels uit elkaar begon te trekken om te redden wat te redden viel. ‘Vuurwerk afsteken bij de tenten is niet toegestaan’, had ik eerder die dag op de camping gelezen. Dat is werk voor Zwitserse specialisten.

1

CADIER EN KEER

Herinnering

vakantieherinnering 9

Janne Janssen zijn vrouw, dat was een koorddanseres
Maar bij gebrek aan een touw klom zij op het bordes
Het eten werd koud en Janne Janssen werd heet
En in de straat weerklonk zijn kreet:

Het is 1961. Wij gaan voor het eerst op zomervakantie. Mijn ouders hebben een vakantiewoning gehuurd boven een café in Cadier en Keer, in het Zuid-Limburgse heuvelland. De fietsen en vaders Solex zijn mee. Nog maar nauwelijks vertrokken uit Maastricht krijgen we de eerste klim voor de kiezen. Dat is nog wat anders dan de hoge brug in Maarssen. Het weerhoudt ons er niet van om er iedere dag met de fiets op uit te trekken. Mijn vader duwt mijn moeder omhoog (als er geen agent in de buurt is) en als het al te steil is gaan zij lopen. Dat is ver beneden mijn stand. Voor mij, negen jaar oud, zijn die hellingen een uitdaging. Ik wil als eerste boven zijn en laat me daarna omlaag vallen, mijn trappers houden het niet bij. Regelmatig fiets ik zonder mijn handen aan het stuur (als mijn moeder het niet ziet) langs de smalle wegen, de kapelletjes en kruistekens. Het geeft me zo’n machtig gevoel, dat ik met mijn losse armen het gebaar maak dat ik van de priesters in de kerk ken: Dominus vobiscum, de Heer zij met u.

Voor het eerst op een waterfiets

Ik kijk mijn ogen uit, alles is hier anders. We maken uitstapjes naar Maastricht waar mijn vader ons voorgaat in verschillende kerken en waar we een boottochtje op de Maas maken. In Valkenburg vermaken we ons bij de Wilhelminatoren. We volgen een rondleiding in onderaardse grotten. Na afloop zeur ik om vilten hoedje dat in een toeristenkraam hangt, zo een die bij een Lederhosen past. Mijn vader gunt het mij. Natuurlijk fietsen we naar het Drielandenpunt, waar ik opgewonden om de drie paaltjes heen hol. ‘Nu ben ik in Duitsland, nu in België, nu in Nederland.’
Vakantie of niet, op zondag gaan we naar de Heilige Mis. In de kerk van de Heilige Kruisverheffing gaat het er wat gemakkelijker aan toe dan ik gewend ben. Er zijn aparte banken voor de kinderen. Onwennig schuif ik erin. Onder het lezen van het Evangelie gaan de kinderen zitten. Dat hoort volgens mij niet. Dus blijf ik als enige knielen, zodat de andere kinderen hun benen niet goed kwijt kunnen.

In het café onder onze kamers komen we alleen om een ijsje te halen. Ik blijf dan altijd even hangen, aangetrokken als ik word door een glimmend apparaat. Gebiologeerd kijk ik naar de rijen genummerde knoppen: A24, B35 enz. Naar hoe de machine een plaatje uit de rij haalt, kantelt en op de draaitafel legt.
Als wij terugkomen van een fietstocht, als we boven de aardappels eten, als ik ’s avonds in bed lig: er is één lied dat steeds uit het café schalt.

Komme van dat dak af, ik waarschuw niet meer
Nee, nee, nee, nee, nee, nee, van dat dak af
‘k waarschuw niet meer
Komme van dat dak af, dat was de laatste keer

Met op het einde het geraas van donderende dakpannen.

0

WAAKZAAMHEID

Herinnering

Vakantieherinnering (8)

 

Onderschrift in mijn foto-album: ‘slabbetje voor: …. eten’

In 1968 was ik voor het eerst met een vriend op vakantie. Met de tent op de bagagedrager waren wij rond het IJsselmeer gefietst. Een jaar later beschikken F. en ik beiden over een brommer, dus verleggen we onze horizon. Wij scheuren een dag lang naar het zuiden en bereiken Florenville, een stadje in het zuidoosten van België. Daar vinden we in een uithoek van de camping een rustig plekje langs de rivier de Semois. Er staat daar nog één andere tent. Al snel blijkt dat deze toebehoort aan vier Nederlandse meisjes van onze leeftijd. F. en ik kijken elkaar veelbetekenend aan. Die avond wisselen we een paar woorden met onze buurmeisjes. Dat blijft ook de volgende dagen zo. Wij houden enige afstand, zij doen hetzelfde. Volgens F. valt het meisje met het donkere krulhaar op mij. Ik geloof het niet, maar ondertussen probeer ik signalen op te vangen. Tevergeefs. Zo leuk is ze nu ook weer niet, bedenk ik.
’s Avonds in onze tent vertellen we elkaar over de meisjes op school, over stiekem zoenen op feestjes en of je wel eens een vrouw naakt hebt gezien. F. zegt dat hij condooms meegenomen heeft. Ik schrik ervan, maar wil het niet laten blijken. Ik weet nog net wat condooms zijn, maar daar houdt het wel mee op.

Na een paar dagen merken wij enige reuring op de camping. Het blijkt dat de avond tevoren een alleenstaande vrouw is lastig gevallen door een onbekende man. Er wordt een beroep gedaan op ieders waakzaamheid. Onze buurmeisjes vertellen dat zij de vorige avond iemand rond de tent hebben horen sluipen. Dat moet de onbekende man geweest zijn.
Die avond liggen we nog lang klaarwakker in onze slaapzak. We spelen het vijfletterspelletje dat later bekend geworden is onder de naam Lingo. Dan knippen we de zaklantaarns uit. Het is een andere nacht dan de vorige. Ik ben gespitst op geluiden. Behalve het zachte gekabbel van het water van de Semois hoor ik niets. Wij hebben in de voortent twee dikke stokken klaargelegd die we als knuppel kunnen gebruiken, mocht het nodig zijn. In het donker voel ik mijn hartslag redelijk snel tikken. Ik ben een beetje bang, maar tegelijk fantaseer ik over een heldenrol. ‘Aanrander gepakt door twee Nederlandse jongens.’ Hoe zou zo’n kop in het Frans luiden?
Dan zegt F. plots dat hij buiten iemand hoort lopen. Hij snelt als eerste zijn slaapzak uit. Met de knuppels in de hand stormen we naar buiten. Daar komen we meteen tot stilstand. We zien niets, we horen niets. ‘Hij is in de bosjes verdwenen’, zegt F. die zijn brommer start om met de koplamp de omgeving te verlichten. De zwart-groene takken hangen onbeweeglijk omlaag. In de tent van onze buurmeisjes gaat een lichtje aan. Ze zullen wel blij zijn, dat wij zo oplettend zijn. Na enkele minuten kruipen we onze tent weer in.
De volgende morgen breken de meisjes op. Over een mogelijke insluiper wordt niet meer gesproken. Wij vertrekken later naar Neckargemünd, in de buurt van Heidelberg.

1

ONRUSTIG GEMEKKER

Herinnering

Vakantieherinnering (7)

De schapenmarkt in Brecon

Pas lang na de vakantie werd duidelijk wat de oorzaak was van het malheur. Toen ik nog eens de gebruiksaanwijzing van onze pyramidetent doorlas ontdekte ik dat we al acht jaar lang het grondzeil op een verkeerde manier hadden vastgezet.
Wij zijn in 1997 op vakantie in Wales. Dit is schapenland. Tijdens onze wandelingen staren de beesten ons waakzaam aan. Er is er altijd wel een die zijn darmen leegt, een rozenkrans van glimmende keuteltjes achterlatend. Of we horen hun geblaat achter de heggen. In Brecon is een schapenmarkt. In de lucht zien we schapenwolken.

Op de camping wemelt het van de kinderen. Onze zoons van tien en twaalf leren de eerste beginselen van cricket. Voortdurend klinkt het ‘Stay!’. Ze zingen een of ander verbasterd Engels lied, wat klinkt als: ‘I saw with my eyes in my underwear’, waarop zij zelf het vervolg bedenken: ‘And I just saw my balls weren’t there.’ We eten een curry in een plaatselijke pub, waar volkse mannen na het plassen nog bezig zijn hun gulp dicht te knopen als ze terugkomen in de gelagkamer. En waar zij met een boer de zaak weer verlaten.
Tijdens regenachtige dagen leren we de kinderen klaverjassen. Op hun beurt leren zij het weer aan campingvriendjes, waarna er een klaverjasgolf door de tenten trekt.

Halverwege de vakantie verplaatsen we ons naar het noorden.
Wij kamperen daar aan de voet van de Snowdon, met 1085 meter het hoogste punt van Wales. Die moeten we natuurlijk bedwingen. De eerste uitdaging is echter het opzetten van de tent. Het waait zo hard, dat we zelfs met zijn vieren nauwelijks in staat zijn om het klapperende doek in bedwang te houden, terwijl we ondertussen alle spullen moeten beschermen tegen de slagregens. Het had een voorteken moeten zijn.
We horen dat de camping bij Brecon de dag na ons vertrek ’s morgens vroeg is overlopen door een kudde schapen. De beesten liepen tot in het toiletgebouw, overal hun keutels achterlatend. We hebben geluk gehad, denken we op dat moment.
De Snowdon bewaren we tot het einde van de week, we trainen eerst onze spieren op wat lagere hellingen. Tijdens een uitje naar het strand helpen wij, gekleed in regenpakken, de kinderen in hun zwembroek en we lopen verdwaasd over de boulevard van Rhyll, waar veel te dikke, bleke Engelsen langs amusementshallen en kermisattracties sjouwen, gevolgd door snoepende kinderen in voetbalshirts en adidasbroeken.
Op maandagochtend 4 augustus neemt het gemekker van de schapen rondom de camping onrustbarende vormen aan. Er steekt een nieuwe storm op. Harde windvlagen gieren door de opbollende tent. De wind golft onder het grondzeil door. Dan opeens waait één zijde van de tent de lucht in. Het kooktoestelletje valt om, kleren worden weggeblazen. Alle tien de scheerlijntjes aan die zijde zijn gebroken. In de bulderende storm knopen we de lijntjes weer provisorisch vast. Het grondzeil aan de windzijde verzwaren we met kratten. In het crisisberaad dat volgt is de conclusie duidelijk. We pakken alles in voor een paar dagen London. De Snowdon bleek een berg te ver.

 

 

1

ZERO TOLERANCE

Herinnering

Vakantieherinnering (6)

Een hoge piep kondigt de sluiting van de deuren aan. De metro komt snel op gang. Twee rijen reizigers tegenover elkaar, de tas op schoot, handen op de tas. Gelijktijdig schudden we heen en weer bij een wissel. Ik tuur schuin omhoog naar de routekaart, zodat ik niet hoef te kijken naar de grote, donkere man, die tegenover mij zit. Hij ziet er in zijn vuile broek en versleten jasje onverzorgd uit. De donkergrijze haren staan alle kanten op. Zijn starre blik is op de vloer gericht. Hij praat in zichzelf, het zijn steeds dezelfde twee woorden, waarmee hij het suizende lawaai van de metro doorbreekt. Onze jongste zoon kan zijn ogen niet van de man afhouden. Als wij uitgestapt zijn, zijn we het niet over eens wat de donkere man riep: ‘three stops’ of ‘free stuff’.

New York was de eerste verblijfplaats op onze reis door de Verenigde Staten, voor onze zoons van veertien en zestien het land dat wij hen al enige jaren daarvoor hadden beloofd. We sliepen in een niet te duur hotel in het hartje van Manhattan, om de hoek bij Times Square. Bij aankomst had een piccolo direct onze rugzakken op een bagagetrolley met koperen stangen geplaatst. Het zag er vreemd uit, de doe-het-zelfbagage op een blinkende wagen in een luxe ambiance van art deco.
Vanuit hotel Edison struinden we drie dagen door de stad, onze hoofden voortdurend in de nek om ons te vergapen aan de hoogbouw. Alles is er hoger en groter dan elders (ook de psychiatrische inrichtingen en de gevangenissen, zo luidde de pointe van een mop uit mijn jeugd). Het Liberty Statue, symbool van de vrijheid, Times Square, symbool van de marketing, de alomtegenwoordige beurskoersen, symbool van de speculatie, McDonalds, symbool van fastfood en wegwerpmaatschappij.
Toen we nog maar net de drempel van een koffiezaak over waren, riep een jongeman vanachter het buffet: ‘Yes, please, can I help you, I love to help you, sure I do, I am quick!’ Ik bestelde ‘two small coffee’, waarna hij direct naar achteren riep: ‘two tall coffee!’. Ik corrigeerde dat ik toch echt ‘small coffees’ had besteld, waarop hij uitlegde dat er drie maten waren: Tall, Grand, Giant.
We bezochten de musical Chicago, aan het einde waarvan de twee hoofdrolspeelsters voor een glittergordijn met sterren the American way of living uitdroegen: you can live the life you like, isn’t it grand, isn’t it great, oh it’s heaven nowadays.

De metro brengt ons naar het station WTC, het World Trade Centre. Om bovengronds te komen passeren we eerst een luxueus winkelcentrum, hoge glazen puien, veel licht, veel marmer. Mode, horloges, parfum en whisky. Buiten steken de verticale lijnen van de Twin Towers de oneindigheid in. Op een marmeren plein ligt een grote fontein met een goudkleurig kunstwerk. Een van onze zoons voelt met zijn handen in het water. Hij wordt direct vermaand door een beveiliger. Het is hier Zero Tolerance. Alles is onder controle. Het is dinsdag 10 juli 2001.