Schrijven, Lezen, Leven.

Tag

Vakantieherinnering

1

CAMPER

Herinnering

Vakantieherinnering 18

Om het westen van de Verenigde Staten te verkennen huurden wij in 2001 in Los Angeles een camper. Een Ford Jamboree, 22 feet in lengte. Voor Amerikaanse begrippen een klein voertuig, maar voor ons een complete vakantiewoning: vijf slaapplaatsen, banken die in een bed getransformeerd konden worden, een opklaptafel, een keukentje met gefineerde keukenkastjes, een wc en zelfs een kokerachtige doucheruimte. De bestuurdersstoel was inclusief zijn armleuningen van directie-achtige allure.
Toen we de wagen ophaalden moesten we eerst ingewikkelde verklaringen over verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid ondertekenen. Het zal wel goed zijn, dachten we. Daarna volgde de inventarisatie van de butsen die de camper al had opgedaan. Ten slotte gaf een jonge vrouw in hoog tempo uitleg over de bediening van de auto (overdrive, cruise-control), de tanks voor de toe- en afvoer van water, het electrisch systeem, de propaangastank enzovoort. Het duizelde ons.
Even later reed ik in een voorzichtig tempo door het drukke L.A., waar ik aan beide zijden werd ingehaald. Mijn blik ging voortdurend van de linkerbuitenspiegel naar de rechter om te zien of ik met dit bakbeest voldoende ruimte had en of ik van baan kon veranderen. Het campergedeelte was een stukje breder dan het bestuurderscabine, dat was wennen. Het werd een lange rit door een stad die geen grenzen leek te kennen. De koelkast met gekoelde dranken was daarom een waar genoegen. We eindigden op wat een camping heette. Voor iedere camper was er een stuk asfalt met een aansluiting voor water en elektriciteit.

De volgende dag voelde het besturen al zeer vertrouwd. Ik zat als een prins hoog op mijn bestuurdersstoel en keek voldaan uit over het woeste land dat zich aan beide zijden van de highway uitstrekte. We hadden alle spullen die zouden kunnen omvallen in de kastjes opgeborgen en waren zelfs niet vergeten om de treeplank binnen te halen. Er had wel iemand van buiten geroepen dat onze deur nog openstond. Jammer was ook dat op het uitgebreide dashboard al snel het lampje Service Engine Soon ging branden. Het dashboard zelf voelde oververhit. Buiten was het 42 graden. De verhuurder die we belden stelde ons gerust. Soon betekende: over vier weken.

We bezochten vele Nationale Parken, het een nog mooier dan het ander. Onderweg kwam G. tegen een vangrail aan, waardoor er over de volle lengte een extra streep aan de wagen was toegevoegd die niet geheel in lijn was met de bestaande decoratie. En één dag voor we de camper weer zouden inleveren raakte ik bij het uitparkeren een van de vele bomen in Yosemite National Park. Kwaad op mezelf constateerde ik een deuk in de hoeklat, een kapot achterlichtje en nog een streep op de andere zijde. Voor onze relatie was het goed dat wij beiden een aandeel hadden, maar tot mijn schrik las ik in de verzekeringsvoorwaarden dat schade door nalatigheid een eigen risico kende van 2500 dollar. In mijn narrigheid was ik ervan overtuigd dat het herstel van al die krassen ver boven dat bedrag zou uitkomen. De verhuurder was vergevingsgezind. Het werd 226 dollar.

2

DE SCHITTERENDE VOGEZEN

Herinnering

Vakantieherinnering 17

De grote en de kleine tent naast het riviertje

In de jaren dat wij met de kinderen op vakantie gingen, tussen 1986 en 2001, was Frankrijk ons favoriete vakantieland. Welgeteld tien maal reden we met een volgepropte wagen richting het zuiden. Nadat we zo’n beetje alle streken van La Douce France hadden bezocht, bleef in 2000 Elzas – Lotharingen over, een aantrekkelijk gebied, ware het niet dat het er nogal eens regent. We redeneerden onze twijfels weg: we zagen onszelf niet als zonzoekers en we konden tenslotte wel tegen een buitje. Dus reserveerden we een plaats op een camping in La Bresse, dichtbij Géradmer. We vonden er een rustig plekje onderaan de helling naast een kabbelend beekje.
De eerste dagen wisselden zonnige uren en buien elkaar af. Het stokbrood met rillette en Nutella bracht ons al snel in het vertrouwde vakantieritme. We maakten bergwandelingen en bezochten Colmar, waar de beheerder van de parkeergarage onze bal inpikte omdat voetballen tussen de geparkeerde auto’s niet was toegestaan. Op de Col de la Schlucht ruzieden de jongens nog een tijdlang wie er op de rodelbaan als eerste beneden was en of er eigenlijk wel was afgesproken dat het daarom ging.
Tot zover verliep alles goed, al hadden we in de vochtige avonduren wel te maken met zwermen nauwelijks zichtbare insecten. Zo klein als ze waren, zo fors was de impact van hun steken. G. liep na één dag met een theedoek over haar hoofd onder een strak dichtgetrokken capuchon. Zelfs dat bood onvoldoende bescherming, zodat we al snel de avonden doorbrachten in de recreatiezaal.

De plassen rond en onder de tent

Na een week namen de buien in duur en hevigheid toe. We zagen de ene na de andere kampeerder opbreken. Springend over de plassen bereikten we onze tent. Nu beseften we dat de plek onderaan de helling die bij het opzetten zo fraai leek, toch wel een pietsje nadelig was. Maar ja, op- en afbreken is zo’n gedoe, dus we keken het nog eens aan. Ondertussen was het water wel doorgedrongen in de tent van de jongens. Die hadden hun slaapzak naar de grote tent versleept. Ik vond het wel wat gezelligs hebben, met zijn vieren in de tent onder het geluid van de regen op het tentdoek. Maar onder het grondzeil voelden we het water golven. Een goede tent, dacht ik nog.
Toen kwam de nacht dat de wind hevig aantrok. Het doek klapperde vervaarlijk heen en weer. Stortbuien striemden ons verblijf. Dit vond ik niet gezellig meer, ik kon er niet van slapen. Bij het zwakke licht van een zaklantaarn zag ik dat er wat water de binnentent inkwam. De geultjes die ik om de tent gegraven had, zoals ik dat als verkenner had geleerd, boden onvoldoende soelaas.
’s Morgens hielden we crisisberaad. De kranten voorspelden aanhoudend slecht weer. Een vakantie afbreken, dat had ik nog nooit gedaan. Ik zou de geultjes nog wat kunnen uitdiepen. De jongste zoon verheugde zich op een gepland bezoek aan Straatsburg. Na het ontbijt pakten we haastig alles in. De auto moet loodzwaar geweest zijn van de kletsnatte tent en de doorweekte bagage. Het lukte nog om een vakantiewoning in Limburg te huren.

1

LA GOMERA

Herinnering

Vakantieherinnering 16

Valle Gran Rey

In maart 1985 is G. zes maanden in verwachting van ons eerste kind. Voordat ons leven bepaald gaat worden door gebroken nachten, borstvoeding en luierwasjes willen we nog een weekje naar de zon. Waar vind je die in maart? Het massatoerisme van de Canarische Eilanden is voor ons not done. Een vriendin vertelde ons dat er naast Tenerife en Gran Canaria nog een klein, nog niet door toeristen bedorven eilandje ligt: La Gomera. Voor het verblijf raadde zij ons het stille en afgelegen dorp Valle Gran Rey aan. Het ligt aan de westkust, ver verwijderd van het hoofdplaatsje San Sebastian, waar de boot uit Tenerife aanlegt. Een accommodatie boeken vooraf is niet mogelijk, wist zij. Er is weinig te huur, maar ‘je vindt altijd wel wat.’

Na een overnachting in San Sebastian zitten we de volgende dag in een taxi tezamen met Harry en Madelon, twee soloreizigers die we op de boot ontmoet hebben en die ook naar Valle Gran Rey willen. Halverwege de rit komt ons een taxi uit de tegenovergestelde richting tegemoet. De beide auto’s stoppen, wij wisselen van wagen, zodat de chauffeurs kilometers en benzine uitsparen, maar wel het afgesproken tarief ontvangen.
Onze nieuwe taxichauffeur zegt dat wat er aan accommodatie is in Valle Gran Rey, is volgeboekt. Maar hij weet via-via nog wel iets voor ons. We komen aan bij een eenvoudig huis, waar één slaapkamer beschikbaar is. Die wordt aan ons, als stel, toegewezen. Voor Madelon en Harry wordt bedden op de gang gezet. Zij zou na een paar dagen een ander verblijf vinden. Het bed van Harry blijft de meeste nachten onbeslapen.

Een meer recente foto van Valle Gran Rey

Valle Gran Rey bestaat uit een kleine verzameling huisjes op groene hellingen. Het dorp ziet eruit als de bananen die we langs de kant van de weg zien hangen: onooglijk en weinig opvallend. Er is één winkeltje in het dorp en zelfs dat is van buiten niet herkenbaar. Binnen is de donkere ruimte vol gestouwd met allerhande waren. De jonge winkelier loopt dansend op Afrikaanse popmuziek door zijn nering. Hier leren we Youssou N’Dour kennen.
De voorspelling dat het dorp nog niet door toeristen is verpest wordt niet bewaarheid. Er is een grote kolonie hippies uit Berlijn neergestreken. Niet voor een vakantie, maar om hier met eenvoudige middelen hun ideale leven te realiseren. Op de zwarte zandstranden lopen de talloze blote kinderen elkaar verveeld te pesten, terwijl hun ouders onverstoord hun boek blijven lezen. Daarnaast blijkt het dorp een walhalla voor homoseksuele toeristen. Ook zij vieren hier het leven. De paren bedrijven de seks achter de strandbar of langs het wandelpad, leren we van Harry. De aidsepidemie stond nog maar aan het begin.
Wij wandelen door de rijke, subtropische natuur. We ontdekken lege strandjes waar de hoge golven dreigend op ons afrollen. Liggend op het warme zand, in het lawaai van de branding, dromen wij van het leven dat in aantocht is. Een paar jaar later horen wij dat Harry aan aids is overleden.

2

HITCHHIKE

Herinnering

Vakantieherinnering (15)

Ik was al twee jaar liftend op vakantie geweest en had zo uren wachtend langs de weg gestaan, maar dat weerhield mij er niet van om, samen met vriend C., in 1972 met de duim omhoog door Groot-Britannië te trekken. Het was niet eens zozeer om financiële redenen. Liften was omgeven met een cultuur van vrijheid – blijheid: op je gemak reizen, niets hoeft, je ziet wel waar je uitkomt, alles is goed. We hadden in Engeland geen duidelijk doel. Er was slechts het vage idee om zo ver mogelijk naar het noorden te trekken, naar verre, onbekende streken. De praktijk was dat we onze vakantie vooral langs en op de weg versleten. Het waren kleine dingen die onze dagen kleurden. Een ritje hoog in de cabine van een vrachtwagen. Of die keer dat we twee keurige oude dames niets vermoedend zagen rondrijden in een auto met een nummerbord dat begon met KUT.

Uitstalling voor de buren

Lopen deden we ook genoeg, want de camping die we aan het einde van de middag zochten lag meestal ver weg. Op een van die campings stonden we naast een ouder echtpaar dat ons vanachter het raampje van hun caravan continu in de gaten hield. Daarom gooiden we elk blikje, propje, appelschil en alles wat we tot afval konden bestemmen door de opening van de tent naar buiten. De dag daarop maakten we voor de tent een tentoonstelling van de boodschappen die we hadden gekocht.
In het Lake District kampeerden we enkele dagen bij een boerin, die iedere morgen om half zes de tenten afging om de camping fee te innen. Dus hingen we een zakje met munten buiten. Door hevige regenval hadden we daar al zoveel uren in de tent doorgebracht, dat ik op een zondagmorgen, alleen al om de benen even te kunnen strekken, de dienst in een bijgelegen houten kerkje bezocht. Na afloop kreeg ik van de dominee een warme handdruk. Die had ik van pastoor Beutener nooit gehad.

In Kilmarnock

Boven Glasgow werd de voortgang van de reis erg problematisch. Er waren weliswaar veel auto’s op weg naar het noorden, maar geen enkele minderde vaart. Kinderen zwaaiden. Uur na uur na uur. Dit was niet de voorziene vrijheid – blijheid. We keerden om en gingen weer naar het zuiden. Aan het begin van de avond werden we afgezet in een klein dorp, Hawick, ergens onder Edinburg. Het bleek een plaats zonder camping. Omdat we buiten het dorp geen geschikte wei vonden en de schemering al inviel, zetten we onze tent in een parkje neer. Tevreden aten we een snel maal van baked beans. We lazen nog wat voor het slapen gaan, toen we buiten geritsel hoorden, gevolgd door een vriendelijke en gedecideerde stem van een man die ‘Hello’ zei. En na een paar seconden nog eens: ‘Hello.’ We openden de rits en daar verscheen het hoofd van een politieman. Hij nam zijn zwart-wit geblokte pet af, alsof hij de kerk binnenkwam.
De volgende dag namen we de trein naar Londen.

——-

Eind komende week vertrek ik weer naar Italië om te zingen. Tot over drie weken.

2

PIC CARLIT

Herinnering

Vakantieherinnering (14)

Op de Pic Carlit

Vier dagen lang wandelen we op grote hoogte door een ruig en verlaten berglandschap. We komen nagenoeg niemand tegen en zijn ver verwijderd van mensen, winkels, lawaai, van voorzieningen en mogelijke hulp ook. Hier zijn we omringd door stilte en ongerepte natuur, bergweiden, sparren, waterstroompjes, rotsen. Het weer is kalm maar ook onvoorspelbaar. De bergen zijn prachtig maar onbekend. Wat zijn de risico’s, zo ver van de bewoonde wereld? Misschien dat ik nu, terugkijkend, me deze gevaren meer bewust ben dan toen G. en ik in 1984 met vier vrienden deze wandeltocht door de Pyreneeën maakten. Alles wat we nodig hadden zat in onze rugzakken: tenten, pannen, lichtgewicht eten, pillen om water te ontsmetten. We hadden ons verdiept in de gevaren van het onweer. Het idee om een aardappel op de tentstok te klieven als bliksemafleider was afgevallen. Een te zware oplossing.

In Font Romeu begonnen we aan de klim. Ondanks de beperking in bagage woog mijn rugzak nog ongeveer 20 kilo. Ik voelde me een soldaat op zijn eerste veldtocht. Niet denken aan hoe ver het is, hoe zwaar de rugzak, hoe steil het pad. Om je heen kijken, genieten van de omgeving. Niettemin was het een bevrijding toen ik na een paar uur mijn rugzak af kon gooien voor de eerste pauze. ‘s Middags legde ik mijn handen tussen de banden van de rugzak en mijn schouders om de pijnlijke plekken niet te hoeven voelen. Tegen de avond zetten we onze tenten op bij een klein meer. Om ons heen een verlaten landschap. Zes nietige stippen tussen ruige berghellingen. Voor ons had de dag lang geduurd. Het was minder dan een flits in de miljoenen jaren van deze natuur.

Onweer op komst

De Pic Carlit is 2921 meter hoog. Over deze berg lees ik nu op internet: ‘de tocht is lang en op sommige stukken zwaar. Vooral het laatste stuk naar de top is zeer steil.’ Daarmee is niets te veel gezegd. Het was klauteren met handen en voeten. Kijken waar je je voet kunt zetten, waar je handen houvast hebben. Niet omkijken, vooral niet omkijken. Vlak onder de top waren enkele zitplekken. We pakten de camping-gaz, een pannetje en water en maakten thee.
Er ging natuurlijk wat mis, dat geeft meer reden om er hier over te schrijven. In de afdaling, op een zeer steil stuk met losse steentjes ging ik onderuit. Ik had net wat foto’s gemaakt en lag een eindje achter de anderen. Ruggelings schoof ik een aantal meter omlaag, een lawine van steentjes meenemend. Desondanks hadden de anderen niets in de gaten hadden, dat viel me tegen.
Tijdens ons derde bivak, naast een rivier, kwam het onweer. Wij zaten opgevouwen met zijn zessen in onze tent en ik was juist bezig in de voortent een pan custard te maken. We telden het aantal seconden tussen de lichtflits en de donder. Toen het noodweer gevaarlijk dichtbij was kropen we in regenpakken de tent uit. We haalden de tentstokken omlaag, zochten een veilige plek (niet bij het water, niet bij een boom) en lieten gehurkt de bui over ons heenkomen.

0

CASA RUSTICA

Herinnering

Vakantieherinnering (13)

Toscane. Dat is het paradijs op aarde, zo hoorden we uit verhalen van collega’s en vrienden. En dus zochten G. en ik in 2005 een mooie vakantiewoning uit op internet. Vrij gelegen, dat was zo’n beetje het belangrijkste criterium bij de keuze. Zo kwamen we uit bij een huisje met de vertrouwen wekkende naam Casa Rustica. Een stuk buiten het dorp Castelmuzio stuurde ik onze VW Golf over een bochtige grindweg omlaag. Het pad zat vol niet te vermijden diepe kuilen. Terwijl we van links naar rechts geschud werden, kwam me opeens een zin te boven die ik ergens op de site had gelezen: niet geschikt voor laagverende auto’s.
‘Hebben wij een laagverende auto?’
‘Wat is dat?’, vroeg G. ‘Kijk uit!’
‘Geen idee’.
We hobbelden een olijfgaard binnen. Ik moest denken aan Jezus op de avond voor zijn kruisiging. Het grindpad werd vlakker en aan het einde zagen we een roze woning tussen het grijsgroen. Mij vielen direct de grote plaatijzeren deuren en luiken op. Dat stelde me gerust. De woning leek me inbrekerproof. Een ouder echtpaar legde ons in vlot Italiaans de werking van de geiser uit. Er was ook nog iets met de elettricità, maar dat ontging mij geheel.

Nadat het paar vertrokken was stonden we voldaan in de tuin. De stilte om ons heen was immens. Casa Rustica, dit was het beloofde paradijs. We keken uit over het heuvelland met cypressen, olijfgaarden, de torens van een stadje aan de horizon. Langs de rand van de tuin liep een bontgekleurde fazant voorbij. Er stonden enkele vijgenbomen. Ik herkende deze aan het blad. Ik kreeg de neiging om te kijken of zo’n schaamblad mij zou passen.
Die avond begon het te regenen. Omdat de kamer direct onder het dak lag, voelde het vertrouwd, alsof we in een tent zaten. De wind trok aan. Halverwege die eerste nacht werd ik wakker. Er klopte iemand tweemaal op de buitendeur. Ik zat onmiddellijk recht overeind. G. had het ook gehoord. Wat was er aan de hand, waarom kwam er iemand op dit uur naar deze verlaten plek? Er werd nogmaals geklopt. Mijn hart bonsde in mijn keel. Was die plaatstalen deur er niet voor niets? Hadden we niet ook de stalen luiken voor de ramen dicht moeten doen? Er woonde geen mens in de buurt. Daarna hoorden we alleen nog de regen en de wind. Het duurde lang voor mijn adem weer op rust kwam.

De volgende morgen zag het leven er stralend uit. Ik kon me niet voorstellen dat ik bang was geweest. De tweede nacht werden we niet gewekt. Pas toen het licht was, klonken er vlak naast ons huis geweerschoten. Twee doffe klappen vlak na elkaar. Voorzichtig keek ik door een gordijn, de luiken hadden we toch maar opengelaten. Terwijl er nieuwe schoten galmden, zag ik verschillende fazanten opgewonden wegschieten. De vorige dag hadden we her en der langwerpige rode en blauwe hulzen gezien en bordjes Divieto caccia. Zelfs voor ons Nederlanders was het duidelijk dat het hier verboden was om te jagen. ‘Welkom in Italië’, zei ik tegen G.

2

NATTE TENT

Herinnering

Vakantieherinnering (12)

1998. G. en ik staan met onze zoons van elf en dertien op een camping in Frankrijk. Het is de laatste dag van onze vakantie. Weemoedig over de dagen die opeens zo snel voorbij zijn gegaan pak ik onze pyramidetent in. De zoons hebben een eigen tentje en G en ik gaan een nacht in een klein reservetentje slapen. Zo kunnen we de volgende ochtend vroeg op stap en is de grote tent droog en schoon ingepakt. Tot volgend jaar. We soppen het fornuisje en de keukenspullen af en pakken alles in wat we niet meer nodig hebben. Konden we de laatste dag maar overslaan.
’s Avonds rijden we naar een pizzeria-zonder-naam, al meent een zoon dat de zaak Ouvert heet. De baas  doet zijn best om clownesk over te komen. Hij verontschuldigt zich al bij voorbaat mocht er iets mis lopen. Het is immers druk vanavond. Wij houden niet zo van lang wachten. Zeker niet aan het einde van een vakantie. Gelukkig komt er een accordeonist die, heel toepasselijk voor mij, weemoedige Franse liedjes zingt.

De pizzeria en de accordeonist op de achtergrond

Terug op de camping kruipen G. en ik op onze knieën het benauwde tentje in. Het is warm. Slapen lukt me niet. Na een paar uur hoor ik opeens het geluid van een grote plens waterdruppels op tentdoek. Ik spits mijn oren. Even later hoor ik het weer. Ik kruip naar buiten en zie nog net dat de tent van de zoons weer de volle laag krijgt. Het moet van een sproei-installatie komen. Het is nog een wonder dat de zoons doorslapen.
Ik hou niet van kletsnatte tenten. Gewapend met een zaklantaarn ga ik op onderzoek uit. De nacht is zwoel, het donker omringt mij van alle kanten. Schichtig loop ik over een mulle zandweg totdat ik bij een akker ben en de vage contouren van de sproeiers ontwaar. Ik had op een middag gezien dat de buizen ergens de grond ingaan. Die plek zoek ik. Het voelt belachelijk dat ik op dit uur in mijn onderbroekje op een akker loop, maar ik moet de onoplettendheid van die boer afstraffen.

Ik vind de plek en zie bij het licht van de lantaarn onderin het gat een wiel. Ik aarzel. Er zal toch niet iets vreselijks misgaan als ik eraan draai? Ik voel me een acteur in een film, ik ben de man die de criminelen een hak moet zetten.
Er komt geen enkele beweging in het wiel, hoe hard ik er ook aan draai. Maar opgeven mag niet. Ik kijk om me heen. Duistere krachten loeren in de bosschages rondom. Ik loop verder de zandweg op en zie een volgend gat en een volgend wiel. Dit krijg ik los. Ik verwacht nu elk moment dat de boer achter mij staat. Ik draai verder, het lijkt of de waterstraal vermindert. Nog verder en de rondzwaaiende regen stopt. Hoera. Nu moet ik in mijn onderbroekje snel terug voordat mijn werk ontdekt wordt. Die tent is morgenochtend wel weer droog, stel ik tevreden vast.
Na een paar uurtjes slapen word ik de volgende morgen wakker. Het regent.

3

KAMPEREN MET EEN GROEP

Herinnering

Vakantieherinnering (11)

De huisoudste (3e van rechts) houdt de uitgaven bij

In 1974 maak ik met enkele huisgenoten van de studentenflat plannen voor een vakantie in Italië. Andere bewoners willen met vrienden naar Frankrijk of Joegoslavië. Huisgenoot Bas, onze superorganisator, stelt dan voor om met de verschillende groepjes ergens in Italië af te spreken. Na een paar weken gezamenlijk optrekken, zo lacht hij enthousiast, splitsen we weer op in nieuwe groepen. Het plan wordt met instemming onthaald.
Een maand later treffen vier groepen elkaar op een camping aan de kust bij Napels. Zeven mannen en drie vrouwen, er zijn geen stellen bij, er zijn wel verlangens.
We bezoeken Pompeï, de Vesuvius, Capri. We gaan naar het strand, spelen spelletjes en improviseren maaltijden.

Ik ben voor het eerst in Italië. In Napels kijk ik mijn ogen uit naar de waslijnen boven de nauwe steegjes. Ieder gesprek tussen Italianen lijkt op een ruzie. Mensen achter kleine tafels verkopen vis, sigaretten, cassettes, horlogebandjes. Ik zie bedelende vrouwen en kinderen in kapotte kleren. Als zij horen dat we uit Olanda komen, roepen ze ‘Kroeif, kroeif’. Het WK voetbal is net achter de rug. In de arme wijken is de communistische partij zeer aanwezig. Net als de katholieke kerk trouwens. Thea, die met haar blonde haren nogal opvalt, wordt door een jongeman bij hem thuis uitgenodigd. Voor de veiligheid gaan een paar van ons mee. Het houten bouwsel, dat mij nog het meest aan een tuinhuis doet denken, hangt vol schilderijtjes met bloedende harten, doornen kronen en hemelse stralenkransen. Er hangt een verlicht Mariabeeld waarvoor kaarsen branden. We krijgen een wit, zoet drankje dat naar noten smaakt.
Ik ben tweeëntwintig en onzeker over mijn plaats in de wereld. Mijn stemming wordt beter, als Emmy op een avond in het donker van de slaaptent, stilletjes, om de anderen niet te storen, bij mij in de slaapzak kruipt. Ik ben verbaasd, maar beantwoord maar wat graag haar liefkozingen. De volgende morgen schijnt de zon met een heerlijke vrolijkheid. Wij doen of er niets gebeurd is.

Gepaste afstand op het St. Pietersplein

Dan is het moment van opsplitsing nabij, de wensen worden geïnventariseerd. Voor mij is het duidelijk: ik wil naar Rome. Als Emmy mijn voorbeeld volgt, kan ik wel juichen, maar ik hou me in. Waarop ook Theo zich voor Rome meldt. Dat had ik verwacht. Voor iedereen is immers duidelijk dat Theo achter Emmy aanzit. De overigen kiezen andere bestemmingen. Wij drieën lopen om de hete brij heen, pakken één tent in en stappen op de trein.
Voor een boek of een film zou dit een mooie basis zijn waarop het drama zich kan ontwikkelen. Wij struinen gedrieën door de stad, naar de Sint Pieter, het Colosseum, de Trevi fontein, om aan het einde van een vermoeiende dag de steile heuvel naar de camping te beklimmen en een goedkope Chianti te openen (op de fles ontdekken we in kleine letters: geïmporteerd door Albert Hein). Het drama blijft achterwege. Wij zijn geen Italianen. Een liefdesrelatie tussen Theo en Emmy is er nooit gekomen. Tussen Emmy en mij flakkeren een paar maanden na de vakantie de warme gevoelens weer op. Voor even.

 

1

HET GROTE PARADIJS

Herinnering

Vakantieherinnering (10)

Nooit stonden we op een mooiere camping als in de zomer van 1995 in het Zwitserse Nax. Of, laat ik me preciezer uitdrukken, nooit hadden wij zo’n fraai uitzicht als vanaf ons terras naast de tent. De camping heette niet voor niets Grand Paradis. Ze lag hoog op de hellingen boven een zijdal van de Rhône. Zonder enige belemmering keken wij uit over de bergwereld rondom: rijen van kale rotspieken en besneeuwde toppen. Tegenover ons op de beboste hellingen lagen miniatuurdorpjes aan slingerende weggetjes. Rechts daarvan lag Sion in de diepte. Het was alsof de duivel ons al het moois van de wereld liet zien. Ik had voortdurend de behoefte om het uitzicht vast te leggen, bij ochtend en avond, in de zon, bij naderend onweer. Maar zoals mijn ogen het zagen liet het landschap zich niet pakken door mijn camera.

‘BEN JE ER NU PAS?’

In geen enkele vakantie hebben wij zoveel gewandeld als over de bergpaadjes boven Evolène, Arollo en Ferpecle. Nooit waren de zoons, op dat moment tien en acht, zo gemotiveerd voor de tochten. En er gebeurde nog iets bijzonders. Tijdens de klim naar de Anenhütte, in het Lötschental, kon ik hen niet meer bijhouden. Ik was 43, in de kracht van mijn leven en in goede conditie, maar in de laatste steile kilometers voor de hut moest ik, hijgend en zwetend, hen laten lopen. Het bleef op dat moment bij een verbaasde constatering, maar achteraf bezien was dat misschien wel het keerpunt. Misschien was ik daar wel op de helft van mijn leven (als het meezit). Ik behoorde opeens tot de oudere helft van het mensdom.

ZELF FIKKIE STOKEN

Op de Nationale Zwitserse feestdag, 1 augustus, werden alle campinggasten getrakteerd op een plak Raclette, half gesmolten Zwitserse kaas, geserveerd met een augurkje en een plastic bekertje halfvol met water aangelengde Fendant. Het leidde bij ons tot het ontstaan van het woord raclette-scheetje, als aanduiding voor een wind waarvoor je geen verantwoordelijkheid hoeft te dragen.
Daarna was het tijd voor het hoogtepunt van de avond. Twee mannen duwden een gammele houten kar vol vuurwerk tot bij het terras met feestvierders. Vuurpijlen, repeterende lichtkogels en sterrenregens wierpen vervolgens hun gekleurde licht op de gasten die met het hoofd in de nek omhoog staarden. Terwijl een van de twee mannen zich over de kar boog, stak de ander naast diens hoofd een sissende pijl aan. Nog brandende resten duwden ze met de hand de kar af, waardoor het gras op meerdere plaatsen vlam vatte. Wij schoven onze stoelen een stukje terug. Toen ook de houten bodem van de kar vlam had gevat en het ernaar uitzag dat het nog ruim overgebleven vuurwerk in één verwoestende knal zou ontploffen gooide een van de mannen onder toenemend gegil van de gasten een emmer water over de bodem, waarna de ander de pakketten met de ontvlambare mengsels uit elkaar begon te trekken om te redden wat te redden viel. ‘Vuurwerk afsteken bij de tenten is niet toegestaan’, had ik eerder die dag op de camping gelezen. Dat is werk voor Zwitserse specialisten.

1

CADIER EN KEER

Herinnering

vakantieherinnering  9

Janne Janssen zijn vrouw, dat was een koorddanseres
Maar bij gebrek aan een touw klom zij op het bordes
Het eten werd koud en Janne Janssen werd heet
En in de straat weerklonk zijn kreet:

Het is 1961. Wij gaan voor het eerst op zomervakantie. Mijn ouders hebben een vakantiewoning gehuurd boven een café in Cadier en Keer, in het Zuid-Limburgse heuvelland. De fietsen en vaders Solex zijn mee. Nog maar nauwelijks vertrokken uit Maastricht krijgen we de eerste klim voor de kiezen. Dat is nog wat anders dan de hoge brug in Maarssen. Het weerhoudt ons er niet van om er iedere dag met de fiets op uit te trekken. Mijn vader duwt mijn moeder omhoog (als er geen agent in de buurt is) en als het al te steil is gaan zij lopen. Dat is ver beneden mijn stand. Voor mij, negen jaar oud, zijn die hellingen een uitdaging. Ik wil als eerste boven zijn en laat me daarna omlaag vallen, mijn trappers houden het niet bij. Regelmatig fiets ik zonder mijn handen aan het stuur (als mijn moeder het niet ziet) langs de smalle wegen, de kapelletjes en kruistekens. Het geeft me zo’n machtig gevoel, dat ik met mijn losse armen het gebaar maak dat ik van de priesters in de kerk ken: Dominus vobiscum, de Heer zij met u.

Voor het eerst op een waterfiets

Ik kijk mijn ogen uit, alles is hier anders. We maken uitstapjes naar Maastricht waar mijn vader ons voorgaat in verschillende kerken en waar we een boottochtje op de Maas maken. In Valkenburg vermaken we ons bij de Wilhelminatoren. We volgen een rondleiding in onderaardse grotten. Na afloop zeur ik om vilten hoedje dat in een toeristenkraam hangt, zo een die bij een Lederhosen past. Mijn vader gunt het mij. Natuurlijk fietsen we naar het Drielandenpunt, waar ik opgewonden om de drie paaltjes heen hol. ‘Nu ben ik in Duitsland, nu in België, nu in Nederland.’
Vakantie of niet, op zondag gaan we naar de Heilige Mis. In de kerk van de Heilige Kruisverheffing gaat het er wat gemakkelijker aan toe dan ik gewend ben. Er zijn aparte banken voor de kinderen. Onwennig schuif ik erin. Onder het lezen van het Evangelie gaan de kinderen zitten. Dat hoort volgens mij niet. Dus blijf ik als enige knielen, zodat de andere kinderen hun benen niet goed kwijt kunnen.

In het café onder onze kamers komen we alleen om een ijsje te halen. Ik blijf dan altijd even hangen, aangetrokken als ik word door een glimmend apparaat. Gebiologeerd kijk ik naar de rijen genummerde knoppen: A24, B35 enz. Naar hoe de machine een plaatje uit de rij haalt, kantelt en op de draaitafel legt.
Als wij terugkomen van een fietstocht, als we boven de aardappels eten, als ik ’s avonds in bed lig: er is één lied dat steeds uit het café schalt.

Komme van dat dak af, ik waarschuw niet meer
Nee, nee, nee, nee, nee, nee, van dat dak af
‘k waarschuw niet meer
Komme van dat dak af, dat was de laatste keer

Met op het einde het geraas van donderende dakpannen.