Schrijven, Lezen, Leven.

Tag

Ouderen

1

DEMENTIE

Dagelijks

Ik hoor dat een oud-collega op zoek is naar mij. Zij had bij ons vorige huis gestaan, niet wetend dat wij verhuisd zijn. Ik bel haar op. Het enthousiasme in haar stem klinkt heel vertrouwd. Dit jaar is zij tachtig geworden. Het gaat goed met haar, al merkt zij wel – hier verandert de emotie in haar stem – dat zij steeds meer last krijgt van dementie. Het is een familiekwaal, haar zussen hebben ook Alzheimer. We spreken af, dat ik de volgende dag bij haar op de thee zal komen. ‘Ik schrijf het direct op de kalender’, zegt C. opgewekt.
Als ik die dag met de trein ben aangekomen, bel ik om te zeggen dat ik iets later ben. Het blijft even stil aan de lijn. ‘Je zou toch gisteren komen? Ik moet zo weg.’ De verwarring bij haar verdwijnt echter snel. ‘Ik haal je wel even op met de auto’, klinkt het monter. C. is als altijd een groot liefhebber van autorijden geweest. ‘Ik ben er in een paar minuutjes.’ Ik zeg dat ik aan de achterkant van het station sta. Heen en weer lopend met een grote bos bloemen kijk ik tevergeefs uit naar een auto die het parkeerterrein opdraait. Er gaan tien minuten voorbij. De bloemen voelen steeds zwaarder. Vijftien minuten. Dan komt C. er lachend aangelopen. ‘Stond je toch niet aan de voorkant.’

Een week later bezoek ik een concert van een kamerkoor. Na afloop raak ik in gesprek met een mij welbekende bas. We delen de liefde voor schrijven. Hij is bezig met zijn levensverhaal. ‘Ik ben nu gekomen tot 2004, maar de laatste tijd vlot het niet meer.’ De bas is de vijfenzeventig gepasseerd. ‘Dan mag je wel opschieten’, zeg ik grappenderwijs. Hij beaamt het lachend. ‘Er is bij mij Alzheimer geconstateerd’, zegt hij. Ik kijk hem verbaasd aan. ‘Laatst is dat nog eens bevestigd.’ Hij vertelt het rustig, zonder emotie. Hij krijgt medicijnen om het proces van achteruitgang te vertragen.
Ooit heb ik op mijn werk een project Dementie geleid. We gaven voorlichting aan medewerkers van de thuiszorg en vrijwilligers. Het woord Alzheimer roept bij mij beelden op van dwalende mensen die hun huis niet meer kunnen vinden. Tafelkleden die in de koelkast zijn opgeborgen. Het zijn beelden die mij beangstigen. Ik kijk ook wel eens in een keukenkastje als ik de nietmachine moet hebben. Om direct daarna te beseffen dat het ding altijd in de kamer ligt.

Weer een week later ben ik bij de crematie van een neef. Tussen de vele aanwezigen tref ik een familielid, die ik lang niet gezien heb. Hij ziet er wat breekbaar uit. Hij moet voor in de tachtig zijn. ‘Het gaat goed met mij’, zegt hij. In één adem door voegt hij eraan toe: ‘bij mij is de ziekte van Alzheimer geconstateerd.’ Ook hij vertelt het nuchter. Hij mag geen auto meer rijden, maar voor het overige leidt hij een normaal leven. Hij eet wel wat meer, zegt hij, omdat de geestelijke achteruitgang nog wel eens samengaat met een flinke vermagering.
Op dit moment zijn er zo’n 200.000 mensen met Alzheimer in Nederland.

3

VERDOMHOEK

Dagelijks

Afgelopen zaterdag stond op de voorpagina van Trouw prominent een uitspraak van Maria Goos: Kom uit die verdomhoek. Oud, be proud! Het citaat moest verleiden om een interview met de toneelschrijfster te lezen. Ik kreeg direct een vieze smaak in mijn mond.
Goos beweert hier niets meer of minder dan dat ouderen in een verdomhoek zitten. Waarmee zij de situatie die zij wil bestrijden alleen maar bevestigt. Zij als jonge oudere (66 jaar) komt net kijken, maar zij weet wel wat er mis is. Zij plaatst zichzelf buiten die verdomhoek en weet wat al die anderen fout doen. Een voorbeeld van misplaatste trots. Stupid goose.

Na een paar dagen vroeg ik mij af, waarom Goos’ uitspraak mij zo geraakt had. Dat gebeurt niet zomaar. Het was tijd voor een klein zelfonderzoek.
Ik voel mij niet aangesproken. Het beeld dat ik als oudere in een achterafhoekje van de maatschappij zit weg te kwijnen herken ik niet. Ik ben van de geluksgeneratie die in welvaart is opgegroeid en ik ben in de conditie dat ik nog veel kan en weinig hoef. Is de verdomhoek van Goos wellicht mijn (en haar?) angstbeeld? Ben ik bang voor wat mij te wachten staat aan lichamelijke achteruitgang, het verminderen van contacten, het wegvallen van betekenis voor de maatschappij? Moet ik daarom mijn best gaan doen om dat gevoel van betekenis, van trots te houden?

Soms zou ik wel eens hetzelfde willen roepen als Maria. Bijvoorbeeld als ik pleidooien lees van politieke partijen, pensioenactivisten of ingezonden brievenschrijvers die erop neerkomen dat ouderen altijd weer gepakt en achtergesteld worden. De werkelijkheid is dat ouderen het nog nooit zo goed gehad hebben. Het probleem zit in het containerbegrip ouderen. Want natuurlijk is er ook een categorie 65+-ers die het moeilijk heeft. Dan is het goed dat er mensen zijn die daarvoor opkomen. Maar laten ze dan de categorie achtergestelden wel helder benoemen.

Goos heeft nog een argument voor haar uitspraak over de verdomhoek. Ouderen hebben in deze maatschappij een andere positie dan, zeg, honderd jaar geleden. Waar wijsheid en ervaring destijds als vanzelf respect afdwongen, gaat dat door alle technologische ontwikkelingen niet meer op. Oud is uit de mode. Zij ziet ouderen die zich zo jong mogelijk willen voordoen. ‘Vanwaar die focus op jong? Waarom zou je je onder een hoody verstoppen en doen alsof je dertig bent?’
Daar heeft zij een punt. Die neiging onderken ik. Het is een tot mislukken gedoemde poging om jong te blijven. Daarom loop ik maar vaak in een vest, hét kledingstuk voor de oudere man. Daarom heb ik mijn baard niet laten staan. Maar moet ik dit nu trots van de daken schreeuwen? Dat is net zo zeer een knieval voor de huidige cultuur. Ik gebruik liever de 500 woorden van mijn blog dan de 140 tekens van Twitter.

2

ANGST VOOR GEVAREN

Dagelijks

Hoe ouder ik word, hoe meer gevaren ik zie, hoe minder risico ik neem. Alsof ik een wandelende FOBO-commissie ben (Fouten, Ongelukken, Bijna Ongelukken) die constant aanbevelingen doet voor veilige gedragingen.
Ik doe van alles om risico’s te verkleinen. Voordat ik de deur uitga controleer ik of ik mijn portemonnee, sleutels, en mijn telefoon bij mij heb. Als ik op een tweebaansweg ook maar een stipje van een tegenligger zie, haal ik niet in. Ik ga niet als eerste schaatser onder een bruggetje door. Ik eet geen zwartverbrande korsten en rook geen sigaretten. Ik probeer elke dag een half uur te bewegen. Zo hoop ik nog even verder te leven en een slopend ziekbed te voorkomen. En zo lijkt het alsof ik mijn leven in eigen hand heb.

Maar niets is minder waar.
Als jong kind liep ik na het uitgaan van de school vol enthousiasme bijna onder een auto. Later maakte ik in de bergen hachelijke situaties mee. In 1978 daalde ik in de Franse Alpen de Col d’Allos af. Het was stralend weer, de weg was schoon en zeer bochtig. Op mijn zwaar beladen racefiets ging ik al snel meer dan zestig kilometer per uur. De omgeving was adembenemend mooi. Hier moet ik van genieten, dacht ik. Ik richtte me op en keek een ogenblik naar de bergen. In een flits zag ik in een bocht een donkergrijze rotswand opdoemen. Nog juist op tijd kon ik mijn stuur bijdraaien. Een fietshelm droeg ik in die jaren niet.
Wat leerde ik van deze situaties? Het is een cliché: toen ik jong was zag ik de gevaren niet. Of ik was zo eigenwijs om te denken, dat het ongeluk mij niet zou treffen. Daarin werd ik ook nog eens bevestigd. Ik verloor mijn portemonnee, omdat er een flink gat in mijn kontzak zat. Nadat ik ‘em via een eerlijke vinder teruggekregen had bleef ik onbezorgd de broek dragen. Zodat ik de portemonnee niet veel later voor de tweede keer kwijt was. En opnieuw kreeg ik ‘em met inhoud terug.

Zou ik nu in zo’n situatie belanden, dan zou ik flink in mijn remmen knijpen of onmiddellijk een andere broek aantrekken. Hoe dichter ik bij het einde kom, hoe bezorgder ik word. Dat is een aardige paradox. Want als je jong bent, heb je een heel leven te verliezen. Als je oud bent gaat het om een gering aantal jaren. Wie vijfduizend euro bij zich heeft moet voorzichtiger over straat dan wie vijftig eurocent op zak heeft. En toch loop ik met mijn vijftig eurocent alsof ik die elk moment kan verliezen. De crux is natuurlijk dat de kans dat ik op latere leeftijd die vijftig eurocent verlies veel groter is dan dat het verliezen van vijfduizend euro op jonge leeftijd.
Honderd jaar geleden was sterven op je 68e doodnormaal. Toen ik geboren werd was de levensverwachting voor de man zeventig jaar, nu is dat tachtig. Ik ben heel tevreden, dat ik zo’n bofkont ben, maar stiekem hoop ik op meer.

3

VITTEN

Dagelijks

Enkele jaren geleden was ik op reis met een koor. Ik had regelmatig contact met een heel vriendelijk stel. Zowel met hem als met haar kon ik het uitstekend vinden. Het ware lieve mensen bij wie ik me op mij gemak voelde. Op een ochtend zag ik hen samen in de hal van het hotel staan. Vanaf een afstandje hoorde ik een felle woordenwisseling. De meningen, correcties en verwijten vlogen over en weer. Hoe konden die mensen die zo aardig waren tegenover hun reisgenoten zo lelijk doen tegen elkaar?

Wat minder lang geleden deelde ik de wachtkamer van de huisarts met een ouder echtpaar.
‘Jij hebt je mondkapje verkeerd op’, zei de man tegen zijn vrouw. Zij reageerde laconiek.
‘Dat doe je altijd, omdat je gewoon niet goed oplet’, ging de man brommerig verder.
Ik moest denken aan wat een vriendin ooit tegen me zei: oudere stellen zitten vaak te vitten op elkaar. Ik was ervan geschrokken want ondertussen behoor ik ook tot die categorie en ik begreep waar het om ging.
Als de een spreekt over een vakantie in Italië in 2013, corrigeert de ander: dat was 2014. Vraagt de ander waar dat boek gebleven is, zegt de een: dat heb je gisteren ook al gevraagd. Er vallen woorden over de aankoop van een verkeerd merk koffie. Of de plek waar je de plakband opbergt.

Het gaat nergens over. Het betreft futiliteiten. Er is geen sprake van urgentie, er gebeuren geen ongelukken en de gewraakte opmerkingen dienen geen hoger doel. Dat de correcties tot een ander gedrag leiden is een illusie. Waarom dan gemuggenzift? En waarom zouden oudere paren zich vaker hieraan bezondigen?
Je kunt denken, dat wie ouder wordt meer behoefte heeft aan houvast. De vergeetachtigheid neemt toe. Je wilt de wereld behouden die je hebt. Stel toch, dat je niet meer weet wanneer je in Italië was! Of dat het plakband elke week weer op een andere plek ligt.
Een andere, tegenovergestelde verklaring is de volgende. Je bent al lang bij elkaar en je kent elkaar van haver tot gort. Gesprekken herhalen zich. Wie steeds dezelfde wandeling maakt of naar dezelfde muziek luistert, wil wel eens iets anders. Sleur kan tot irritatie leiden. ‘Dat doe je altijd!’
Ik geloof dat er nog iets meespeelt. Het is gemakkelijker boos te worden op degene die dichtbij je staat. Toen ik jong was viel een vader van een vriendje opeens vreselijk naar mij uit. Ik schrok en hij ook. Hij had mij voor zijn zoontje aangezien en bood meteen excuses aan. Heb je elkaar lief dan laat je eerder je irritaties blijken. Je bent er immers zeker van dat de ander je weer snel vergeeft. Als ik tegen mijn buurman begin te vitten, weet ik niet of ik daarmee de relatie bederf en of ik de volgende keer nog wel zijn heggenschaar mag lenen. Vitten op elkaar is een vorm van liefde.

0

EEN GEZOND NIEUWJAAR

Dagelijks

‘Mijn buurvrouw is al in de negentig en nog altijd zo vief! Dus laatst vroeg ik haar: buurvrouw, hoe blijft u toch zo gezond? Vertel ‘ns, wat is uw geheim?’
‘Nou, wat zei ze?’
‘Ze wachtte even en toen zei ze: ik wil het jou wel verklappen, ik eet elke dag een pond rauwe uien.’
‘Oh, hoe heeft ze dat geheim kunnen houden?!’
Ik moest aan deze conversatie van Snip en Snap denken bij het lezen van het boek Seniorenbrein van André Aleman, hoogleraar neuropsychologie te Groningen. Het boek beschrijft wat er in ons hoofd gebeurt als we ouder worden, op welke manier onze hersens bij het vorderen der jaren achteruitgaan en of je deze ontwikkeling kunt tegengaan of afremmen.

In onze gepolariseerde maatschappij lijken ook de visies op de dood steeds meer uit elkaar te lopen. Er zijn mensen die bezig zijn met de vraag hoe zij hun overlijden zelf in de hand kunnen houden en hoe zij kunnen voorkomen dat het leven eindigt in een portie narigheid en pijn. Daartegenover staan de mensen die voortdurend op zoek zijn naar manieren om, zo niet eeuwig, dan wel zo lang mogelijk te kunnen leven. Voor deze laatste groep hebben goeroes tal van adviezen over het gebruik van pillen, kruidenmengsels, vetzuren of ginkgo-extract. Anderen raden voor een gezonde oude dag cognitieve trainingen aan, puzzelen, bridgen, geheugenspelletjes en, natuurlijk, zingen, het middel tegen velerlei kwalen. (Over het nut van schrijven is helaas nog niets geschreven.)

Het boek van Aleman puilt uit van de onderzoeken naar middelen om de lichamelijke achteruitgang tegen te gaan. Er wordt naarstig naar gezocht, maar medicijnen om ons geheugen of ons denkvermogen te verbeteren zijn nog niet gevonden, al mogen in een goed dieet vitamine B12 en omega 3-vetzuren niet ontbreken. Er zijn veel stoffen die een beetje helpen en veel methoden waarvoor enig maar geen afdoende bewijs is. Zo gaat dat in de wetenschap. Waarna Aleman constateert, dat er eigenlijk maar één middel is waarvan onomstotelijk is vastgesteld, dat het heilzaam is voor iedere oudere: lichaamsbeweging. Door te sporten worden de hersenen groter. ‘En dat kan geen kwaad gezien de gemiddelde afname van ongeveer 15 procent van ons hersenweefsel tussen ons 30e en 90e levensjaar.’
Bewegen is overigens niet alleen goed voor de hersenen. ‘Voldoende bewegen heeft aantoonbare positieve effecten op een hoge bloeddruk, overgewicht, een te hoog cholesterolgehalte en een te hoge bloedsuikerspiegel die ouderdomssuikerziekte tot gevolg heeft.’ Volgens die andere bekende neuropsycholoog, Erik Scherder, is zelfs flink kauwen goed voor de hersenen. Dus weg met de doorgekookte worteltjes en de rijstepap!

Tot welke groep je ook behoort, ik wens je een gezond 2020 toe en ik hoop dat je je wensen kunt realiseren. Lukt dat niet, luister dan nog even naar de kersttoespraak van onze koning: ook mislukkingen en tegenslagen horen bij het leven. Misschien ook wel bij het einde van het leven, zou ik hieraan toe willen voegen.

2

WIJ ZIJN NIET OUD

In het nieuws

Deze week liep ik op Utrecht Centraal opeens te midden van honderden leeftijdgenoten die in colonnes naar het Jaarbeursplein schuifelden. Dat kon maar één ding betekenen: de 50-plusbeurs had de poorten weer geopend. ‘Van autoplein tot fietstest. Van modeshows tot vakantieplein. Van fit-test tot beauty scan. Lekker proeven en genieten.’
Trouw, misschien wel de krant met de meeste ouderen onder zijn abonnees, heeft voor ons een nieuwe afkorting bedacht: de Yep, young elderly people. Daarmee worden de jonge, vitale ouderen bedoeld, die nog van alles kunnen maar niets meer hoeven.
Grofweg gaat het om ouderen tussen de 65 en de 80.
Wie honderd jaar geleden vijfenzestig werd had veelal nog een jaar of vijf voor de boeg. Jaren met lichamelijke klachten en zonder pensioen. De huidige yep hebben in doorsnee nog vijftien jaar te gaan. Vijftien jaar van vakantie vieren, schrijft Trouw. Zonder de zorg voor kinderen of de verantwoordelijkheden van een baan en met een beter dan ooit gevulde portemonnee kan het grote genieten beginnen. Vitale ouderen reizen de wereld over of zoeven met bruin verbrande koppen op e-bikes door Nederland. Ze schaffen zich nog eens een nieuwe ruime woning aan.
Toen ik stopte met werken ontving ik vele kaarten met afbeeldingen van luie stoelen aan het strand en hangmatten tussen cocospalmen. ‘Ga lekker genieten’, was een veel geuite aanbeveling. Ik ben blij, dat ik mijn eigen tijd kan indelen, maar de nadruk op al die genoegens beviel me toen al niet. Er zijn genoeg mensen van onze generatie die nooit geleerd hebben om op hun luie kont te zitten.

Trouw zou Trouw niet zijn als er geen boodschap aan de berichtgeving wordt gekoppeld. ‘Vitale ouderen weigeren zich voor te bereiden op de zorg, die ze later nodig hebben’, luidt de kop boven een artikel. Alsof ik gisteren nog de gemeentelijk zorgcoördinator de deur uit heb gegooid.
We zijn zo bezig met genieten, aldus Trouw, dat we niet willen nadenken over het levensbestendig maken van onze woning. In plaats van te sparen om een particulier verpleegkundige in huis te kunnen halen stoppen we de vingers in de oren. We willen niet weten, dat het aantal ouderen groeit en het aantal zorgverleners en mantelzorgers omgekeerd evenredig afneemt. ‘Er is sprake van massale ontkenning’, zo meent een deskundige.
Het is de tweede generalisatie die me niet bevalt. Hoeveel generatiegenoten maken zich juist niet veel te veel zorgen om de toekomst?
En wat is de oorzaak van deze struisvogelpolitiek volgens de deskundigen? De young elderly people maken zich geen zorgen, ‘omdat zij zichzelf niet als ouderen zien’. Daarin konden de deskundigen wel eens gelijk hebben. In de gezondheidsrubriek van Trouw vroeg laatst iemand of het mogelijk is om het krimpen van het lichaam op latere leeftijd tegen te gaan. Als hij er elke dag een half uur voor had moeten hangen, had hij dat ervoor overgehad. Wij willen eeuwig jong blijven. De bejaarde is al afgeschaft. Nu is de oudere aan de beurt en Trouw levert ons het nieuwe begrip: de yep.

1

LEVE HET BEJAARDENTEHUIS

In het nieuws

Begin deze eeuw wist de overheid het zeker: hulpbehoevende ouderen moeten zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Op de eerste plaats omdat de ouderen het zelf willen. Dat klinkt heel logisch, want wie laat zich voor zijn plezier uit zijn vertrouwde huisje verladen naar een instituut vol gebrekkige en mokkende medemensen? Een tweede argument was dat verzorgingshuizen hospitalisatie in de hand werken. Tenslotte – het werd als laatste genoemd, maar voor de overheid was dit het belangrijkste – waren de hoge kosten aanleiding om het thuis blijven te stimuleren.
Wie nieuw beleid en nieuwe projecten in Nederland wil promoten maakt van de oude situatie een karikatuur en schenkt geen aandacht aan mogelijke nieuwe problemen die kunnen ontstaan. Die andere problemen werden al snel zichtbaar.
De thuiszorg werd opeens een flink stuk duurder. Want de verzorgende die voorheen de hele hulpbehoevende clientèle bij elkaar had, was nu veel meer tijd kwijt aan het reizen. Datzelfde gold voor de verpleegkundige en de maaltijdbezorger. Omdat de bezuinigingsdoelstelling wel gehaald moest worden, ging er dus ook nog een bezuinigingsslag over de thuiszorg heen.
Voor de ouderen zelf namen de risico’s toe, want wie met versleten pantoffels over de eigen salontafel struikelt en niet meer overeind kan komen, mag tenminste een etmaal op de vloer doorbrengen. Maar niet getreurd, daar hadden de beleidsmakers slimme oplossingen voor: domotica en zorg-op-afstand via makkelijk bedienbare tablets.
Tenslotte was het gevolg – wie had het ooit kunnen bevroeden – dat alle hulpbehoevende ouderen, die niet mobiel genoeg meer waren om het huis uit te komen, in hun eentje thuis zaten te verpieteren.
En dus is er nu, na een actie van omroep Max en de ouderenbonden, de campagne Een tegen eenzaamheid: 29 miljoen voor projecten om ouderen te mobiliseren, ‘zoals wandelvoetbal, tablet-les, samen eten en opleidingen voor supermarktpersoneel om eenzaamheid bij klanten te herkennen’, aldus Trouw. Mevrouw, u heeft alleen maar éénpersoonsverpakkingen in uw rollatormandje, gaat het wel goed met u?
Minister de Jonge is nog steeds zo enthousiast over het thuisblijven, dat hij dit beleid naar China wil exporteren. Er moet toch ook wat die kant opgaan.

Toen mijn moeder op haar 88e niet meer zelfstandig kon blijven wonen en naar het verzorgingshuis verkaste, was dat niet haar eigen keuze. Maar toen ze er eenmaal zat, bloeide ze helemaal op (en andersom werd het huis er een stuk gezelliger door). Ze ging op haar gemak elke ochtend, elke middag en elke avond koffie of thee drinken. Kwam ik op bezoek, dan zat ze nogal eens te kaarten (en wilde daarbij niet gestoord worden). Een paar maal per week ging ze naar de activiteitenbegeleiding, wat overigens niet altijd een succes was. Het voorlezen uit de krant kon ze erg waarderen, maar dat knutselen en tekenen was maar fröbelwerk. ‘Laten we een potje klaverjassen’, zei ze dan, maar dat vond de activiteitenbegeleidster weer te min. ‘We mogen toch zeker zelf weten wat we doen’, zei mijn moeder dan verontwaardigd.

Ik pleit voor de terugkeer van het verzorgingshuis, vanuit sociaal oogpunt. Maar dan wel een verzorgingshuis nieuwe stijl: kleinschalig, met een nadruk op elkaar helpen, personeel op afroep en bestuurd door ouderen zelf of hun familieleden. Laten we echter, voor we iets nieuws beginnen, ons afvragen of deze woonvorm wellicht weer andere problemen oproept.

1

BUT NOW THE DAYS ARE SHORT

Dagelijks

Fietsend door de stad, komt mij een onbekende jongen van een jaar of veertien tegemoet. Onze blikken kruisen elkaar. In zijn gezicht vallen de trekken van het kind op dat hij geweest is, maar ook de aankondiging van de man die hij zal worden. Als ik hem voorbij ben, gaan mijn gedachten door. Ik stel me voor hoe de jongen er op middelbare leeftijd uit zal zien en aan het einde van zijn leven.
Het omgekeerde gebeurt ook. Dan zie ik een oudere vrouw van tegen de tachtig. Ze heeft een hard en rimpelig gezicht. Ik zie haar op haar dertigste met een kind achterop of op haar twintigste uitdagend lachend naar een jongeman.
Het zijn gedachten over veranderingen die zich in een leven voordoen, als een film die een leven in een hoog tempo afwerkt. Het lijkt wel of dit soort gedachten mij vaker overkomen. Het zegt ongetwijfeld iets over mij. En het kan bijna niet anders, dan dat het ook iets over mijn leeftijd zegt. Het is niet voor niets dat ik hier op deze plaats regelmatig herinneringen ophaal.
Die jongen van veertien heeft nog niet zoveel te overzien. Hij heeft vooral veel te willen, te dromen en te leren. Als je 66 bent, zoals ik, dan ligt dat – laat ik het voorzichtig formuleren – anders. Ik wil nog genoeg, maar ik weet ook dat ik geen circusartiest meer zal worden die in een strak pakje boven de piste hangt.

Sinds het boek van Douwe Draaisma weten we dat de tijd sneller gaat als je ouder wordt. Want wat is nog een jaar als je er al zeventig hebt versleten? Bovendien, als je veel nieuwe dingen beleeft – zoals dat voor kinderen geldt – dan duurt de tijd gevoelsmatig langer.
But now the days are short
I’m in the autumn of the year
zong Frank Sinatra.
De beleving van de tijd gedurende het leven kan je vergelijken met de beleving tijdens een vakantie van drie weken. In de eerste week heb je het idee, dat er nog zeeën van vakantietijd volgen. In de tweede geniet je gewoon van alles wat je meemaakt en ben je in de derde week beland dan komen er snel gedachten over het naderende einde van al dat moois.
Ik ben in de derde week van mijn leven beland. Maar ik wil niet steeds over mijn voorbije leven dromen. Heb ik na negentien dagen vakantie nog twee resterende dagen voor de boeg, dan denk ik: ik sta aan het begin van een prachtig weekend met tal van mogelijkheden. Wat voor leuks zullen we eens gaan doen? Ik heb het zelf in de hand. Als ik nieuwe dingen beleef gaat de tijd immers langzamer.
Tenminste, zo wil mijn verstand het zien. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen, dat dit niet altijd lukt. Soms overheerst het gevoel en laat ik me meevoeren, bijvoorbeeld met de melancholie van Willem Wilmink:
Soms was de nacht zo wonderschoon
Dat hij de ochtend kon verdragen
Bij meisjes uit vervlogen dagen
Die wij niet meer weten te wonen.

0

HAD IK MAAR

Dagelijks

Ze is halverwege de zestig. Haar hele leven bestond uit zorgen, zorgen en nog eens zorgen. Ze had naar de toneelschool gewild, maar dat mocht niet van haar ouders. Het werd een saai baantje in het onderwijs. En nu speelt ze vol overgave toneel.
In het tv-programma Kruispunt kwamen ouderen aan het woord die terugkijken op hun leven. Stel je mocht het leven over doen, zou je het dan anders doen, was de vraag. In een onderzoek onder 1700 ouderen bleek dat meer dan de helft van de ondervraagden zijn leven anders zou inrichten. Het meest genoemde punt van spijt betrof de opleiding. Veel ouderen van nu mochten vroeger niet studeren, ze moesten geld verdienen. Of hun ouders stuurden hen naar een andere opleiding dan zij zelf wilden.
En nu, in de herfst van hun leven, zeggen ze: ‘Had ik maar…’

Als je een trein te laat genomen hebt of als de kapper teveel heeft afgeknipt, dan is het leed te overzien. Het wordt al erger als je een huis gekocht hebt, wat toch niet bevalt. Maar zelfs die keus zou je nog kunnen repareren. Maar als je je hele leven werk gedaan hebt, wat je eigenlijk niet wilde. Of als je decennia lang je ziel en zaligheid hebt opgeofferd voor de PvdA. Tja, wat moet je dan?
Ik weet niet wat bij mij overheerst bij het zien van deze documentaire: de bewondering om het lef waarmee de mensen hun spijt onder woorden brengen of het meeleven met de pijn, die zij hierbij voelen.
Of raakt de documentaire mij, omdat ik geconfronteerd wordt met mijn eigen keuzes?
Aan het einde van de middelbare school twijfelde ik tussen geschiedenis, mijn beste vak, en psychologie. Het werd het laatste. Als ik nu in het jaar van mijn pensionering zie met welke hartstocht ik met zingen en schrijven bezig ben en hoe graag ik met mijn neus in de historische archieven zit, kan ook ik me afvragen of ik andere keuzes zou maken, als ik het leven over mocht doen. Heb ik de juiste richting gekozen? Heb ik mijn talenten voldoende benut?
Deze vragen roepen tegenstrijdige gedachten op. Er schuurt iets in het brein. Psychologen noemen dat cognitieve dissonantie. En net als in de muziek wil je dat de dissonanten oplossen. Daarom komen er in mijn hoofd direct argumenten op, die mijn keuzes ondersteunen: ik heb een mooie loopbaan gehad, met fijne collega’s en met de ruimte om naast het werk een dag voor mijn kinderen te zorgen. Daarnaast had ik de tijd en energie om cabaret te maken en te zingen.
Probleem opgelost. Of niet?

Het zijn confronterende vragen. Want wat doe je als je moet bekennen, dat je eigenlijk liever iets anders had willen doen. Als je ouders de keuze voor jou gemaakt hebben, kan je hen nog de schuld geven. Maar als je zelf hebt kunnen kiezen?
Veel opties om dit conflict op te lossen zijn er niet. Je kunt alsnog proberen om iets in te halen wat je gemist hebt, zoals de vrouw die nu toneel speelt. Of je kunt erin berusten, zoals een aantal ouderen uit de documentaire: ‘het is zo gelopen, zoals het is’.

 

0

ZINGEN TOT HET EINDE

Dagelijks
young-at-heart

Young@Heart

Acht jaar geleden zong ik de Matthaeus Passion bij de Utrechtse Oratorium Vereniging, destijds een groot koor van overwegend bejaarde zangers. Elke repetitieavond werd in de pauze een lange lijst voorgelezen van zangers die ziek waren of in het ziekenhuis lagen.
Rond dezelfde tijd zag ik een documentaire over Young @ Heart, een koor van stokoude Amerikanen die Jimi Hendrix en James Brown zingen. Rock and roll will never die, maar dat gold niet voor de leden. Tijdens de opnamen overlijdt een van de zangers. Daarna zagen we het koor de bus instappen voor een optreden. The show goes on.
Vorige week ontving ik het bericht van het onverwachte overlijden van Femmy, een sopraan van mijn 60plus-koor D’Allure. Ze overleed aan een ernstige hersenbloeding, 71 jaar oud. Enkele dagen daarvoor hadden we nog samen staan zingen. Het was niet te bevatten.
Ook D’Allure stapte in de bus om te gaan zingen. In de afscheidsdienst.

evang-broederg-zeist

Grote Zaal Evangelische Broedergemeente Zeist

Femmy was lid van de Evangelische Broedergemeente in Zeist, een klein protestant kerkgenootschap. Zij woonde met haar man Ben, dirigent in Zeist en tenor in D’Allure, en hun ‘broeders en zusters’ in 18e eeuwse gebouwen bij Slot Zeist.
De Grote Zaal van de kerk is een sobere vierkante ruimte met witte banken en links en rechts een wit koor. Een ruimte van tradities. Er lopen oudere vrijwilligsters, zij dragen een wit kapje op hun hoofd.
De dominee leidt de dienst zittend vanachter een wit beklede tafel als de voorzitter van een vergadering. Hij zit op een voorname zetel met hoge rugleuning.
Tijdens een lezing komt er een stevige bui over. Door de heldere ramen van ongekleurd glas zie ik de bomen woest heen en weer zwaaien. Regen slaat hard tegen de ruiten.
Het leven is niet altijd zonneschijn.
Een dochter leest de levensloop voor. In de Evangelische Broedergemeente speelt muziek een grote rol. Hetzelfde gold voor het leven van Femmy. ‘Muziek zegt soms meer dan woorden, muziek komt direct uit het hart’. Soortgelijke woorden sprak Nicolaus von Zinzendorf, de oprichter van de Broedergemeente. Femmy zong tot het einde van haar leven.
We hadden een paar dagen tevoren een aantal voor mij onbekende, stukken toegestuurd gekregen. Ik vond het protestantse stukken, maar ik kan niet zeggen waarom. In de nacht voorafgaand aan de dienst ging het Father eternal, ruler of creation onafgebroken door mijn hoofd.


Er zijn zo’n 40 zangers. Dat komt goed uit, daardoor kunnen we korisch (om beurten) wegvallen vanwege een brok in de keel. Ik heb zo’n moment bij Doeg Twoi Blazjieg, een heftig stuk, dat door Ben gedirigeerd wordt, terwijl de kist langzaam de kerk wordt uitgedragen.
Zo’n gebeurtenis doet iets met een koor. Het brengt je dichter bij elkaar. Je gaat elkaar vasthouden als om meer leed te voorkomen.

Buiten speelt de blaaskapel van de Broedergemeente gewijde klanken. De blazers dragen handschoentjes zonder vingertoppen. De witte kist met het witte kleed wordt als een lichtend voorbeeld hoog boven de stoet uit geheven door acht jonge dragers in lange grijze jassen. Terwijl het verkeer wordt tegengehouden leidt de blaaskapel de rouwstoet naar het kerkhof, de Godsakker geheten, een grasveld met kaal gesnoeide boomstammen.
De lucht is opgeklaard, de zon net verdwenen. Wolkenflarden in de bleke lucht kleuren licht oranje, het is waterig koud. Het voelt onwerkelijk, daar op de Godsakker, alsof ik meespeel in een film. Tegelijk is er, nog veel meer dan voorheen, het besef van eindigheid: hodie mihi cras tibi. Het zal vaker gaan gebeuren, denk ik. Een stem in mijn hoofd zegt: wen er maar vast aan.