Schrijven, Lezen, Leven.

Tag

Geschiedenis

0

CHRISTOPHORUS BUYS BALLOT

In het nieuws

Sta je met je rug naar de wind, dan is er een lage drukgebied aan je linkerhand en een hoge drukgebied aan je rechterhand. Tenminste op het noordelijk halfrond. Dat wordt de wet van Buys Ballot genoemd. Dus komt de wind uit het westen dan ligt het lagedrukgebied ergens in het noorden en de hoge druk ergens in het zuiden. Voor de doorsnee burger is dit nutteloze kennis, want je kunt er niets mee.
Voor mij is het echter wel handig om te weten. Ik woon namelijk in de Buys Ballotstraat. Als ik vragen krijg over de naam van de straat, dan kan ik uitleggen dat Buys Ballot de oprichter van het KNMI was en de naamgever van de wet over de windrichting. Dat helpt bij het onthouden. Zoals mijn vader vroeger over onze Den Hamstraat nog wel eens vertwijfeld door de telefoon riep: ‘Geen spek, of worst, maar ham!’.

De Sonnenborgh

10 Oktober j.l. was het 200 jaar geleden dat Christophorus Buys Ballot geboren werd. Hij begon als 18-jarige aan de universiteit van Utrecht met de studie klassieke talen, maar al snel stapte de bolleboos over naar de exacte wetenschappen. Na zijn promotie werd hij op jonge leeftijd hoogleraar in de scheikunde, natuurkunde en wiskunde, dat kon in die tijd nog. De bestudering van de sterren vond hij net zo interessant als het meten van de hoeveelheid regen die op verschillende hoogten langs de Domtoren viel.
Met steun van eerste minister Thorbecke kon hij het 16e eeuwse bastion Sonnenborgh aan de buitengracht in Utrecht ombouwen tot observatorium voor weer- en sterrenkundige waarnemingen. Dat was het begin van het KNMI. Buys Ballot begon aan iets wat sommigen ook nu nog als een onmogelijke opdracht zien: het voorspellen van het weer. Hij was de grondlegger van de weerkaart en het weerbericht in Nederland. Hij plaatste apparatuur in havens waarmee de komst van stormweer kon worden voorspeld. Maar nog belangrijker was dat hij over de grenzen heen keek. Hij zorgde ervoor, dat men in heel Europa de wind en de temperatuur op dezelfde manier is gaan meten. Dat leverde een schat aan gegevens op, waaruit hij zijn beroemde wet kon destilleren.
Christophorus overleed in 1890 tijdens een griepgolf. Dat onheil had hij niet aan zien komen.
Zeven jaar later, nu 120 jaar geleden, wordt er aan de overzijde van de nieuwe Oosterspoorbaan in Utrecht op een drassig stuk weiland dat eigendom was van de katholieke kerk een straat aangelegd. De gemeente vernoemt de straat naar haar wereldberoemde meteoroloog.

Het KNMI verhuisde naar de Bilt en de Sonnenborgh in Utrecht is nu al weer een tijdje Museum de Sterrenwacht. Om de 200e geboortedag van Buys Ballot te vieren waren dinsdag alle inwoners van de Buys Ballotstraat in Utrecht, de Buys Ballotweg in de Bilt en de Buys Ballotlaan in Soesterberg uitgenodigd voor een avond met lezingen en demonstraties in het museum. Bewoners van dezelfde straten in onder meer Leiden, Apeldoorn, Venlo waren niet uitgenodigd, dus dat gaf het feestje enige exclusiviteit.
Je kunt in het museum van alles leren over het weer en de sterren en ik laat me de werking van een reusachtige telescoop uit 1835 uitleggen, maar net als vroeger tijdens de natuurkundeles kost het me moeite om mijn aandacht erbij te houden. Ik ben vooral geïnteresseerd in meneer Buys Ballot. Maar veel verder dan dat hij een zeer gelovig wetenschapper was, 8 kinderen had en zijn stappen telde tijdens het lopen kom ik niet. Door een stevige westenwind fiets ik weer naar huis. Links de lage druk, rechts de hoge, oefen ik nog even voor mezelf.

1

KOUDE OORLOG – deel 2

In het nieuws

koude-oorlog-2Het was in de kern een gevoel van onrechtvaardigheid wat ons destijds dreef. Onrechtvaardigheid over de vele vormen van ongelijkheid en onderdrukking in de wereld: arbeiders, die uitgebuit werden; hun kinderen die minder kansen kregen om door te leren; vrouwen die in een ondergeschikte rol gehouden werden; arme landen, die arm bleven.
Velen van mijn generatie werden vijftig jaar geleden actief in het bestrijden van dit onrecht, bijvoorbeeld in het onderwijs, in buurten, of in de vrouwenbeweging. Sommigen van ons sloten zich aan  bij de Communistische Partij van Nederland. Overal waar mensen streefden naar maatschappelijke verandering was destijds de CPN te vinden. De partij had duidelijke stellingnamen, een grote organisatorische kracht, en een onbaatzuchtige inzet in het verbeteren van de omstandigheden van groepen in de verdrukking.
Zelf ben ik een kort poosje lid geweest van de CPN. Ik meldde me aan nadat ik Het meisje met het rode haar over de communistische verzetsheld Hannie Schaft had gelezen. Ik voelde me echter niet thuis in deze partij.
Ik had het kunnen weten. Want in verschillende acties had ik menig CPN’er leren kennen. Het waren veelal (ex-)studenten. Zij kenden hun marxistische catechismus. Ik vond hen strijdbaar en goed gebekt, maar ook dogmatisch en betweterig. De kameraden wisten het altijd beter, alsof zij de Waarheid in pacht hadden. Twijfels kenden zij niet. Zij hadden de mond vol van ‘de arbeidende klasse’. Sommigen gingen plat praten.

De studenten die aangetrokken werden door de strijdbaarheid van de CPN kregen te maken met argwaan en vooroordelen tegen het communisme. De CPN was toch de vooruitgeschoven post van het Kremlin? De partij die Stalin nog vereerde toen men er in Moskou al op uitgekeken was? Waar ieder die een andere mening had werd uitgemaakt voor handlanger van het kapitaal of agent van de CIA? De nieuwe leden kregen bovendien te maken met de Binnenlandse Veiligheidsdienst, onze eigen Stasi.
boek-josVorige week verscheen van de hand van Jos van Dijk, mijn oudere broer, het boek Ondanks hun dappere rol in het verzet over het isolement van Nederlandse communisten in de Koude Oorlog.
Door een actieve rol in het verzet kreeg de CPN bij de eerste naoorlogse verkiezingen meer dan 10% van de stemmen. Ondanks de vernieuwingsdrang bij velen werden de vooroorlogse politieke verhoudingen weer snel hersteld. Mede als gevolg van de Koude Oorlog belandden de communisten  snel in een maatschappelijk isolement, met als dieptepunt de bestorming van de partijgebouwen na de Hongaarse opstand in 1956.
De CPN werd geweerd uit commissies van de Tweede Kamer. Als enige politieke partij kreeg de CPN geen zendtijd op de radio. Communistische wethouders werden ontslagen. Communisten werden zelfs uit speeltuinverenigingen en visclubs geweerd. Het isolement vertaalde zich binnen de partij in spanningen, achterdocht, royementen en scheuringen (‘Renegaten!’).

De CPN was in mijn ogen een partij met twee gezichten. Men streefde op basis van het marxisme-leninisme de dictatuur van het proletariaat na en onderhield daartoe nauwe banden met de Sovjet-Unie. Anderzijds was de CPN een ‘gewone’ politieke partij die meedeed in de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraden.
Wie een boek schrijft over deze periode van zwart-wit denken, kan moeilijk aan oordelen ontkomen. Jos van Dijk benoemt het aandeel dat de CPN zelf heeft gehad in het sociale isolement. De nadruk ligt echter op de tegenwerking die de CPN als parlementaire partij heeft moeten verduren. Wat mij vooral bijblijft van het boek is de onderliggende emotie die ik proef. Dat begon al toen ik de titel las. Het is de emotie over het onrecht, dat die ‘hardwerkende en vredelievende communisten’ is aangedaan, niet alleen in de vijftiger jaren, maar tot lang daarna .
Het is hetzelfde gevoel van onrechtvaardigheid, dat ooit de reden was voor velen om actief te worden in de linkse beweging.

Boek: Ondanks hun dappere rol in het verzet – Jos van Dijk – Uitgeverij Aspekt, 2016.
Website: http://nederlandsecommunisten.nl/#site-header

0

DE HOOGSTE VAN HET LAND

Dagelijks

domtoren-1In de zestiger jaren maakte ik Tacitusvertalingen in de schaduw van de toren. Ruim tien jaar later sliep ik op mijn studentenkamer, nog dichterbij, onder het doordringende geluid van het carillon. Buurtbewoners protesteerden tegen de nachtelijke decibellen. Nog weer later werkte ik op het Nicolaaskerkhof en keek ik uit op die machtige toren, die niet alleen het centrum, maar de gehele stad en omgeving domineert.
De Domtoren.
Utrechters zijn trots op hun toren, ze zijn ermee vergroeid. Zij voelen zich weer thuis als zij naar Utrecht rijdend de toren al van ver zien liggen. De hoogste kerktoren van het land is hèt kenmerk van de stad. Het komt terug in logo’s, souvenirs, gebakjes, kaarsen en wat al niet meer. Een bezoek aan Utrecht is niet af zonder een bezoek aan de Dom. Wordt Koninginnedag in Utrecht gevierd dan loopt het koningspaar onder de toren door. Doet de Tour de France Utrecht aan dan gaan de beelden van de renners onder de Dom de hele wereld over. Aas ik bove op de Dom stao is een van de bekendste en meest geliefde Utrechtse liedjes.
De Domtoren is al honderden jaren lang een landmark. Reizigers in voorbije eeuwen oriënteerden zich gemakkelijk op de toren. Het bouwwerk staat afgebeeld op talloze schilderijen.
Onder de naam Trots van de Stad wijdt het Centraal Museum in Utrecht een tentoonstelling aan de Dom (t/m 2 oktober a.s.).

De bouw van de toren duurde van 1320 tot 1382.  De oorspronkelijk geplande hoogte van 126 meter werd gaandeweg bijgesteld tot 112 meter. De bouw werd vooral gefinancierd met zogenaamde aflaten. Kerkgangers betaalden flinke sommen geld aan de kerk in de hoop, dat hun verblijf in het vagevuur daarmee bekort zou worden; een vorm van zakkenklopperij waaraan later door Luther een einde zou worden gemaakt.
De Dom, in de 14e eeuw als losse toren gebouwd, werd in de daaropvolgende twee eeuwen aan de Domkerk vast gebouwd. Lang zou deze verbinding niet duren, want in een zware augustusstorm in 1674 werd het middenschip van de kerk weggeblazen, net als de torens van enkele andere kerken in de stad. Alleen al omdat de Dom in dit natuurgeweld overeind bleef, is hij zijn positie waard. Medewerkers van het KNMI hebben overigens berekend dat de toren domweg geluk heeft gehad. De sterkste rukwinden gingen langs de toren heen.

domtoren-2Toen ik naar de tentoonstelling ging, had ik drie vragen.
1.    Welke ziener c.q. idioot heeft opdracht gegeven tot een voor die tijd disproportioneel hoge toren?
Dat blijkt het kapittel (het bestuur) van de Domkerk te zijn geweest. De geestelijken hadden in die tijd niet alleen geestelijke, maar ook politieke macht. De bisschop van Utrecht was een van de machtigste mannen van het land.
2.    Waarom wilde men zo’n hoge toren?
Het antwoord op deze vraag is simpel: om de almacht te tonen. De mannen van het kapittel moesten laten zien wie de grootste heeft. We hebben de Dom dus te danken aan machtswellust. Eigenlijk zijn we in Utrecht trots op een fallus.
3.    Wat vond de bevolking van de bouw?
Het antwoord op deze vraag is niet overgeleverd. Aan het volk werd immers niets gevraagd in die tijd en zij hebben het zelf niet opgeschreven.
De theoloog en jurist Geert Grote, die bekend stond om zijn pleidooien voor een eenvoudiger geloofsbeleving, was een van de weinige criticasters. Grote vond het een zondig bouwsel, voortkomend uit ijdelheid en praalzucht. De man, die in deze kwestie zijn achternaam niet mee heeft,  had natuurlijk groot gelijk.
Toch is het maar goed dat er niet naar hem is geluisterd.

1

HET LAATSTE OORLOGSJAAR IN VLEUTEN

Herinnering
In de nacht van 4 op 5 september 1944 trekken honderden Duitse auto’s en tanks door Vleuten. Palen en brugleuningen worden beschadigd. Voor het huis van mijn ouders wordt het hekje in elkaar gereden. Enkele dagen later vervoegt mijn vader zich bij de Schreibstube van het Duitse leger voor vergoeding van de schade. Hij wordt doorgestuurd naar de Offizier, die verwijst hem  naar de burgemeester, deze weer naar de Schade Enquête Commissie in Zeist en laatstgenoemde weer naar het Departement van Financiën, afdeling Bezettingsschade in Amersfoort.
Het is een van de eerste voorvallen, die mijn vader beschrijft in het dagboek, dat hij van 4 september 1944 tot en met 10 juni 1945 heeft bijgehouden. De aantekeningen beginnen  in de tijd, dat iedereen probeerde om, ondanks de oorlog, zo normaal mogelijk te leven. Hekje kapot? Dan vraag je schadevergoeding.
Vanaf dat najaar is echter niets normaal meer. De narigheden rijgen zich aaneen.
Er komt in toenemende mate een gebrek aan eten. Kleren en schoenen kunnen niet meer gerepareerd worden. Fietsen worden gevorderd. De elektriciteit valt voortdurend uit. Er komt nog maar een paar uur per dag water uit de kraan. Met de invallende winter worden de bomen in het park van kasteel de Haar tot kachelhout verwerkt. Utrechters trekken door het dorp op zoek naar eten.  Er wordt een NSB’er vermoord (‘hoeveel jaar zou het geleden zijn, dat er op Vleuten een moord is gepleegd?’, schrijft hij). Het dorp is bang voor een razzia. Er worden enkele personen ‘opgehaald’. ‘Naar men zegt (…) zijn ze doodgeschoten’.
Mijn vader is 30 jaar, net één jaar getrouwd en hij moet allerlei dingen doen die hij nog nooit eerder gedaan heeft. Een kar met twee mud cokes tegen de hoge brug  op duwen. Bomen klein zagen. Een ruif timmeren voor de geit.
De oorlog met al zijn bedreigingen komt dichtbij. Het meest angstaanjagend zijn de bombardementen, die Engelse vliegtuigen uitvoeren op de spoorlijn Utrecht-Woerden. De eerste  keer maakt mijn vader dit mee als hij op zijn werk is, het kantoor van Douwe Egberts in Utrecht. Doelwit van de bombardementen is de brug over het A’dam-Rijnkanaal. Er vallen ook  bommen op het terrein van Douwe Egberts. ‘Wat veroorzaakt zo’n bombardement een angst! Die geweldige ontploffingen met daarbij de onzekerheid elk ogenblik getroffen te kunnen worden; een soort doodsangst.’
Later moet hij, op weg van zijn werk naar huis in een greppel duiken omdat er een trein wordt aangevallen. ‘De projectielen en kogels vlogen laag over ons heen’.
Hij verzucht: ‘hoeveel bommen zijn er al niet gevallen en wat hebben de Engelsen ermee bereikt?’
Beangstigend zijn ook de aankondigingen dat mannen tussen de 16 en 40 jaar zich moeten melden voor werkzaamheden zoals het dichten van de gaten van de bombardementen aan de spoorlijn. Deze oproepen gaan gepaard met dreigementen om huizen in brand te steken of een groot aantal mannen op te pakken. De onzekerheid is groot. Meld je je aan of niet? Veel mannen durven zich niet op straat te vertonen. Mijn vader gaat er nog wel uit. De directie van Douwe Egberts heeft een verklaring geregeld, dat hij als Haupt-Administrator  nodig is voor het bedrijf.
 
 
Mijn vader heeft  bovendien een schuilplaats, een nis boven het hoofdeinde van hun bed, waar een schilderij voor hangt. Hij heeft  een koffer klaar staan, mocht het nodig zijn om te vluchten.
In december 1944 raakt mijn moeder in verwachting. Mijn vader gaat lopend naast de fiets naar zijn zwager in Hilversum om hout te halen voor een wieg. In Mijdrecht weet hij thee en tabak te ruilen tegen luiers en flanelstof (‘voor een luier gaf men toen wel 15 gulden’).
Ook al is het erg weinig, mijn ouders hebben in de hongerwinter nog wat brood en aardappelen. En zij hebben melk van de geit, die mijn vader met vooruitziende blik in juni 1944 had geruild tegen enkele pakken koffie. Behalve de boeren beschikte niemand meer over melk.
Op de ochtend van de 5e mei is mijn moeder al vroeg wakker. Zij vindt dat niet erg, zo schrijft zij in een vervolg op het dagboek. ‘Er waren zoveel aangename dingen om aan te denken. Vooreerst het was vrede, en dan het blije vooruitzicht dat ik moeder zou worden. Hoe dikwijls verlangde ik naar dit nieuwe leven in ons gezin.’
Op maandag 20 augustus beginnen de weeën, mijn moeder voelt het kind bewegen. Als  ’s avonds de dokter komt, voelt hij geen leven meer. Het jongetje geeft  geen geluid bij de geboorte. Alleen na het dopen nog een klein snikje. Daarna is het afgelopen. Met een leeuwenbekje uit de tuin in zijn hand wordt hij in een kistje gelegd.
Was het kind blijven leven, dan was ik de derde zoon  geweest. Dan  had ik Kees geheten.

 

1

HET WONDER VAN DE FIETS

Dagelijks
Zo rond mijn zesde jaar leerde ik fietsen. Als jongste van de vier kreeg ik een afdanker, een te grote kinderfiets met blokken op de pedalen. Het moment dat ik op de onverharde Hamweg in Vleuten werd losgelaten en zelfstandig mijn weg vervolgde, staat me nog goed bij. Wat een sensatie om overeind te blijven! Nu hoefde ik niet meer achterop bij een ander. Lopen was overbodig geworden. Ik kon fietsen, ik kon ver weg.
De fiets vind ik een van de mooiste uitvindingen die er bestaan.
Het is een eenvoudige constructie van twee met elkaar verbonden wielen, een trapmechanisme, een stuur en een zadel. Fietsen is gezond en het brengt geen schade toe aan het milieu. Met dezelfde inspanning ga je drie maal zo snel als wanneer je loopt.
Omdat na de uitvinding van de fiets nog de auto en het vliegtuig gevolgd zijn, staan wij bij dit laatste argument niet meer zo stil. Maar eind negentiende eeuw betekende de komst van de fiets een revolutie in het vervoer.
In die tijd woonde er familie in Montfoort, een klein gat met stadsrechten in het zuid-westen van de provincie Utrecht. Het leven van de inwoners speelde zich grotendeels in het plaatsje af. Men werkte er en trouwde een partner van om de hoek. In Montfoort kon je bijna alles kopen wat je nodig had. Zo heel af en toe ging men wel eens naar Utrecht toe, een reis van 15 kilometer. Lopend deed je daar zo’n vier uur over. Wie niet wilde lopen kon zich ’s morgens om half zes inschepen op de vrachtboot, die via Jutphaas naar Utrecht voer. Die deed er ook vier uur over.
Dat er een voertuig was uitgevonden, waarmee je in één à anderhalf uur in Utrecht kon zijn, was dus een geweldige vooruitgang. Het vergrootte je actieradius en versterkte je zelfstandigheid. De fiets gaf een enorme stimulans aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
Zo’n voertuig wilde je hebben. Het was een bezit om te koesteren.
Ook mijn moeder wilde dolgraag een fiets, zo halverwege de jaren twintig van de vorige eeuw. Al haar broers hadden er al een.
Voor vrouwen was het gebruik van de fiets echter minder vanzelfsprekend. Vrouwen waren veel meer aan huis gebonden. Bovendien was het fietsen met die lange rokken geen sinecure. Zo heeft de regering in 1897 aan koningin Wilhelmina verboden om gebruik te maken van een rijwiel. Hoewel de koningin bleef volhouden, dat wielrijden een gezonde inspanning is achtte de regering, gelet op de  zware verantwoordelijkheid van de majesteit, het risico te groot.
Mijn oma had wel geleerd om te fietsen. Ze was er echter mee gestopt uit angst dat ze in een heg of in een sloot zou rijden ‘met al die mensen op de weg’. Ze maakte liever bonen in.
Een tante had weer last gehad van een ander ongemak. Vrouwen droegen in de tijd veelal een wijd soort onderbroek met vier banden, twee aan het voorpand en twee aan de achterklep. Tijdens een fietstocht merkte mijn tante dat de banden van haar achterklep los waren geraakt. Dat fietste niet prettig. In een café aan het einde van de Biltstraat in Utrecht kon zij de zaak fatsoeneren: de lange rok optillen, de onderrok optillen, beide rokken stevig vastklemmen onder de kin, zodat de handen vrijkwamen om de banden van de achterklep met een dubbele knoop weer vast te maken.
Een fiets voor mijn moeder was derhalve niet vanzelfsprekend. Haar vader, een boer met een handvol koeien op een gepacht stukje land, besloot toen, dat de fiets er zou komen, als zij zou leren melken. Dat noem je tegenwoordig een win-winsituatie. Haar moeder raadde haar deze deal af. ‘Dan moet je altijd mee met melken’. Mijn moeder hield vol. Ze  leerde melken en kreeg haar rijwiel. 
De fiets was de ontsluiting van de wereld.
1

FORT ’t HEMELTJE

Dagelijks
Ik reed vanuit Utrecht de A27 naar het zuiden. Direct na knooppunt Lunetten viel mij links van de weg een blauw bord op met de naam Fort ’t Hemeltje. Dit is een van de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Wel een merkwaardige naam, dacht ik, een combinatie van Fort en Hemel.
Ik ben in enkele van deze negentiende eeuwse forten geweest. Ze  zien er stenig en donker uit, met hun smalle gangen waar het waterkoud is en het zonlicht nooit doordringt.  Dat is ongeveer het tegenovergestelde van mijn beeld van de hemel. Omgekeerd stel ik me de hemel geenszins voor als een moeilijk binnen te komen vesting of als onderdeel van een verdedigingslinie. Je moet alleen iets bedenken om langs Petrus te komen.
Rijdend over de snelweg kan je over nutteloze dingen nadenken, dus bedacht ik dat het woord hemeltje ook een merkwaardig woord is. Want noch het zwerk noch het hiernamaals kan ik me in een verkleinde vorm voorstellen. Er moet iets anders mee bedoeld worden.
Bij een hemeltje denk ik aan een kroeg, een cafébrand, een jongerensoos of desnoods een diaconaal centrum voor dak- en thuislozen. Het hemeltje is een woord met een knipoog. Het is prettig om er te zijn, maar je weet dat het niet zaligmakend is en dat het maar voor even is. Bij het hemeltje kan je weer weggaan. (Dat lijkt me overigens een groot voordeel, want de gedachte dat je het hiernamaals nooit meer kunt verlaten, vond ik als kind al angstaanjagend.)
De Waterlinie is een militaire verdedigingslinie die loopt van Muiden naar de Biesbosch. In de 19e eeuw heeft men ten oosten van Utrecht een aantal forten gebouwd, die samen de Nieuwe Hollandse Waterlinie worden genoemd.
Ten tijde van oorlog konden in deze linie delen van het land onder water worden gezet om de doortocht van de vijand te belemmeren. Het lag voor de hand dat de vijand zou proberen door te breken op de wat hoger gelegen plaatsen, waar inundatie niet mogelijk was. Onder meer op de Houtense Vlakte, ten zuidoosten van Utrecht, werden daarom forten gebouwd.
De Oude Hollandse waterlinie is met succes in 1672 ingezet tegen een inval van de Fransen. Een goede eeuw later werd een zwakke kant van de waterlinie pijnlijk duidelijk. De Fransen vielen in de winter van 1794 / 1795 aan. Door de strenge vorst kon het leger over het ijs Holland binnentrekken. Wijs geworden door deze sof bedachten onze manschappen nieuwe listen. Door middel van ijszagen en speciale waterinlaatplaatsen kon het ijs op een aantal voor de vijand onbekende plekken worden verzwakt. Het beeld van een hele colonne, die door het ijs zakt, moet de bedenkers veel voorpret hebben bezorgd. In 1939 heeft het Nederlandse leger nog op schaatsen geoefend. We voelden ons toen al onverslaanbaar op het ijs.  
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is nooit gebruikt. In de Eerste Wereldoorlog was Nederland neutraal. In 1939 heeft men bij wijze van oefening een polder bij Gorinchem laten onderlopen. Na de capitulatie konden de Duitsers in 1940 de forten zonder strijd overnemen. In 1945 hebben Canadese soldaten op fort Rhijnauwen nog wat zitten spelen met voor hen onbekende Duitse munitie. Dat heeft flinke beschadigingen aan het fort opgeleverd.
Tot in de zestiger jaren hebben diverse forten gediend als opslagplaats voor munitie en materieel.
Nu zijn ze veelal eigendom van Natuurmonumenten of van Staatsbosbeheer. Omdat de forten beschermde gebieden zijn, zijn een rijke flora en fauna in de plaats gekomen van soldaten en kanonnen.
Fort ’t Hemeltje is gebouwd tussen 1877 en 1881. Op hollandsewaterlinie.nl lees ik: ‘Het fort was voorzien van een bastionet-caponnière in de gracht, met kazematten en lage flanken voor de grachtflankering. Deze waren door middel van poternes bereikbaar’.
Dat u het maar weet.
‘Tegenwoordig is het fort van Staatsbosbeheer. Het fort wordt opgeknapt en krijgt een kantoorfunctie. Daarnaast wordt het fort voor publiek opengesteld en beleefbaar gemaakt met een belevingswandelroute’. Niet zo maar een wandelroute dus.
Rest nog de vraag, hoe Fort ’t Hemeltje aan zijn naam komt. 
Het Fort is genoemd naar een boerderij annex herberg die daar ooit stond. Ook lang geleden werd het café al gezien als een kleine uitgave van de hemel. 
2

DE OMZWERVINGEN VAN EEN MEUBELSTUK

Dagelijks
Op mijn kamer staat een oud eikenhouten bureau. Het robuuste meubel is misschien wel meer dan honderd jaar oud.
Het bureau stond in ons ouderlijk huis in de voorkamer bij het raam. Het diende als bergmeubel voor allerhande papieren en enveloppen. Op het bovenblad lagen de KRO-gids en de Katholieke Illustratie naast een vooroorlogse Remington typemachine en een smeedijzeren brievenstandaard. Boven het bureau, op een gelakte plank die aan de muur bevestigd was, stond een Philips radio-ontvanger. Daarnaast hing het spaarbuisje van het Kannunik van Schaikfonds.
Als mijn vader uit zijn werk kwam, verstopten mijn zus en ik ons steevast onder het bureau. Terwijl wij ingeklemd in de smalle ruimte met ingehouden adem afwachten, zocht hij, iedere dag weer, eerst de hele kamer af alvorens onder het bureau te kijken.
Op zaterdagavonden zaten we er wel eens bovenop. Dan was het hele gezin in de huiskamer bijeen om naar een verstrooiend radioprogramma van de KRO te luisteren, zoals Ons Kent Ons met Kees Schilperoort. Spannend werd het als de uitslag van de SUS-loterij bekend werd gemaakt.
Halverwege de jaren zestig viel het bureau ten prooi aan de moderniseringswind die door Nederland waaide. Het meubel verdween naar boven, naar mijn slaapkamer. Ook al gebruikte ik de kastjes voor mijn plakboeken met foto’s van Connie Froboess en Eddy Hodges en voor het Brio sportalbum van de Olympische Spelen 1964, het werd nog altijd het bureau van pappa genoemd. Op de lege plek in de huiskamer kwam er een modern, gefineerd radiomeubel met ingebouwde pick-up.
Dit was tenminste de tweede maal in zijn bestaan dat het bureau werd afgeserveerd. Jarenlang had het dienst gedaan op het kantoor van Douwe Egberts in Utrecht, waar mijn vader archivaris was. Toen de houten bureaus vervangen werden door stalen exemplaren, was dit schrijfmeubel in onze huiskamer beland.
Er is geen naam van een fabrikant, geen jaartal, geen typenummer in het meubel verwerkt. Het is dus gissen hoe oud het bureau is. Het komt zo te zien uit een tijd, dat er aandacht besteed werd aan enige opsmuk, getuige de drie gleuven in de stijlen, de zwarte versiering daarboven en de meetkundige figuren naast de laden.
De leeftijd zou afgeleid kunnen worden uit de afschrijftermijnen, die DE toendertijd voor zijn meubilair hanteerde. Mijn vader heeft me dat nooit verteld, maar een periode van 40 – 50 jaar lijkt me aannemelijk. Het bureau is dan rond de vorige eeuwwisseling gefabriceerd.
Het meubel van donker eikenhout heeft enige status, maar er ontbreekt sierlijk hang- en sluitwerk. Het zal daarom niet het bureau geweest zijn van mijnheer JH of mijnheer ED, zoals de directeuren bij DE destijds werden aangeduid.
Er heeft een dienstbare klerk met gesteven boord aan gezeten. Voor het controleren van facturen, het bestellen van de koffiebonen of het vullen van de wekelijkse loonzakjes. Ondertussen kwam juffrouw Aafje met de koffie langs. Dat verzin ik er nu bij, maar ik zou zeggen, als er ergens een juffrouw met koffie langs kwam, dan was het wel bij Douwe Egberts.
In de jaren tachtig heeft mijn zus zich over het bureau ontfermd. Zij gebruikte het om vertalingen van Tacitus of Euripides na te kijken. Dat vind ik wel passend. Het is echt zo’n bureau om iets met oude talen te doen. Of om je testament te schrijven. Of de spaarpunten van Douwe Egberts te tellen.
Het schrijfmeubel heeft met mijn zus twee verhuizingen meegemaakt en waterschade doorstaan toen er een dakgoot vervangen werd.
De tijd vliegt. Toen mijn zus na haar pensionering kleiner ging wonen, was er geen plaats meer voor de oude makker. Toen heb ik hem opgehaald. Niet omdat ik een bureau nodig had, maar je laat het bureau van pappa niet in de steek.
Er is nu een voorlopig einde gekomen aan de omzwervingen. Het meubel staat erbij als een trouwe pakezel, die altijd voor je klaar staat. De kastjes zijn zo diep, dat er aan elke zijde minstens twee kleinkinderen in passen. Het bureau zit vol sporen van zijn lange bestaan, maar met een beetje warme aandacht kan het nog lang mee. Als ik er langs loop, strijk ik altijd even over het bovenblad. Het liefste zou ik er weer als kind bovenop klimmen.
Ik kan nu al zitten piekeren over de vraag, waar het heen moet met het bureau, als ik er niet meer ben.

 

1

UTRECHTSE LIEDJES

Muziek
De acteur Rijk de Gooyer (1925 – 2011) was de zoon van een gereformeerde banketbakker aan de Bemuurde Weerd in Utrecht.  Na de oorlog werkte hij korte tijd als leerling-verslaggever bij de NCRV. Hij werd er ontslagen nadat hij de communist en homoseksueel Jef Last had geïnterviewd.
Later trad hij in dienst bij de VARA. Een onderdeel van het radioprogramma Showboat was Eli Assers radiostrip Mimoza (afkorting voor Ministerie voor Moeilijke Zaken). Rijk de Gooyer speelde daarin het Utrechtse typetje Bartels (Bààrtels). Hij werd er in korte tijd razend populair mee. Zijn Goejdààg werd een vaste uitdrukking in die dagen (en veertig jaar later weer in de tv-reclame voor Reaal Verzekeringen). Bartels was een vertegenwoordiger in apparaten uit Hààrmele. Hij ging met weinig succes langs de deuren, zoals bezongen in dit lied:
’t Benne krenge van dinge, ik wou dat ze gingen
Ik jakker door stegen en straotsies
Zo loop ik te leure, langs ramen en deure
M’n koffertsjie vol àppàraotsjies
Ze smàkken me van de tràp
En ik voel me al zo slàp
Maar iedereen verwàch
Dat ik toch nog zeg: Goejdààg
http://youtu.be/ZIU4c3c22Eg(Let op het drumwerk bij de regel Ze smakken me van de trap en op het einde van de plaat).
Het werd in 1956 de Gooyer’s eerste single. Op de B-zijde (!) stond Als ik boven op de Dom kom.
Het muziekblad Tuney Tunes schreef in een recensie:
“De populaire Bartels-figuur uit het Mimozaprogramma van de Showboat debuteert hier op de plaat met twee typisch Barteliaanse werkjes. Geestig en vol spirit brengt hij ze en we geloven wel, dat Bartels (Rijk de Gooyer) en zijn vele luisteraar-bewonderaars van plaatjes als deze plezier zullen hebben”.
Dat plezier hebben we zeker gehad. In de tachtiger en negentiger jaren traden vriend Theo en ik op in buurthuizen, verzorgingshuizen en op feesten en partijen. Onder de naam W. & D. Moed zongen we nostalgische, nederlandstalige liedjes; populaire nummers met een lach en een traan. Als duo uit Utrecht hadden we vanzelfsprekend een aantal Utrechtse liederen op het repertoire. Zo zongen we Gebroken harten van de Limburgse Selvera’s in het plat Utrechts. Als we ’t Benne krenge van dinge zongen, haalde ik een vijftigerjaren Elaul mixer uit een koffertje tevoorschijn.
Het meeste succes hadden wij met een ander Utrechts lied van Rijk de Gooyer. Het gaat over iemand die teveel gedronken heeft. Wie kon dat beter zingen dan Rijk?
Ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand dit lied zong. Het staat niet op YouTube en de titel geeft op Google geen enkele hit. Omdat ik dit graag zo wil houden, volgt hier alleen het eerste coupletje.
Bij het eerste bàkkie koffie en de kràànt
Nog geen vuiltsjie aan de luch, niks aan de hàànd
Maor toen ik een kwartiertsje zàt
Dàch ik hé-wàt-dàchie-wàt
Ik gao mooi nog effe plàt
Maor het hielp geen spàt.
Wie de rest wil horen, komt op zaterdagavond 15 november a.s. tijdens het Smartlappenfestival naar café de Potdeksel aan het Lucas Bolwerk in Utrecht. Daar maak ik na meer dan 16 jaar mijn come-back als zanger van het populaire lied. Vanaf 20.30 uur zingen vriend Ad en ik samen een half uurtje vol over de zoektocht naar de liefde en de geneugten van het café. Omdat we (nog) geen naam hebben, heeft de organisator van het festival ons als de Zonnetjes  op de kaart gezet. Er is maar één zon, maar van zonnetjes kan je er meerdere in huis hebben. 
Mocht je willen komen luisteren, kom dan op tijd. Café de Potdeksel loopt tijdens dit festival  al snel vol.
2

OVERNACHTING IN U HANECKI

Reizen

G en ik wandelen een week lang door Neder-Silezië, een dunbevolkte streek in het zuidwesten van Polen. Het landschap is een combinatie van Limburgs heuvelland en Ardense rivierdalen, met kleine dorpjes en gehuchten, die in veel opzichten lijken op Nederland in de vijftiger jaren. Tot het einde van de tweede wereldoorlog behoorde deze streek tot Duitsland. Maar daar merk je niets meer van, zo op het eerste gezicht.
Op de zesde wandeldag bereiken wij pension U Hanecki in het gehucht Barcinek, niet ver van het stadje Jelenia Gora. Het buitenhuis ziet er verouderd en verveloos uit. Daar kijken we niet van op. We wandelen dagelijks langs ingedeukte brugleuningen, roestige verkeersborden en kapotte bankjes. In de dorpjes zien we de tweedehands auto’s die wij Nederlanders op de automarkt in Utrecht van de hand hebben gedaan, maar ook paarden met houten wagens. Kippen scharrelen langs de kant van de weg. Een dorpswinkeltje valt aan de buitenzijde niet op, hoogstens door een geopende deur, waar kinderen op de stoep zitten. Binnen staan de moeders in de rij achter de toonbank voor een assortiment westerse producten. Een transistor radio naast een kruisbeeld laat Amerikaanse hiphop horen.
In U Hanecki gaat de breed gebouwde zoon des huizes ons voor naar de eerste etage. Hij opent de deur van een kamer van zo’n vijf bij zeven meter. Het enorme vertrek ziet er uit als een eind 19e eeuwse pronkkamer. In de hoek staat een witbetegelde Kachelofen die tot het plafond reikt. De wanden hangen vol met schilderijen: arcadische taferelen, bijbelse scenes, poserende vrouwen. Het meubilair is van donker eiken. De bedden, het dressoir, de klerenkast, de stoelen en de hoge zitbank bij de eettafel, alles lijkt op het meubilair dat boven in het huis van mijn opa en oma (getrouwd in 1897) stond. Overal staan kopjes, wandborden, beeldjes, doosjes en andere snuisterijen. Op de canapé liggen kussens waar in het Duits een spreuk op geborduurd is. In de boekenkast staan Duitstalige boeken in gotisch schrift.
Bij een kopje thee laat ik mijn ogen de kamer rondgaan. Dan komt opeens de gedachte op, dat al dit meubilair waarschijnlijk is achtergelaten door een Duitse familie die na de oorlog gedwongen werd om halsoverkop met medeneming van een paar bezittingen hun huis te verlaten om plaats te maken voor een Pools gezin.
De kamer verandert op slag van sfeer.

Twee dagen daarvoor zaten we in Plawna aan het ontbijt met een Duits echtpaar en een nicht van de man. Hij was voor de oorlog geboren in Lubomierz (Liebenthal), de nicht in Plawna (Schmottseifen). Hun families hadden in 1947 hun huis met bezittingen moeten achterlaten. Voor Polen was dit een begin van herstelbetalingen. Bovendien hadden de Duitsers in 1939 op dezelfde wijze Polen uit hun huizen gezet.
De nicht was in Keulen terechtgekomen, het gezin van de man had zich net over de nieuwe grens in het Oost-Duitse Halle gevestigd, hopend op een spoedige terugkeer naar Silezië. Nadat het ijzeren gordijn om Oost-Duitsland was opgetrokken konden de familieleden elkaar niet meer ontmoeten.
Nu komen de ouderen terug, op zoek naar hun geboorteplaatsen en naar de dorpen van hun voorouders. Zij hebben een kaart van Silezië, waar alle plaatsen met de Duitse naam vermeld staan. Het is geen vooroorlogse kaart. Dit soort kaarten van voormalige Duitse gebieden in Polen en Tsjechië worden in Duitsland verkocht. Er is een markt voor.
Als wij vertellen over onze wandeltocht en over wandelpaden die plotsklaps midden in een akker eindigen, vertelt de man dat in Oost-Duitsland destijds vele wandelpaden zijn verdwenen door de grootschalige landbouw. ‘Nur der Rennsteig nicht!’. De man windt zich er nog zichtbaar over op. Zijn vrouw sust: ‘Das war lange her’. Ofwel,  genoeg over dat Oost-Duitse verleden. Ze weet wat er kan gebeuren als de man zich opwindt.
Als ik in U Hanecki in het antieke bed stap, bezeer ik me aan de houten rand, die uitsteekt boven het dieper liggende matras. Het dekbed is niet 19e eeuws. Het is gemaakt voor koude winters. Dat wordt een warme nacht. Het is maar goed dat de Kachelofen niet aan is.

0

DE GESCHIEDENIS VAN EEN KNAAPJE

Dagelijks
Ik sta in mijn onderbroek voor de klerenkast om een broek te pakken. Ik neem een bruine casual van de houten kleerhanger. Mijn oog valt op de tekst op het knaapje: Kleedingmagazijn Nederland, Rotterdam. Dat is me nooit eerder opgevallen. Hoe oud zou die klerenhanger zijn? Na welke omzwervingen is ie bij ons in de kast terecht gekomen? Wat kan ik nog over deze klerenhanger te weten komen? Ik ga op onderzoek uit.
Kleedingmagazijn Nederland, Rotterdam geeft geen bruikbare hits op Google. Ook in het gemeentearchief van Rotterdam ontbreekt elk spoor van deze firma. Museum Rotterdam heeft een soortgelijke kledinghanger in de collectie met het opschrift Kleedingmagazijn “Berlin”. Er staat bij vermeld, dat dit soort hangers tussen 1920 en 1946 geproduceerd worden. De naam van de winkel verwijst naar de Duitse oorsprong van de kleermaker. In de 19e eeuw vestigden zich veel kleermakers uit Duitsland in Nederland. Zij kwamen in het kielzog van stoffen- en fourniturenhandelaren. Wie watertandt bij de geschiedenis van bedrijven in Rotterdam kan op de website van het Museum Rotterdam nog van alles lezen over loodwitmakers, tinnegieters, vijlenkapperijen en nog meer ambachten die de huidige spellingcontrole niet meer herkent. Helaas voor dit verhaal wordt de houtindustrie niet behandeld en komen kledinghangerschavers niet aan bod.
De benaming kledingmagazijn werd in de eerste helft van de 20e eeuw veel gebruikt. Het woord magazijn is uit het Frans in het Nederlands terechtgekomen. Deftige modezaken noemden zich Magasin of Maison. Maar in Rotterdam houden ze daar niet zo van. Het is niet voor niets, dat de VVD in Rotterdam op dit moment stemmen werft met de leuze In Rotterdam spreken we Nederlands. Dat was blijkbaar honderd jaar geleden ook al zo.
Ooit heeft toen iemand die een kledingwinkel wilde beginnen zitten peinzen over een geschikte naam. Waarom zou ie als naam voor zijn Kleedingmagazijn op Nederland uitgekomen zijn? Was dat om aan te geven dat er geen tweederangs Belgische borstrokken werden verkocht? Wilde men benadrukken dat men alledaags was en niet deftig? Of wilde men zich onderscheiden van al die Duitse immigranten?
De dubbele ee in woorden als  kleeding is met de spellingverandering van 1934 veranderd in een enkele e. We mogen dus gevoeglijk aannemen, dat het knaapje uit mijn klerenkast 80 jaar of ouder is. Het is echter niet uit te sluiten dat de eigenaar van het kleedingmagazijn zo zuinig was, dat hij tien jaar na de spellingverandering nog knaapjes met het oude opschrift gebruikte.
Mijn kleerhanger heeft een houten dwarslat, ook wel broekenstang genoemd. Deze hanger heeft dus voor een herenkostuum gediend. De vader van G (geb. 1925) kwam uit Puttershoek, vlak onder Rotterdam. Hij kon in de eerste helft van de vorige eeuw in Puttershoek een elektrische tram nemen van de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij. Die bracht hem over de nu niet meer bestaande Barendregtse Brug in een keer in het centrum van Rotterdam.
Toen hij in 1953 trouwde en het ouderlijk huis verliet, nam hij maar weinig mee. Daaronder was wel zijn zondagse pak op een houten hangertje van Kleedingmagazijn Nederland. Zijn vrouw kocht daarna af en toe een nieuw pak voor hem, maar het houten hangertje bleef. Toen G bijna tien jaar geleden het ouderlijk huis leegruimde, kwam zij op zolder een doos met klerenhangers tegen. Die dingen komen altijd wel van pas. Dus vond de doos een plaats in de verhuiswagen die naar ons huis in Utrecht reed.
Zo ongeveer moet het zijn gelopen.
We overwegen om in ons testament deze klerenhanger aan het Rotterdams Museum te vermaken.
Ik sta weer voor mijn klerenkast. Ik schuif wat hangers aan de kant op zoek naar een broek.  Hé, wat zie ik daar. Een houten knaapje met het opschrift Wolf & Hertzdal Sittard – Maastricht – Heerlen. Hoe komt die in godsnaam in onze kast?