Schrijven, Lezen, Leven.

Tag

Geschiedenis

4

KATHOLIEKE VERGEVING

Dagelijks

Sassen als burgemeester van Veghel. Bron: BHIC

Jan Coenraad Hubert Marie Wilhelmus Sassen was een Brabantse ondernemer. In de jaren dertig werd hij lid van het Nationaal Front, een kleine fascistische partij die vooral onder katholieken populair was. Als veelgevraagd spreker fulmineerde hij tegen het Amerikaanse grootkapitaal en tegen het Russisch bolsjewisme. In beide geledingen waren immers de Joden heer en meester, zo betoogde hij. In het begin van de oorlog stapte hij over op de NSB, met de bedoeling om ‘de NSB in katholieke zin om te buigen’. Hij vervulde een hoge functie binnen de afdeling Pers en Propaganda van de nationaalsocialisten en hield wekelijkse radiopraatjes. In 1943 werd hij benoemd tot burgemeester van Veghel. Na de bevrijding van Zuid-Nederland vluchtte hij naar Utrecht en werd hij benoemd tot waarnemend burgemeester van Oudenrijn (De Meern). In diezelfde tijd verstrekte hij inlichtingen aan hoge nazi’s over de posities van de geallieerden in Brabant. Daarvoor werd hij flink betaald.

Links J. van Kilsdonk

Ik kwam Sassen tegen in mijn onderzoek naar de oorlog in Vleuten – De Meern. Er zou geen enkele aanleiding zijn geweest om hier aandacht te besteden aan deze foute figuur, die zelfs na de oorlog vond dat hij geen verkeerde idealen had aangehangen, ware het niet dat ik via hem op een interessant fenomeen stuitte.
In de dossiers van NSB’ers kom je vaak verklaringen tegen van getuigen die stellen dat de beklaagde een ‘goede NSB’er’ was die geen vlieg kwaad gedaan heeft. Ik heb tot nu toe zo’n dertig dossiers van NSB’ers bestudeerd en er was niemand die zoveel verklaringen à decharge had verzameld als Jan Sassen. Onder hen een aantal priesters. Een aalmoezenier sprak over Sassen als ‘slachtoffer’ en ‘patiënt’ en smeekt de rechter: ‘Grootedelachtbare, stop het zaakje in de doofpot en laat dhr. Sassen vrij.’ Pater J. van Kilsdonk, de latere voorman van progressief katholiek Nederland, stelde dat Sassen een goede burgemeester was geweest. ‘Met zijn twee jaar internering is hij voldoende gestraft.’ In het dossier trof ik een lijst van hooggeplaatste Nederlandse katholieken die het voor Sassen wilden opnemen, onder andere de hulpbisschop van Breda, de bekende Limburgse priester dr. Poels en A.C. de Bruin, voorzitter van de katholieke vakbond.

Hoe zit dat met die katholieke vergevingsgezindheid?
Al in 1943 hadden de bisschoppen gepleit voor barmhartigheid en opgeroepen om een bijltjesdag te voorkomen. Aartsbisschop De Jong noemde in 1945 de zuivering ‘een ziekelijk verschijnsel’. De geestelijken werd verboden om mee te werken aan de opsporing van landverraders. Kerkhistoricus Joep van Gennip ziet hiervoor twee redenen. Het Italiaans-fascistische gedachtengoed had in de jaren dertig veel aanhangers gehad onder katholieken. De kerk had dat laten gebeuren en was hierin tekort geschoten. Het opkomen voor de ex-NSB’ers zag de kerk als het inlossen van een ereschuld. Als tweede reden noemt Van Gennip de bekeringsdrang van de katholieken. Ik zou er de cultuur van het biechten aan toe willen voegen. Oordelen over zonden en je hiervan bevrijden, dat vond het episcopaat nu typisch een taak van de kerk.
Sassen werd veroordeeld tot zeven jaar gevangenschap. Na precies drie jaar kwam hij vrij, nog voordat hij tweederde van zijn straf had uitgezeten.

0

BIJ DE TIJD

Dagelijks

Ik had nog nooit een honderdjarige ontmoet. Was ik van tevoren onkundig geweest over de leeftijd van de nog altijd zelfstandig wonende mevrouw H. (102), dan zou ik haar zo rond de tachtig geschat hebben. Bij sommigen zit de jeugdigheid in de genen.
De inrichting van haar huis gaf iets prijs van haar lange bestaan. Kaal vinyl, versleten vloerbedekking, krassen op het verfwerk. Maar wie tachtig is en het tapijt sleets ziet worden, denkt al snel: het zal mijn tijd wel duren. Die tijd schat je niet op twintig jaar.
Haar kamer, verwarmd door een zachtjes flakkerende gashaard, was één grote verzameling. Niet alleen van stoelen, tafeltjes en kussentjes uit lang vervlogen tijden. Tussen de snuisterijen, kaarsen, souvenirs en ingelijste foto’s lagen overal stapels papieren, tijdschriften, losse papiertjes met aantekeningen, oude radiogidsen en nog veel meer dat ik nu niet meer kan reproduceren. Alsof mevr. H. de controle op het leven zou verliezen door iets weg te doen. Alsof opruimen voor haar hetzelfde was als afscheid nemen en doodgaan.

De gevel van het hotel-restaurant-café Oog in Al. Foto: J.C. de Graaf, collectie Utrechts Archief.

Ik mocht bij mevrouw op bezoek komen om vragen te stellen over haar ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Zij woonde destijds in de Utrechtse wijk Oog in Al. Haar vader was textielhandelaar, haar broer handelde in lederwaren. Zij verrichte hand- en spandiensten voor hen. In de wijk waren veel officieren van de Duitse marine gehuisvest. Het weerhield haar er niet van om een Joodse man lopend over straat naar een veilig onderkomen te begeleiden. Als vanzelf werkte zij mee bij het rondbrengen van illegale blaadjes. Ze voorzag Rotterdamse mannen die na een razzia lopend in een colonne de wijk passeerden van eten en liet een enkeling ontsnappen door gearmd met hem weg te lopen. Pas na de oorlog werd dit werk ‘deelname aan het verzet’ genoemd. Destijds voelde dit voor haar niet zo.

Mevr. H. had als jong kind tien jaar in Vleuten gewoond. Aan de Stationsstraat, zo ongeveer tegenover het huis van de burgemeester. De families waren bevriend geraakt met elkaar. Men kwam elke zondagmorgen bij elkaar op de koffie. Mevrouw was bevriend geraakt met M., de enige dochter van de burgemeester. In de herinneringen van mijn tante had ik gelezen dat deze dochter met een Duitser was getrouwd en tijdens de oorlog als tolk voor de Duitsers op de Maliebaan had gewerkt. M.’s enige nog levende broer (ook al de negentig voorbij) kon (of wilde) de Duitse gezindheid van zijn zus tegenover mij niet bevestigen. Mevr. H. daarentegen sprak duidelijke taal. M. had voor een Duitse firma gewerkt en was op die manier aan de Duitse kant beland.
Meer woorden wilde zij er niet aan vuil maken. Ook over de rol van de burgemeester en zijn vrouw was zij snel uitgesproken. Pijnlijke herinneringen laat je liever onaangeroerd. Of je kunt ze niet meer vinden. Mevrouw schakelde moeiteloos over op verhalen over haar kinderen en kleinkinderen. Op de onverdraagzaamheid die zij ziet in de huidige maatschappij. Of op de vrouw in Iran die onlangs was opgepakt en omgekomen. Honderdentwee, op zichzelf staand en een heldere, bijdetijdse geest.

1

EEN KLEINE OORLOG

Herinnering

In september 1940 treft de rijksveldwachter in De Meern een Duitse militair, die met een neergeschoten, nog warme fazant uit de polder Reijerscop komt gelopen. Dat is verboden, legt de politieman uit. Het jachtterrein in de polder is verpacht. ‘Hier in Holland ist für uns nichts verboten’, antwoordt de soldaat. Burgemeester Van Koningsbrugge, een man die het recht hoog in het vaandel heeft staan, protesteert schriftelijk bij de Duitse autoriteiten. Hij ontvangt na enkele maanden een brief van het Luftgaukommando Amsterdam dat de polder door het Duitse leger is gevorderd en dat de jacht alleen is toegestaan door Wehrmachtangehörige.

In januari 1942 houden honderd militairen van de Luftwaffe een drijfjacht in Reijerscop. Aan het einde worden twee zwanen meegenomen. De volgende dag staat boer Bijman op de stoep bij Van Koningsbrugge. Bijman eist zijn zwanen terug. Het is een teeltpaar en in 1941 heeft deze teelt hem f 84,- opgeleverd. De burgemeester schrijft een brief op poten naar het Haupt van het Luftgaukommando.
Een maand later ontvangt Van Koningsbrugge een antwoord van een Oberstleutnant. De militairen hadden de zwanen in sterk verwaarloosde en bijna bevroren staat aangetroffen. Door de goede verzorging bij het leger zijn de uitgehongerde beesten inmiddels weer opgeknapt. Zij zullen aan de stad Utrecht worden overgedragen. Bij de brief is een rekening voor Bijman gevoegd van f 202,40 voor de huur van een stal, loon van verzorgers en voederkosten. De boer moet het geld persoonlijk in de Kromhoutkazerne in Utrecht komen afgeven. Tenslotte geeft de Oberstleutnant de burgemeester nog een veeg uit de pan vanwege zijn ‘unverschämtes Schreiben’.

De rekening van de Oberstleutnant

Zoals zoveel burgemeesters heeft Van Koningsbrugge zich na de Duitse inval voorgenomen om vooral de rust en de orde te handhaven en zoveel mogelijk de belangen van de inwoners te dienen. Het agressieve optreden van enkele NSB’ers maakt het hem niet gemakkelijk. Dat de Duitsers metalen, voertuigen en paarden vorderen en zich zonder overleg de polder als jachtgebied hebben toegeëigend gaat in tegen zijn gevoel van rechtvaardigheid. De brief van de Oberstleutnant overtreft alles. Het is voor hem een bewijs van de onbetrouwbaarheid en brutaliteit van de bezetter. Hij bijt zich vast in de kwestie. Bij zijn baas, de Commissaris van de Koningin, kan hij niet terecht, dat is een NSB’er. Hier past maar één middel, moet Van Koningsbrugge gedacht hebben. Hij schrijft een brief over de zwanen aan generaal Christiansen, de Befehlhaber van de Wehrmacht in Nederland, de hoogste militair.
Als een antwoord uitblijft, richt hij zich tot secretaris-generaal Frederiks, de belangrijkste Nederlandse ambtenaar in Den Haag. Hij vraagt of deze gelegenheid ziet om eens voorzichtig bij Christiansen te informeren. Maanden later volgt een uitnodiging om met de Hauptintendant van de generaal te bespreken welke vergoeding Bijman billijk acht. De boer is inmiddels bereid om f 25,- te betalen als hij zijn zwanen maar terugkrijgt. Na een zich voortslepende correspondentie laat de Hauptintendant in november ’42 aan de burgemeester weten dat de zaak is overgedragen aan het Luftgaukommando te Amsterdam. Hiermee eindigt dit dossier. Ik trof het aan in het Utrechts Archief bij mijn onderzoek naar de gebeurtenissen in de oorlog in Vleuten – De Meern.

0

ZEVENTIG JAAR TELEVISIE

Herinnering

foto: Isgeschiedenis.nl

Eind jaren vijftig stond ik met een groep kinderen iedere woensdagmiddag voor de achterdeur bij de familie Wolters. We wachtten op het sein dat we naar binnen mochten. Als het zover was deden we de schoenen uit en installeerden ons in de huiskamer op de grond voor dat wonderbaarlijke kastje.
Televisie voor kinderen was toen niet veel meer dan een nieuwe versie van de poppenkast, compleet met gordijntjes die open- en dichtgingen. De KRO zond het poppentheater Dappere Dodo uit. De NCRV volgde met Coco en de vliegende knorrepot. Verder werden we iedere uitzending onthaald op De Verrekijker. Die toonde ons educatieve filmpjes over kinderen in andere landen. Er is één filmpje dat ik me na zestig jaar nog kan herinneren: in Finland liepen blote kindertjes door de sneeuw.

Pater Kors voor de camera, foto: Beeld en Geluid

Mijn vader wilde lange tijd niet aan een tv. Achteraf vermoed ik dat zijn behoudende katholieke geloof hierin een rol heeft gespeeld. Katholieken hebben nooit voorop gelopen met vernieuwingen, zeker niet op het gebied van vermaak en genot. Dat leidde maar af het werkelijke doel van het leven. Bovendien lag er altijd het risico van emotie, opwinding en onkuisheid op de loer.
Pater Kors, vlak na de oorlog de voorzitter van de KRO, was daarom een tegenstander van de invoering van televisie. Hij zag het als een gevaar voor de ‘morele volksgezondheid’. De kerk zou de greep op de gelovigen verliezen. Vanuit zijn standpunt bekeken heeft Kors gelijk gekregen. In de jaren zestig en zeventig heeft het medium televisie in niet geringe mate bijgedragen aan het omver halen van heilige huisjes en ontkerkelijking.
De ontwikkelingen tegenhouden kon hij echter niet. Dus deed de omroep in de jaren vijftig met frisse tegenzin mee. Op dinsdag 16 oktober 1951 leidde de voorzitter met de volgende woorden de eerste televisie-uitzending van de KRO in: ‘het technisch vernuft dat de televisie ons heeft geschonken wil onze omroep dienstbaar maken aan het ideaal: de blijde boodschap van Christus niet alleen aan de mensheid te brengen, maar die ook te laten beleven.’ Kors gaf een positieve draai aan tele-visie, het ‘ver kunnen kijken’: ‘het betekent voor de Christen te kunnen schouwen over de grenzen van de stoffelijkheid dezer wereld en van het heelal heen, naar het Goddelijk licht dat ons het geloof heeft geschonken.’ Alsof De Verrekijker op zoek kon gaan naar beelden uit de hemel.

foto: Beeld en Geluid

De tv was in de jaren vijftig het stiefkind van de KRO. Kors vond het medium een stokpaardje van de overheid. Door de algemene programma’s van de NTS, waarmee al snel 40% van de zendtijd was gevuld, werd de invloed van de omroepen teruggedrongen. Daar kwam bij, dat de omroepverenigingen, anders dan bij de radio, niet beschikten over eigen tv-studio’s en opnameapparatuur. Ook nu, na zeventig jaar, klagen de omroepen over de te grote macht van de NPO. Pater Kors was een ziener.
In 1968 deed de tv uiteindelijk zijn intrede in onze huiskamer. De blote borsten van Hoepla, in ’67 van het scherm gehaald, heeft mijn vader niet hoeven meemaken. Ik heb ze ook gemist.

0

EEN SPOOR VAN GEWELD

Dagelijks

Twee jaar geleden zat ik op een terras in een dorp in Umbrië. Aan de tafel naast ons zat een groep oude mannen achter leeggedronken koffiekopjes. Er stopte een Fiat Panda voor het terras, waaruit een corpulente man stapte. Direct ontstond er een twistgesprek met een van de ouderen. Uit de woorden die zij elkaar toeschreeuwden begreep ik dat de een populist was, de ander communist. De dag tevoren had de populist Salvini de verkiezingen in Umbrië gewonnen. De woordenwisseling liep zo op dat ik even bang was, dat de mannen elkaar de hersens zouden inslaan.
Ik moest aan dit voorval denken bij het lezen van M De zoon van de eeuw, een boek van Antonio Scurati over de opkomst van Mussolini en het fascisme in Italië in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het heet een roman omdat het in literaire stijl is geschreven, maar het is geen fictie. Dat soort boeken lees ik graag. Maar toen ik het door mij gereserveerde boek bij de bibliotheek kwam afhalen had ik het bijna daar gelaten. Achthonderdvijftig pagina’s telt het werk. Zo’n aantal zou verboden moeten worden. Eigenlijk ben ik niet zo’n lezer.

Teruggekeerde soldaten

De zoon van de eeuw hield mij echter wel bezig.
Italië had vanaf 1915 aan de zijde van de geallieerden tegen Oostenrijk en Duitsland gevochten. Het slecht uitgeruste Italiaanse leger had daarbij immense verliezen geleden. Gedesillusioneerd en berooid keerden de soldaten terug. Vanwege hun aandeel in de overwinning beloofde de Amerikaanse president Wilson dat delen van de Dalmatische kust (nu Kroatië)aan Italië zouden toevallen. Toen deze belofte niet gestand werd gedaan voelde de overwinning voor veel Italianen als een nederlaag.
Zo niet voor de socialisten, die tegen deelname aan de oorlog waren geweest. Na 1918 waren zij op het toppunt van hun macht. Ze wonnen alle verkiezingen. De invloed van de vakbonden was zo groot, dat vele eisen van de arbeiders ingewilligd konden worden. De socialisten zelf twijfelden of zij de Russische revolutie zouden navolgen of via de legale weg hun macht zouden uitbreiden.

Mussolini spreekt zijn aanhangers toe

Mussolini speelde handig in op de alom aanwezige angst voor een socialistische revolutie. Hij hield niet van het parlementaire werk, hij hield van directe actie. Overal ontstonden fascistische knokploegen, gevuld met gefrustreerde ex-soldaten. Die staken het ene na het andere gebouw van de socialisten in de fik. Lokale leiders van partij en bonden werden gewoonweg vermoord. De knokploegen trokken een spoor van geweld door het land. De staat was te zwak om de aanslagen te keren. Een enkele fascist werd opgepakt, vaker keek het gezag weg of stond men aan de kant van de geweldplegers. De dreiging van nog meer geweld, via de Mars op Rome, bracht Mussolini aan de macht.

Ik kon af en toe niet verder lezen vanwege dat zegevierende geweld en het onrecht dat de socialisten werd aangedaan. Ik zag de aanval van de Trumpaanhangers op het Capitool. Ik hoorde Salvini Mussolini citeren. De literaire non-fictie had zijn werk gedaan. De achthonderd pagina’s beslaan de periode tot 1925. Inmiddels is deel II van Scurati’s trilogie uit, aan deel III wordt gewerkt.

0

DE LANDWACHT

Dagelijks

Oefening van de Landwacht – Foto collectie Niod

In de Tweede Wereldoorlog zijn door het verzet meer dan vijfhonderd aanslagen gepleegd op NSB’ers, collaborateurs, Nederlandse SS’ers en Duitsers. Dat schrijven Kooistra en Oosthoek in hun boek Recht op Wraak. De 91-jarige Kooistra, ook wel de Friese Wiesenthal genoemd, liet mij via de mail weten dat hij geen enkel geval kende van een NSB’er die niet door het verzet, maar door eigen mensen uit de weg is geruimd. Dat is echter precies de verdenking in het geval van de liquidatie van de Vleutense NSB’er Van der Grift in 1944. Ten behoeve van de historische vereniging Vleuten – de Meern doe ik onderzoek naar deze aanslag. Vorige week beschreef ik hier mijn speurtocht naar de mogelijke betrokkenheid van de Rotterdamse NSB’er Y. Een zoektocht die vooralsnog als enige aanwijzing opleverde dat Y. lid was geweest van de beruchte Landwacht.

De Landwacht was door NSB-leider Mussert opgezet om bescherming te bieden aan NSB-leden. Vanaf najaar 1944 werd de organisatie ingezet voor het opsporen en arresteren van tegenstanders, onderduikers en illegalen. ‘De Duitsers konden het niet alleen’, schrijft historicus Ad van Liempt. Bij de Sicherheitsdienst en de Sicherheitspolizei hebben nooit meer dan zevenhonderd functionarissen gewerkt. De aanstelling van 20.000 Landwachters betekende daarom een forse uitbreiding van de opsporingsmogelijkheden. Op deze betaalde banen kwamen nogal wat werkloze rauwdouwers en gefrustreerde vechtersbazen af. In hun opsporingswerk gebruikten de Landwachters veel geweld, vaak onder invloed van alcohol. Zo werd de leider van het verzet in Zuid-West Utrecht na zijn arrestatie in de Meern mishandeld door een LW’er die eerst een fles jenever had leeggedronken. De verzetsman werd na overdracht aan de Sicherheitsdienst niet veel later gefusilleerd.

Een liquidatie – Foto collectie Niod

Op zondagmorgen 1 oktober 1944 ontvangt de groepsleider van de NSB in Vleuten een aantal Landwachters. Hij heeft werk voor hun. Op de achterkant van een oude envelop van een verzekeringsmaatschappij heeft hij de namen geschreven van zwarthandelaren, verzetsmensen, onderduikers en ‘communisten’. De eerste razzia van de Landwachters levert weinig op. Veel verdachten zijn niet thuis. Het lijkt erop, dat zij gewaarschuwd zijn. Volgens Kooistra heeft Van der Grift, die gekenmerkt wordt als ‘goede NSB’er’, hierin een rol gespeeld.
Op 9 oktober wordt Van der Grift geliquideerd. Deze aanslag is aanleiding voor de Landwacht om enkele Vleutense verzetsmensen op te pakken. Twee dagen later worden zij door de Duitsers terechtgesteld.

Kortom, de Landwacht en de NSB hadden meer baat bij de liquidatie van Van der Grift dan het Vleutens verzet:
– Van der Grift hinderde hen in het opsporen van onderduikers en verzetsmensen;
– Een liquidatie van een NSB’er zou hen vrij spel geven om verzetslieden op te pakken.
En wie weet was Van der Grift een gevaar geworden, omdat hij na een beëindiging van de oorlog belastende informatie over collaborateurs zou kunnen doorgeven. De vrouw van Van der Grift was ervan overtuigd dat de NSB betrokken was bij de moord op haar man.
Rest de vraag, wie de trekker heeft overgehaald. Wellicht heeft de Landwacht voor het uitvoeren van de aanslag een collega uit Rotterdam ingeschakeld. Of een van de Landwachters heeft als schuilnaam de naam van Y. heeft gebruikt. Bewijzen zijn er niet en waarschijnlijk zullen die er ook niet meer komen.

1

ONDERZOEK VAN EEN DOOFPOT

Dagelijks

Liquidatie van de NSB’er Fake Krist in Haarlem

Vorig jaar schreef ik voor het blad van de Historische Vereniging Vleuten – de Meern een artikel over de liquidatie van de Vleutense NSB’er Van der Grift in 1944. Het dorp was destijds geschokt. Van der Grift stond bekend als ‘een goede NSB’er’. Hij had verzetslieden gewaarschuwd als er een razzia op komst was. Onderzoekers betitelden de aanslag later als ‘dubieus’ en zelfs ‘onterecht’.
Zoals in veel dorpen zijn in Vleuten de oorlogsgebeurtenissen in de kast gestopt. Er werd niet over gesproken. Meer dan vijfenzeventig jaar na de bevrijding zijn alle hoofdrolspelers overleden. Dat wil niet zeggen dat de wonden geheeld zijn, zo bleek mij na de publicatie. Mijn artikel bracht niet alleen  emoties naar boven. Er kwamen nieuwe, bijzondere feiten boven tafel.

Het was mij tijdens het onderzoek voor het artikel niet gelukt om familieleden van Van der Grift te vinden. Ik had niet goed gezocht. De eerste lezer die reageerde was zijn dochter, nu een vrouw van in de tachtig. Zij was verrast door details die ze niet kende. Voor mij onthutsend was haar mededeling dat haar moeder ervan overtuigd was, dat de NSB achter de liquidatie zat. Mijn aanbod om haar versie van het gebeuren in een volgend artikel te beschrijven sloeg zij af. De publicatie had haar al te veel slapeloze nachten bezorgd.
Ik zou daarmee de zaak hebben laten rusten, ware het niet, dat er nog meer reacties binnenkwamen. De zoon van een verzetsman uit Harmelen vertelde dat hij wist wie de trekker had overgehaald. Hij noemde een naam en gaf een signalement. Het zou gaan om een man van buiten de regio die in hotel Het Wapen van Harmelen had gelogeerd. Ik zal deze man hier verder aanduiden met ‘Y’.

De NSB marcheert over de Maliebaan in Utrecht

Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Zonder idee van de voetangels en klemmen begon ik te zoeken. Het hotel kon mij helaas niet meer aan de gegevens van de gasten van najaar 1944 helpen. Mijn geluk was dat de betreffende achternaam, volgens de databank van het Meertens Instituut, eind jaren veertig zeer weinig in Nederland voorkwam en dan nog alleen in de regio Rotterdam. Een tweede meevaller was dat een vriendin een collega had gehad met deze achternaam. De collega bleek bereid om binnen haar Rotterdamse familie navraag te doen naar het genoemde signalement. Dat leverde geen match op. Ondertussen had ik via internet achterhaald dat er in Rotterdam een winkelier Y. had gewoond, die lid was geweest van de NSB.
Ik plaatste een oproep in De Oud-Rotterdammer, een tijdschrift dat leeft van de herinneringen aan vroeger. Het leverde een reactie op van een negentigjarige die als jonge vrouw bij Y. in de winkel had gewerkt. In een telefoongesprek haalde zij allerlei herinneringen op. Ze beloofde mij foto’s van haar baas toe te sturen. Daarnaast ontving ik een aardige reactie van een dochter van winkelier Y. Toen duidelijk werd dat ik een gebeurtenis uit 1944 onderzocht haakte zij direct af. Daarna bleek ook de voormalige winkelbediende geen foto’s meer te hebben en zich niets meer te kunnen herinneren.

Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging

Vervolgens las ik het complete dossier van Y. in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, een onderdeel van het Nationaal Archief waarin alle documenten van rechtszaken tegen NSB’ers bewaard worden. Hierin vond ik geen aanwijzingen voor aanwezigheid van Y. in Harmelen of Vleuten. Op één mogelijk verband na. Y. was in het najaar van 1944 lid geweest van de Landwacht, de beruchte opsporingsdienst van de NSB.
Wordt vervolgd.

3

HET KATHOLIEKE HUWELIJK

Herinnering

Een innige omstrengeling van mijn vader en moeder in het najaar van 1951 zorgde ervoor dat ik de daarop volgende zomer ter wereld kwam, vandaag precies 68 jaar geleden. Van deze gebeurtenissen weet ik uiteraard niets. Wel weet ik nu, dat er in die tijd in de slaapkamers van katholieke echtparen veel problemen waren. De voortplanting was het meest besproken onderwerp in de biechtstoel en overal schoten Katholieke Bureaus voor Huwelijksmoeilijkheden uit de grond. Ik las de afgelopen tijd het boek Geestelijke bevrijders van Hanneke Westhoff over de geschiedenis van de katholieke geestelijke gezondheidszorg. Daarin nemen huwelijk en seksualiteit een prominente plaats in. Het was allemaal nog veel erger dan ik gedacht had.

Een katholiek gezin – foto: Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)

Mijn ouders groeien op in de eerste helft van twintigste eeuw als de katholieken in een triomftocht naar buiten trekken om het ware geloof te prediken. Men leeft in de geborgenheid van het gezin, de parochie en het eigen onderwijs en in strikte gehoorzaamheid aan de kerk en de paus. De hemel is weliswaar nog niet bereikt, maar het scheelt niet veel. De alomtegenwoordigheid van de kerk gaat gepaard met een strikte controle van de pastoor op de naleving van de regels.
De katholiek dient zich te laten leiden door zijn verstand, dat op zijn beurt gestuurd wordt door de geboden van God. Emoties moeten worden beheerst, driften getemd. Genieten is gevaarlijk. Dansen, bioscoop en zonnebaden zijn verdacht, want lustopwekkend. Mannen met teveel energie moeten worden aangezet tot bezigheden: ‘timmer bijvoorbeeld een kerststalletje.’
Masturbatie vóór of tijdens het huwelijk is vanzelfsprekend een zonde. Het doel van het huwelijk is de voortplanting. Niets mag daarbij in de weg staan. Coïtus interruptus, voor het zingen de kerk uitgaan, is een doodzonde. Priesters worden opgeleid om in de biechtstoel hierop door te vragen. Wie zich niet wil voegen, ontvangt geen vergiffenis voor zijn zonde en mag niet ter communie gaan. Dan ziet heel de goegemeente dat jij tijdens het hoogtepunt van de mis in de bank blijft zitten. En erger nog: wie doodzonden begaat zonder vergeving eindigt in de hel. Zelfs periodieke onthouding is tegennatuurlijk, want tegen de wetten van God.

Een pastoor zegent kruisen – foto: BHIC

Het zijn vooral de gevoelige katholieken die hieronder leiden. Een hele generatie groeit op met tal van remmingen en angsten. Met afkeer van en schuldgevoelens over aanrakingen, genot en seksualiteit. Alleen al de gedachten eraan zijn zondig. In die sfeer ben ik opgegroeid.
De eerste psychologen in de jaren vijftig wijzen op het gebrek aan emotionele volwassenheid en op de risico’s van al die geboden en verboden. Maar psychologen zijn in de ogen van de kerk aanhangers van de zondige Freud. Als mensen problemen hebben dan is dat een kwestie van onwil, zwakte en slechte gewoonten. De leer van de kerk is de enige remedie: bid veel en vertrouw op God. Het geloof is nooit schadelijk, maar altijd heilzaam.

Eenmaal getrouwd is het parool: losgaan! Wat altijd verboden was, is dan opeens noodzaak en plicht. Aan het einde van hun huwelijksdag vonden mijn ouders dichtgenaaide pyjama’s in hun slaapkamer. Ik hoorde dit als kind en begreep er niets van. Het destijds opkomende pleidooi voor meer voorlichting was nog lang niet tot de pastoor van Vleuten doorgedrongen.

0

EEN ONTERECHTE LIQUIDATIE?

Herinnering

De liquidatie van de NSB’er Fake Krist in Haarlem – bron: Verzetsmuseum

Het is maandagavond 9 oktober 1944. Aan de Enghlaan in Vleuten zit boer en NSB’er Hendrik van der Grift om 20.45 uur met drie huisgenoten in de keuken. Er is even een moment van ontspanning voordat het tijd is om het bed op te zoeken. Dan gaat de keukendeur open. Drie gemaskerde en gewapende mannen richten hun wapens op Van der Grift. Nog voor iemand iets kan doen zijn de mannen weer verdwenen, Van der Grift dood achterlatend. Zijn huisgenoten blijven ongedeerd. Op de grond liggen vijf lege hulzen van negen mm.
In Vleuten verspreidt het nieuws van de aanslag zich de volgende dag razendsnel. Ongeloof overheerst naast onbegrip en ook verontwaardiging. Van der Grift staat bekend als ‘een goede NSB’er’, een nette man die geen vijanden had. Mijn vader schrijft in zijn dagboek: ‘gisteravond is van der Grift vermoord door enkele gemaskerde mannen. Hij had enkele weken geleden zijn radio bij de burgemeester ingeleverd met de tijding dat hij geen NSB’er meer wilde zijn. Men hoort hem veel prijzen. Hij gaf veel aan de armen.’
Als represaillemaatregel worden een paar dagen later twee verzetsmensen opgepakt en gefusilleerd. Er zijn nooit daders voor de aanslag op Van der Grift aangehouden. Na de opwinding van de eerste dagen is er in Vleuten over gezwegen. In 2009 rekent Jack Kooistra in zijn boek Recht op wraak de aanslag in Vleuten tot de dubieuze of onterechte liquidaties. Hoe waarschijnlijk is dit?

In Vleuten woonden zo’n twintig NSB’ers. Ze werden getolereerd zolang zij zich niet te buiten gingen aan zelfverrijking, verraad of geweld. Ook het aantal verzetsmensen was aanvankelijk beperkt. Dat veranderde najaar 1944. De gedachte dat de geallieerden geholpen moesten worden om de vijand te verslaan, nam hand over hand toe. De Engelse luchtmacht dropte in het tuinbouwgebied wapens voor het verzet. Verstopt onder een stapel hout op een handkar werden de stenguns verspreid. Het verzet kon maar mondjesmaat oefenen met de wapens omdat men niet over geluiddempers beschikte. Vlak na de oorlog schreef een verzetsman dat de dood van de twee leiders ‘geheel onverwacht’ kwam.

De bijzondere rechtspleging – bron: Nationaal Archief

Iedere collaborateur moet na de oorlog voor het gerecht verschijnen. In 1947 vindt postuum de rechtszaak plaats tegen Van der Grift. Vier Vleutenaren, inclusief twee verzetsmensen, leggen ontlastende verklaringen af.
Politieman Kolijn verklaart dat hem uit verschillende gesprekken met Van der Grift is gebleken, dat deze zich al veel langer niet meer kon verenigen met de idealen van de NSB en dat hij daarom in september 1944 als lid bedankt heeft. Kolijn vermoedt dat Van der Grift niet eerder heeft willen bedanken ‘om zijn vader, eveneens N.S.B.’er, niet te krenken.’
Een andere inwoner noemt Van der Grift ‘een bijzonder humaan en edel mens.’ Het was geen partijman. ‘Zijn streven was steeds een meer waarderende houding ten opzichte van de agrarische bedrijven.’
Deze laatste waarneming sluit aan bij wat historicus Piet de Rooy schrijft over de uitwerking van de vooroorlogse crisis op de agrarische sector. Veel boeren hadden een afkeer van de politiek. Zij hadden het gevoel dat zij verwaarloosd werden. ‘Ze ontwikkelden een eigen ideologie die zich scherp afzette tegen de moderne stedelijke cultuur van het westen.’ Zo werden zo vatbaar voor extreem-rechts.
De rechter van het Tribunaal besluit dat er geen maatregelen worden opgelegd.
Wie de daders zijn geweest en waarom zij Van der Grift hadden uitgekozen zal waarschijnlijk altijd onbekend blijven.

0

KATHOLIEKE ONVOLWASSENHEID

In het nieuws

Het grootseminarie in Haaren, Brabant

In 1959 hield de heer Martin, president van de priesteropleiding in Brabant, een toespraak over opvoeding. Hij streefde naar een open verhouding ‘tussen paedagoog en pupil’. Dat was niet vanzelfsprekend, want, zo zei Martin in alle openheid, ‘er is een tijd geweest, dat op seminaries en colleges alles mocht, als je ’t maar stiekem deed’.
Katholieke mannen en hun driften, je kunt er dezer dagen niet omheen. Ook in mijn onderzoek naar het leven van mijn heeroom kom ik nog wel eens wat tegen.

Wie monnik werd in een trappistenklooster legde een gelofte van kuisheid af. Toen mijn oom abt geworden was, merkte hij ‘dat er vooral op het gebied van de affectiviteit veel onvolwassen en ongezonde dingen waren zoals ondergrondse vriendschappen’.
De katholieke hoogleraar Buytendijk sprak vlak na de oorlog van ‘psycho-infantilisme’, een verregaande vorm van onvolwassenheid, die bij veel katholieke mannen voorkwam. Die onvolwassenheid kon zich uiten in een teveel aan verinnerlijkte regels en geboden, hetgeen een oorzaak was van angsten en neurosen; of in ongeremd gedrag. Buytendijk bracht de schrikbarende onvolwassenheid in verband met de negatieve houding van de kerk tegenover seksualiteit en de controle van de geestelijkheid. Masturbatie was verboden, homofilie een doodzonde. Maar in het geheim was blijkbaar van alles mogelijk.
Welke maatregelen de president van de priesteropleiding genomen heeft is mij niet bekend. Mijn oom vroeg het advies van een psychiater. Daarnaast liet hij een medewerker van een psychiatrische instelling een lezing geven in zijn klooster over problemen op het gebied van seksualiteit. Zoveel openheid waren de paters in 1950 niet gewend.

W. Duynstee, redemptorist

Een andere Nijmeegse hoogleraar, Duynstee, jurist en pater, constateerde in dezelfde jaren dat de criminaliteit onder katholieke mannen hoger lag dan bij de protestanten. Ook hij verwees naar het onvolwassen gedrag van de mannen. Voor een bisschoppelijke commissie verklaarde Duynstee dat masturbatie, hoewel objectief een zondige handeling, toegelaten zou kunnen worden met het oog op de geestelijke gezondheid. Het zou de angst kunnen doorbreken die de neurose veroorzaakte. Hij volgde daarin Neerlands eerste vrouwelijke psychiater, Anna Terruwe, die tegen een katholieke patiënt had gezegd, dat masturbatie geen doodzonde was.
Vanzelfsprekend kwamen deze geluiden de leiding van de kerk in Rome ter ore. De Heilige Officie stuurde in 1954 de jezuïet Tromp als inquisiteur naar de Nederlandse Kerkprovincie om te onderzoeken, wat er toch met die slappe Nederlandse priesters aan de hand was. De boodschap was duidelijk: de naleving van het zesde gebod moest via de biechtstoel verlopen en niet via de psychiater en al helemaal niet via psychiaters die de verdringingsleer van Terruwe hanteerden. Terruwe werd in de ban gedaan, Duynstee werd overgeplaatst naar Rome en mocht geen contact meer met Terruwe onderhouden.
Wat in het geheim gebeurde, bestond niet, dat was de verdringingsleer van het Vaticaan.

‘Er is bijna geen monnik, die geen seksuele moeilijkheden heeft in zijn leven’, zei de Zundertse trappist Arnold Bomans in 1970. ‘Het blijft een strijd tot het einde van je leven’.
Men gebruikte de gesel om de driften uit het lichaam te slaan. Lukte dat niet, dan was er voor de zondaars altijd nog de morele wasbeurt van de R.K. kerk: de biechtstoel. Drie weesgegroetjes bidden en je was weer overal van af.
Dom Amandus Prick (zo heette hij echt), de abt van het trappistenklooster in Tegelen, zei in de negentiger jaren: ‘Zelfbevrediging is onkuisheid. Als dienaar van de kerk moet ik dat zeggen. Maar wees gerust, ik vind het onjuist dat de kerk dat zegt. (….) God houdt van zondaars’.