BIJ DE TIJD
Ik had nog nooit een honderdjarige ontmoet. Was ik van tevoren onkundig geweest over de leeftijd van de nog altijd zelfstandig wonende mevrouw H. (102), dan zou ik haar zo rond de tachtig geschat hebben. Bij sommigen zit de jeugdigheid in de genen.
De inrichting van haar huis gaf iets prijs van haar lange bestaan. Kaal vinyl, versleten vloerbedekking, krassen op het verfwerk. Maar wie tachtig is en het tapijt sleets ziet worden, denkt al snel: het zal mijn tijd wel duren. Die tijd schat je niet op twintig jaar.
Haar kamer, verwarmd door een zachtjes flakkerende gashaard, was één grote verzameling. Niet alleen van stoelen, tafeltjes en kussentjes uit lang vervlogen tijden. Tussen de snuisterijen, kaarsen, souvenirs en ingelijste foto’s lagen overal stapels papieren, tijdschriften, losse papiertjes met aantekeningen, oude radiogidsen en nog veel meer dat ik nu niet meer kan reproduceren. Alsof mevr. H. de controle op het leven zou verliezen door iets weg te doen. Alsof opruimen voor haar hetzelfde was als afscheid nemen en doodgaan.

De gevel van het hotel-restaurant-café Oog in Al. Foto: J.C. de Graaf, collectie Utrechts Archief.
Ik mocht bij mevrouw op bezoek komen om vragen te stellen over haar ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Zij woonde destijds in de Utrechtse wijk Oog in Al. Haar vader was textielhandelaar, haar broer handelde in lederwaren. Zij verrichte hand- en spandiensten voor hen. In de wijk waren veel officieren van de Duitse marine gehuisvest. Het weerhield haar er niet van om een Joodse man lopend over straat naar een veilig onderkomen te begeleiden. Als vanzelf werkte zij mee bij het rondbrengen van illegale blaadjes. Ze voorzag Rotterdamse mannen die na een razzia lopend in een colonne de wijk passeerden van eten en liet een enkeling ontsnappen door gearmd met hem weg te lopen. Pas na de oorlog werd dit werk ‘deelname aan het verzet’ genoemd. Destijds voelde dit voor haar niet zo.
Mevr. H. had als jong kind tien jaar in Vleuten gewoond. Aan de Stationsstraat, zo ongeveer tegenover het huis van de burgemeester. De families waren bevriend geraakt met elkaar. Men kwam elke zondagmorgen bij elkaar op de koffie. Mevrouw was bevriend geraakt met M., de enige dochter van de burgemeester. In de herinneringen van mijn tante had ik gelezen dat deze dochter met een Duitser was getrouwd en tijdens de oorlog als tolk voor de Duitsers op de Maliebaan had gewerkt. M.’s enige nog levende broer (ook al de negentig voorbij) kon (of wilde) de Duitse gezindheid van zijn zus tegenover mij niet bevestigen. Mevr. H. daarentegen sprak duidelijke taal. M. had voor een Duitse firma gewerkt en was op die manier aan de Duitse kant beland.
Meer woorden wilde zij er niet aan vuil maken. Ook over de rol van de burgemeester en zijn vrouw was zij snel uitgesproken. Pijnlijke herinneringen laat je liever onaangeroerd. Of je kunt ze niet meer vinden. Mevrouw schakelde moeiteloos over op verhalen over haar kinderen en kleinkinderen. Op de onverdraagzaamheid die zij ziet in de huidige maatschappij. Of op de vrouw in Iran die onlangs was opgepakt en omgekomen. Honderdentwee, op zichzelf staand en een heldere, bijdetijdse geest.