Schrijven, Lezen, Leven.

Tag

Familiegeschiedenis

1

PARIJSE MODE

Dagelijks

We bezochten in Parijs de tentoonstelling Parijs 1905 – 1925. In het begin van de twintigste eeuw lag Wenen op apegapen. Berlijn telde nog niet mee. London was weliswaar de grootste stad, maar in Parijs gebeurde het. Parijs was de stad van de vernieuwing, zeker op het gebied van de kunsten, de mode en het uitgaansleven.
De industriële revolutie had geleid tot tal van nieuwe producten: de dieselmotor, de auto, de roltrap. In Parijs werd in 1900 de eerste metrolijn aangelegd. Huizen werden uitgerust met elektriciteit, gas en stromend water. De Franse hoofdstad werd een verzamelplaats voor kunstenaars. Picasso, Satie, Toulouse-Lautrec en vele anderen zochten nieuwe wegen in de kunst. Een interessante, dynamische tijd, bedacht ik, rondlopend op deze tentoonstelling. Maar wie kon zich een auto veroorloven, een satijnen avondjurk, een kaartje voor een concert? In Nederland zal van dit alles weinig doorgedrongen zijn.

Die laatste gedachte moet ik later corrigeren.
Ik herinner me opeens, dat een tante van mijn vader in het begin van de twintigste eeuw haar jurken bestelde bij Parijse winkels zoals Au bon marché en Les Grands Magasins du Louvre. Dat waren modewarenhuizen die over een postorderbedrijf beschikten. Er schiet mij meer te binnen. Ik hol naar boven, waar een houten hoedenkistje staat, dat ik ooit uit het ouderlijk huis heb meegenomen. Zou dat wellicht uit Parijs komen? Grands Magasins du Printemps Jules Jaluzot & Cie Paris, zo staat er op het deksel. Ik lees op Wikipedia dat dit modewarenhuis rond de vorige eeuwwisseling een van de grootste was in Parijs. En het bestaat nog altijd, op een hoek van de Boulevard Haussmann. In 2022 heeft men een filiaal geopend in Qatar. Daar is in onzer dagen blijkbaar de dynamiek te vinden, in ieder geval het geld.
Overigens, meneer Jules Jaluzot, de oprichter van de Printemps, werd in 1904, nadat het bedrijf bijna failliet was gegaan, uit de firma gegooid. Dat betekent dus dat mijn familie al vóór 1904 iets bij dit modebedrijf heeft besteld. Op de deksel van de doos staat in vage hanenpoten A. van Dijk gekrabbeld. Dat kan niemand anders dan mijn opa zijn geweest. Was hij toen zo modebewust? Had hij in 1896 wellicht zijn trouwhoed in Parijs besteld? Of heeft hij zich later het kistje toegeëigend, bijvoorbeeld om zijn zondagse hoed kreukvrij te vervoeren als hij met de Utrechtse mannenzangvereniging Orpheus op reis ging naar Brussel of Essen?

Parijs bleef nog lang Europa’s bruisende hoofdstad, ook na de dip van de Eerste Wereldoorlog, al geeft de benaming Roaring Twenties al aan dat er een andere grootmacht in opkomst was. Opnieuw zie ik in het familiearchief bewijzen dat de Parijse modegolven ook in modale kringen in Nederland doordrongen.
Zie hier rechtsboven de foto uit de jaren twintig van een oom en tante van mijn moeder, wandelend in Utrecht. De dochter, in het midden, draagt de rok boven de knie.
En dan: uit 1931 een foto van mijn moeder, achttien jaar oud, haar vlechten als een koptelefoon om haar oren gedraaid. Ik geloof niet dat er een andere foto is waar mijn moeder zo modieus op staat.

0

EEN ONGETROUWDE OOM

Herinnering
  1. In de figuur rechts staat Do centraal onder

Mijn ome Do (1908 – 1986) heette eigenlijk Dorus, maar hij werd al snel door de andere kinderen Do genoemd, tot verdriet van zijn moeder. Waarschijnlijk heeft hij er zelf geen moeite mee gehad. Hij was met weinig t

0

7-DECEMBER-DIVISIE

Herinnering

Het vertrek. Bron: www.7decemberdivisie.nl

Hij is de oudste zoon van een boer uit Puttershoek, een dorp aan de Oude Maas tussen Rotterdam en Dordrecht. Hij heeft enkele jaren landbouwonderwijs gevolgd. Dat smaakte naar meer, maar zijn vader heeft hem nodig in het bedrijf. In 1946 valt de oproep voor de dienstplicht in de bus. André is dan eenentwintig jaar. Zijn lichting wordt ingedeeld bij de 7-december-divisie. Het aanvankelijke plan om de bataljons in te zetten als ondersteuning van de geallieerde troepen in Duitsland vervalt. De soldaten zijn nodig in Nederlands-Indië. Het vooruitzicht van een lang verblijf in het verre oosten stoot André niet af, hoe zeer de expeditie ook met onzekerheden is omgeven. Het botert niet tussen zijn vader en hem. Door de dienstplicht is hij even van dat gedoe af. Hij krijgt een kist voor het vervoer van zijn persoonlijke spullen en een datum waarop hij zich in de haven moet melden.

In het najaar van 1946 worden de 18.000 mannen van de divisie naar Java verscheept, inclusief 2000 vrachtwagens, 335 rijwielen, 955 motoren en, niet te vergeten, 278 kanonnen. André heeft een plek op het SS Waterman, een troepentransportschip dat de Nederlandse Staat van de Verenigde Staten heeft overgenomen. De reis duurt ongeveer een maand. De manschappen worden op de boot voor allerlei taken ingezet. Uit het weinige dat van zijn tijd in Nederlands-Indië is overgeleverd weten we, dat hij tijdens de overtocht de keuze krijgt tussen aardappels schillen of Maleis leren. Hij kiest voor het laatste.

Niet-bekende soldaten op patrouille. Bron: de Java-Post.

Als de 7-december-divisie op Java arriveert zijn de grote steden en de doorgaande wegen in handen van Nederland, dankzij Britse steun. In grote delen van het platteland is de republiek Indonesië de baas. Er is een demarcatielijn afgesproken, een grenslijn die voortdurend geschonden wordt. De Nederlandse soldaten worden op uitputtende patrouilles gestuurd. Ze moeten vooral plantages en fabrieken bewaken. Ze zijn slecht getraind en nauwelijks voorgelicht over wat hen te wachten staat in het tropische land. André is, mede op basis van zijn kennis van het Maleis, ingedeeld bij het regiment verbindingstroepen. Hij waardeert het contact met de bevolking.

Na drie jaar oorlog voeren tekent Nederland onder grote internationale druk in december 1949 de overdracht van soevereiniteit aan de Republiek Indonesië. De troepen worden weer naar Nederland verscheept. André, die vele jaren later mijn schoonvader zou worden, volgt halverwege 1950 als een van de laatsten. Hij pakt zijn werk op de boerderij weer op. Er wordt niet gesproken over wat in Indonesië gebeurd is. Hij begint flink te drinken en zou wellicht verslaafd zijn geraakt als hij niet zijn toekomstige vrouw zou zijn tegengekomen. Nederlands-Indië blijft voor altijd een gesloten boek, ook voor zijn vrouw en kinderen. Hij overlijdt in 1989. Vorig jaar hoorden we van zijn jongste broer, dat André er getuige van is geweest, dat een patrouillewagen die in de colonne direct vóór hem reed, op een mijn stuitte. Diverse van zijn kameraden kwamen daarbij om het leven.
Wat ons rest is de kist waarmee zijn spullen aan boord van SS Waterman over de Indische oceaan zijn vervoerd.

0

KORDAAT OPTREDEN

Herinnering

Wij hebben een nieuwe aanwinst. Hij hangt boven de kast in de huiskamer. Op het schilderij zien we een straat met links en rechts huizen. Het lijkt een tafereel van lang geleden. De weg is niet bestraat, er rijdt geen verkeer. De zon schijnt vriendelijk, er lopen enkele mensen. Misschien is het vooral de lijst met zijn vele krullen die aan vervlogen dagen doet denken.
Het is geen bijzonder schilderij. Er straalt rust van uit, maar er is weinig dat de aandacht wat langer vasthoudt. De mensen zijn ver weg en anoniem, wij kijken hen op de rug. Toch is het mij dierbaar. Het is een schilderij van de Dorpsstraat in Vleuten, mijn geboortedorp. Het moet zo rond de jaren twintig van de vorige eeuw geschilderd zijn door een onbekende meester. Het komt uit de nalatenschap van mijn ome Arie en er zit een verhaal aan vast.

Arie was een broer van mijn moeder. Hij werd geboren in 1915, als jongste zoon in het gezin van Arie en Hilletje Ekelschot. Arie sr. had een klein boerenbedrijfje dat net voldoende opleverde om de zes kinderen te eten te geven. Toen zoon Arie van school af kwam ging hij aanvankelijk aan het werk bij zijn vader. In de winters, als er minder werk was op de boerderij, werkte hij net als vele andere katholieke boerenzonen bij de SOL, de Stichtse Olie- en Lijnkoekenfabriek in Utrecht. Het werk kon hem niet echt bekoren. Datzelfde gold voor het melken van koeien. Hij had vier oudere broers en geen van hen had interesse gehad om het zieltogende bedrijfje van hun vader over te nemen. Arie’s grote wens was om politieagent te worden, net als zijn oudere broer Adriaan. Enkele jaren later, op zijn bruiloft, zou zijn familie hem toezingen: Agent worden wou hij met geweld. Zijn kansen waren echter klein, het was halverwege de jaren dertig, de werkloosheid was op een hoogtepunt. Maar Arie hield van aanpakken en hij was voor de donder niet bang. In het najaar van 1936 schonk het lot hem de gelegenheid om dat te laten zien.
Hij hoorde de buurvrouw gillen dat een van haar kinderen in de Molenvliet gevallen was. Arie aarzelde geen moment, sprong gekleed het water in, haalde het jonge meisje dat onder water was verdwenen op het droge en zorgde ervoor dat ze weer ging ademen. Op 27 januari 1937 berichtte de Woerdensche Courant:
Vleuten – Vanwege den Ned. Bond tot Redding van Drenkelingen is aan den heer A.M. Ekelschot een diploma en een onderscheidingsteken uitgereikt in verband met diens kordate optreden bij het redden van een kindje uit de Molenvliet.
Het getuigschrift spreekt van ‘bijzondere verdienste bij het wederopwekken der levensgeesten.’ Ook de burgemeester wilde zijn erkentelijkheid tonen. Hij schonk de jonge held het schilderij van het dorpsgezicht, waarop ik nu, terwijl ik dit stuk tik, kan uitkijken.
Het slot van deze geschiedenis was, als we de verhalen uit de familie mogen geloven, dat hij uit een grote groep met kandidaten werd gekozen voor een baan als politieagent in Hilversum en dat zijn oorkonde daarbij de doorslag had gegeven.

0

OBERAMMERGAU

Herinnering

Foto van de spelen van 1922

Begin augustus 1922 schrijft mijn oudoom Rinus van Rooijen een brief aan smid Hugo Rutz in het Zuid-Duitse Oberammergau. Hij vraagt Rutz of deze twee kaartjes voor de Passiespelen kan regelen plus drie overnachtingen, vanaf 18 augustus. Rutz antwoordt beleefd, dat alle plaatsen en bedden voor de maand augustus ‘vergeben’ zijn, maar dat er in september nog wel wat geregeld kan worden. Rinus schrijft onmiddellijk terug dat september voor hem onmogelijk is en dat hij daarom vastbesloten is om op 18 augustus in Oberammergau te arriveren. Hij stopt tweehonderd mark voor twee plaatsen eerste rang en tien mark voor een postzegel voor het antwoord in zijn brief. Op 15 augustus volgt een briefkaart aan Hernn J.P. van Rooijen, Portretmäler, Woerden Holland.. ‘dass für 20. August 2 Plätze sowie Logis besorgt sind.’

De rol van Caiphas werd gespeeld door smid Hugo Rutz. Tekening door Rinus van Rooijen

Al meer dan vier eeuwen lang voeren de bewoners van Oberammergau om de tien jaar een muzikale voorstelling op over de laatste vijf dagen van Jezus. Een bezoek aan de Passiespelen is een lang gekoesterde wens van Rinus en zijn vrouw Christien. Hoewel hij als portretschilder maar nauwelijks zijn hoofd boven water kan houden heeft hij in 1922 om onbekende redenen wat meer te besteden. Hij wordt daarbij geholpen door de enorme geldontwaarding in Duitsland in die jaren. Het helpt ook dat hij in zeven opeenvolgende artikelen verslag doet van de reis in het katholieke dagblad Het Centrum. Het is een relaas vol van enthousiasme, opwinding en superlatieven.
Voordat de voorstelling begint wonen Rinus en Christien de hoogmis bij. ‘Wat trof mij dien morgen de machtige eenheid van ons heerlijke Roomsche geloof, toen ik de meer dan duizend vreemdelingen uit aller oorden der wereld hier samengestroomd hetzelfde kruis zag maken en dezelfden God zag aanbidden.’ Waarna de apotheose volgt in het passiespel tijdens het afscheid van Jezus van zijn moeder: ‘O, dit hartroerende afscheid heeft ons allen diep in de ziel gegrepen. Bij iedere toehoorder werkte dit droevige afscheid een smartelijke herinnering op aan zijn eigen leven en lijden. Dit was geen spel meer, maar werkelijkheid.’ Alle vijfduizend toeschouwers zijn aangedaan. ‘Wij schamen ons niet voor onze tranen, want rond om ons zien wij mannen en vrouwen, priesters en leeken hunne tranen wegwisschen.’
Het echtpaar laat zich in Oberammergau nog een dag lang rondrijden in een rijtuig met koetsier. Zij bezoeken kastelen, kloosters en kerken. Op de terugweg naar Nederland maken zij diverse toeristische tussenstops. In München bezoeken zij een museum voor moderne kunst. ‘Vooral op het gebied der portretkunst viel er veel te genieten.’ In Rüdesheim bewonderen zij het Niederwalddenkmal, een metershoog monument dat herinnert aan de stichting van het Duitse Rijk in 1871, direct na de Duitse overwinning op Frankrijk. De Eerste Wereldoorlog dreunt hier nog na. In de sokkel staat de tekst van Die Wacht am Rhein gegraveerd, een patriottisch lied, dat Zuid-Duitse nationalisten als hun volkslied beschouwen. Als Rinus het lied begint te zingen wordt hij gecorrigeerd door een bezoeker. ‘Weissen Sie nicht dass es nicht erlaubt ist das Nationallied zu singen. Die Franzosen haben das verboten.’

0

VOORKIND

Herinnering

Petronella van Wijk, 1851 – 1932

Mijn overgrootmoeder Petronella van Wijk is in 1870 negentien jaar oud als zij bevalt van een zoon, Cornelis. Hoewel zij in IJsselstein woont komt het kind in Linschoten ter wereld. De dokter uit Montfoort die geholpen heeft doet de aangifte op het gemeentehuis in Linschoten, waar hij vertelt dat Petronella ongehuwd is.
Blijkbaar komt de biologische vader niet in aanmerking als huwelijkskandidaat en gaat men op zoek naar een geschikte man. Dat vergt enige tijd en enige afstand. Uiteindelijk vindt men in Breukelen de 32-jarige boerenzoon Dirk Ekelschot bereid om met Petronella te trouwen. De huwelijksvoltrekking vindt wederom in Linschoten plaats. De griffier van de arrondissementsrechtbank Utrecht krabbelt in de kantlijn van de geboorteakte van Cornelis dat Dirk en Petronella het kind “als het hunne erkend en alzoo gewettigd hebben.” Cornelis krijgt op die dag de naam Ekelschot. Met deze oudste broer van mijn opa zouden de familiale contacten later zeer beperkt blijven.

Een voor het huwelijk geboren kind, het is van alle tijden. In het uitgebreide overzicht dat F. Pouw maakte van de familie Den Hartog, een andere voorouderlijke tak van mijn familie, kom ik er meer tegen. Zo bevalt de 21-jarige ongehuwde dienstmeid van de getrouwde Johannes den Hartog in 1831 van een zoon.
In de literatuur die ik op internet vind lees ik dat er in de eerste helft van de negentiende eeuw een piek was in het aantal voor- en buitenechtelijke kinderen. De meest plausibele verklaring onder historici luidt dat de Verlichting en de Franse overheersing hieraan hebben bijgedragen. De Fransen hadden onder meer de prostitutie gelegaliseerd. Buitenechtelijke kinderen kwamen vooral voor in de steden en onder de lagere standen en meer bij protestanten dan bij katholieken. Vrijen voor het huwelijk was echter ook op het platteland heel gewoon. Officieel was het niet toegestaan, maar jongens mochten hun gang gaan, als maar niemand het zag. Er waren artsen die meenden dat het voor jongemannen ongezond zou zijn als zij hun lusten moesten beheersen.
Onder de toenemende invloed van kerkelijke instanties, het beschavingsoffensief van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en de Victoriaanse tijdsgeest nam aan het einde van de eeuw het aantal buitenechtelijk geboren kinderen weer fors af.

Paulus de Lange, 1846 – 1915

Petronella van Wijk, die als jong kind haar beide ouders verloren had, verliest op 26-jarige leeftijd ook nog eens haar man Dirk Ekelschot. Ze verhuist met haar vier jonge peuters naar Maarssen, waar zij de buurvrouw wordt van boer Paulus de Lange. Als de buurman enkele jaren daarna weduwnaar wordt is het pact snel gesloten. Petronella trekt in bij Paulus, zonder te trouwen, wat voor die tijd nogal ongewoon is. Pas als hun eerste gezamenlijke kind op komst is geven ze elkaar in 1886 het jawoord. Vier maanden later wordt dochter Anna geboren. Ik heb haar nog gekend, het was een tante van mijn moeder.
Overigens was de moeder van Paulus de Lange een zus van Dirk Ekelschot. Petronella’s voormalige schoonzus werd dus nu haar schoonmoeder. Het ware kleine kringetjes waarin de mensen zich bewogen.

4

VRIJ ALS EEN VOGEL

Herinnering

De Safety

Op een mooie dag in 1891 stapt de twintigjarige Rinus van Rooijen, de broer van mijn oma, in Montfoort op een boerenwagen. Hij kan meerijden naar Utrecht. Op het Vreeburg stapt hij af en vindt al snel de winkel die hij zoekt.
Rinus was de zoon van wagenmaker Hein van Rooijen. Na de lagere school was hij bij zijn vader in het bedrijf gekomen. Hij leerde snel. Kaasbrikken, boerensjezen, hooiwagens, mallejannen: op zijn achttiende kon hij elke wagen maken. Zijn vader was trots en noemde hem een volleerd wagenmaker. Maar Rinus had een bredere belangstelling. Hij had een tekencursus gevolgd en was bezig Duits en Frans te leren. Hij wilde meegaan met zijn tijd. Dus hij volgde met veel belangstelling het nieuws over de safety. Dit nieuwe rijwiel, in 1885 in Engeland ontwikkeld, was uitgevoerd met een ketting die het achterwiel aandreef. De wielen van deze fiets waren even groot. In 1888 kwam de volgende innovatie. John Dunlop bedacht de luchtbanden. De productie van deze rijwielen nam nu een grote vlucht en al snel waren zij ook in Nederland te koop. Rinus wist in welke winkel hij in Utrecht moest zijn.
Als de winkelbaas hem het rijwiel laat zien, begint Rinus te gloeien van opwinding. Hij twijfelt geen ogenblik. Dit is wat hij zoekt.
‘Heeft u wel eens op zo’n rijwiel gereden?’, vraagt de baas.
‘Nee, nog nooit’, antwoordt Rinus eerlijk.
‘Dan zal ik u helpen.’

Christien en Rinus

Even later zwabbert Rinus buiten tussen de voetgangers, paard-en-wagens en handelaren met handkarren, die zonder regels door elkaar heenlopen. Als hij de bel van de tram hoort stuurt hij snel naar de kant. Hij is een sportieve vent. Het fietsen krijgt hij op het Vreeburg snel onder de knie. Zijn eerste tocht naar Montfoort kan beginnen.
Met de fiets gaat er een wereld voor hem open. De boot Montfoort – Utrecht doet er vier uur over. Op de fiets legt hij de vijftien kilometer in een uurtje af. Woerden is in een half uur te bereiken in plaats van twee uur lopen.
Zijn vader vindt het maar niks. In Montfoort heb je zo’n ding toch niet nodig. Niemand anders heeft een rijwiel. Het is alleen maar voor het genot, zonde om daaraan je centen uit te geven. Maar Rinus voelt zich nu zo vrij als een vogel, hij kan zijn eigen gang gaan. Dus gaat hij op zondagmiddag niet meer naar het plechtig lof, maar naar een café in Utrecht om te biljarten. Als op een middag de ballen gunstig voor hem rollen, begint hij met zijn fraaie bariton een Frans lied te zingen. De dochter van de cafébaas hoort hem vol bewondering aan. Enkele weken later is de verkering een feit.
Het is precies wat zijn vader had gevreesd. ‘Zo’n kakmadaam uit de stad, ’t is schaand.’ In 1896 trouwen Rinus en Christien met elkaar. Zij beginnen samen het Grand Hotel Rustoord. Voor zo lang als het duurt, want eigenlijk wil Rinus portretschilder worden. Gelukkig voor Hein heeft hij nog een tweede zoon, Kees, met wie hij de wagenmakerij zal uitbouwen tot een carrosseriefabriek.
Mijn tweede boek over de geschiedenis van mijn familie is in de maak.

1

DE WERELD VERKENNEN IN KLUNDERT

Herinnering

Arie van Dijk op jonge leeftijd

Begin 1895 gaat mijn opa, Arie van Dijk, drieëntwintig jaar oud, op avontuur. Hij heeft op dat moment meer dan tien jaar bij zijn vader in de smederij gewerkt, in het Utrechtse Jutphaas. Bovendien heeft hij al vier jaar verkering. Hij zoekt een smederij met woonhuis om over te nemen, dan kan hij gaan trouwen. Maar in de omgeving van Utrecht is er blijkbaar niets passends te vinden. Wellicht om zijn voelhorens elders uit te steken gaat hij in het Westbrabantse Klundert aan het werk bij de firma Van der Made, producent van planken en andere houtwaren. Arie legt er ijzeren banden om houten wielen, beslaat paarden en repareert zaag- en schaafmachines. Hij is in de kost bij de familie Van Elewout. Onlangs kwam ik in het bezit van de herinneringen die mijn opa in 1947 heeft geschreven over zijn verblijf in Klundert.

Nederland was aan het einde van de negentiende eeuw een staatkundige eenheid, maar in cultureel opzicht een lappendeken. Voor de meeste inwoners speelde het leven zich in de eigen streek af. Er waren grote verschillen in gewoonten en gebruiken tussen de diverse delen van het land. Arie wordt een gastarbeider in Brabant. Hij kijkt zijn ogen uit. Het meest kenmerkende verschil is voor hem, dat de mensen zo gastvrij zijn. Ze zijn gemoedelijker dan hij gewend is. Ook in geloofszaken zijn de Brabanders een stuk gemakkelijker.
Een ander verschil is de drankcultuur. In Jutphaas ging Arie niet naar het café. In Brabant is dat de gewoonste zaak van de wereld. Hij past zich snel aan. In de vrije uren wordt er menig kruikje bier geheven, aangevuld met jenever. Zodat Arie nog wel eens boven zijn theewater bij zijn kosthuis arriveert. ‘Maar Aaike toch’, verzucht moeder Van Elewout.
De Brabantse meisjes laten zich ook zien. Maar, naar eigen zeggen, is Arie voorzichtig. Hij vertelt dat hij verkering heeft en hij loopt met opzet niet langs de meiden in de keuken van het café om geklets te voorkomen. ‘Er is nooit iets gezegd of gedaan wat een ander niet mocht zien of horen’, schrijft hij later.

Arie van Dijk (rechts) in later jaren in Vleuten

De van oorsprong Italiaanse pastoor strikt hem voor het mannenkoor en de fanfare. Als de pastoor beslist dat de jaarlijkse uitvoering gehouden zal worden in het café van tante Naane, zijn de muzikanten daar niet blij mee. Zij spelen liever bij tante Piet. Arie zegt radicaal dat hij niet meer meedoet. Al snel moet hij op het matje komen bij de pastoor. Hij blijft bij zijn mening, wat voor de pastoor een reden is om Arie stante pede van koor en fanfare te verwijderen. Vader Van Elewout daagt Arie uit om een tegendaad te stellen. En dus neemt Arie tijdens de zondagse mis, zonder te verblikken of te verblozen, plaats in de bank van de kerkmeesters, allen voorname boeren.
Opnieuw moet Arie zich melden bij meneer pastoor. Die zegt: ‘ik ben een heethoofd en jij een Hollandse stijfkop. Deze uitvoering blijft zoals het is vastgesteld. De volgende is bij tante Piet en nu zullen we het maar afdrinken.’ Waarna de pastoor voor beiden een flinke borrel inschenkt.

2

SLUISWACHTER

Herinnering

Vreeswijk is een oud plaatsje aan de Lek onder Utrecht. In de veertiende eeuw werd hier een sluis in de Vaartse Rijn gebouwd, waardoor Utrecht zijn scheepvaartverbinding met de Lek kreeg. Daarna kwam er een fort om de sluis te beschermen en groeide er een dorp omheen. In 1971 werd Vreeswijk met het buurdorp Jutphaas samengevoegd tot groeikern Nieuwegein.
Het hart van Vreeswijk bestaat nog altijd uit de Oude Sluis. Twee smalle straatjes met aaneengesloten bebouwing onder hoge bomen omzomen het dieper liggende water. Aan beide uiteinden is een ophaalbrug. Waar beurtschippers de trossen om de meerpaal mikten passeren nu de pleziervaartuigen. De laadplaatsen zijn terrassen geworden en in de grutterszaak zit een sieradenwinkel. De huidige horecazaken heten Kings Valley, Happy Garden en Luigi’s IJssalon.

Op 21 oktober 1906 viel sluiswachter Willem van den Hoek in het water en verdronk. Dagblad de Tijd meldde enkele dagen later: ‘De sluisknecht Van den Hoek is waarschijnlijk door te struikelen in de sluiskolk gevallen en verdronken.’ Een bericht dat in nog acht andere dagbladen verscheen, van Leeuwarden tot Arnhem en Rotterdam. De Nieuwe Tilburgsche Courant voegde er nog aan toe: ‘Den ganschen nacht heeft men naar hem gezocht; gisterenochtend werd zijn lijk opgehaald.’
Bij de herbouw van de sluis, van 1822 – 1824, had Dirk van den Hoek, de vader van Willem, met zijn paard alle materialen aangesleept. Daarna was hij sluiswachter geworden in dienst van de provincie. Dirk heeft meermalen drenkelingen uit het water gered. Schippers konden niet altijd zwemmen. Voor deze verdienste kreeg hij ooit een zware snuifdoos. Nadat zijn zoon Willem het werk had overgenomen, ging Dirk eenmaal per jaar naar het Provinciekantoor op de Pausdam in Utrecht om een ‘pensioen’ à f 100,- in ontvangst te nemen. Een pensioen was voor die tijd bijzonder. Eind 19e eeuw waren de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren blijkbaar al aardig geregeld.

Willem van den Hoek (1844 – 1906)

Zoon Willem was behalve sluiswachter ook een begenadigd zanger en dirigent. Naast het koor van de katholieke kerk leidde hij ook een zangvereniging. Op de bewuste 21 oktober had hij een repetitie van het kerkkoor geleid. Volgens de overlevering had hij de koorleden gemaand om het Kyrie Eleison, Heer ontferm u over ons, met meer gevoel te zingen. ‘Denk er toch bij na, wat je zingt’, had hij gezegd. Na afloop van de repetitie waren zij zoals gewoonlijk nog een borrel gaan drinken. Daarna had hij in het donker de kortste weg over de sluisdeuren genomen.
Willem van den Hoek was de jongere broer van mijn overgrootmoeder Theodora van den Hoek, de moeder van mijn opa van Dijk. Mijn Tante Jo schreef over dit ongeluk: ‘waarschijnlijk is hij onwel geworden. Hij had niet teveel gedronken, dat heeft men nagegaan.’ Deze laatste bewering heb ik niet kunnen checken.
Theodora had een van haar zoons Willem genoemd, naar haar broer. In 1883, jaren voor het ongeluk in Vreeswijk, was deze kleine naamgenoot op 3-jarige leeftijd, voor zijn ouderlijk huis tijdens het knikkeren in de sloot gevallen en verdronken. Toeval of niet, maar na het verdrinken van de twee Willems is deze naam in de familie nooit meer gebruikt.

0

OME ARIE

Herinnering

de familie Vonk eind jaren twintig

Begin jaren zestig kwamen ome Arie Vonk en tante Anna nog wel eens op bezoek bij ons. Deze oom en tante van mijn moeder woonden op een bovenverdieping aan de Wittevrouwenstraat in Utrecht. Het was een monumentaal pand, maar binnen kreeg ik sterk de indruk dat ome Arie en tante Anna het niet breed hadden. Het verhaal ging dat tante Anna gerust een omweg liep als zij elders een doosje lucifers één cent goedkoper kon krijgen.
In ons familiearchief vind ik een fotoalbum van de familie Vonk. De foto’s uit de jaren twintig geven een heel ander beeld. Arie en Anna bezitten een motor met zijspan en gaan goed gekleed dagjes uit naar het strand. Ik zie Arie in de huiskamer achter een piano met kandelaren en bustes van componisten. Klassieke muziekbeoefening in mijn moeders familie, dat ben ik nog niet eerder tegengekomen. Mijn nieuwsgierigheid is gewekt. Wie was Arie Vonk en wat deed hij? Ik ga op zoek in archieven.

Bredaseweg Tilburg

Arie werd in 1880 geboren als halfbroer van mijn oma Ekelschot. Anders dan zijn voorouders werd hij geen boer, maar timmerman. Blijkbaar een intelligente en ondernemende timmerman, want hij is nog in de twintig als hij zijn eerste drie huizen bouwt aan de Schoolstraat in Vleuten. Hij trekt naar Amsterdam, daarna naar Tilburg. Daar bouwt hij rond 1913 samen met een compagnon tien herenhuizen aan de Bredaseweg. In Tilburg wordt ook hun enige kind geboren: Annie.
Het gezin verhuist naar Utrecht. Begin twintiger jaren begint Arie, naast zijn timmerbedrijf, een manufacturenzaak. Modemagazijn de Concurrent aan de Kanaalstraat in Utrecht staat er met grote letters op het raam. Op twee andere ruiten: Manufacturen, Garen, Band, Sajet. Van de Kamer van Koophandel mag hij de naam Concurrent niet meer gebruiken. Die was blijkbaar al in bezit van een mededinger. Op de winkelruit blijft de naam gehandhaafd en in 1924 staat in het Utrechts Nieuwsblad een advertentie in telegramstijl:

OPRUIMING – Manufacturen v.h. De Concurrent, Kanaalstraat 89, begint a.s. Maandag. Weer koopje halen.

de winkel aan de Amsterdamsestraatweg

De roaring twenties brachten welvaart in het gezin Vonk. Het leven lacht hen tegemoet. Men flaneert op zondag door Utrecht, gekleed volgens de laatste mode, de rok boven de knie. Samen met een zwager gaan Arie en Anna met de auto op vakantie in Zwitserland.
Misschien hadden zij een te grote broek aangetrokken. In de tweede helft van de jaren twintig verkast men naar een kleinere winkel aan de Amsterdamsestraatweg. De neergang lijkt ingezet. Op de golven van de economische recessie wordt de manufacturenzaak begin jaren dertig opgeheven. Wat overblijft is een naaiatelier, waar Tante Anna en haar dochter nog lang zullen doorgaan met het vervaardigen van gordijnen, mantels en japonnen. Ome Arie heeft nog altijd zijn timmerwerkplaats maar of hij nog zulke mooie huizen gebouwd heeft als in Tilburg, is in het Utrechts Archief niet te vinden.
Vanaf eind jaren dertig huurt het gezin de etage aan de Wittenvrouwenstraat. Enkele kamers worden onderverhuurd. Vlak na de oorlog staat Arie als ‘kamerverhuurder’ vermeld in een notarieel document. De gloriedagen lijken voorbij.

het pand aan de Wittevrouwenstraat

In 1963 overlijdt, als eerste, dochter Annie, een paar jaar daarna gevolgd door Anna. Arie slijt zijn laatste jaren in het Labrehuis, een katholiek opvanghuis voor alleenstaande ouderen en daklozen. Na zijn dood belanden de weinig overgebleven bezittingen, zoals zijn viool en zijn foto’s, bij zijn nicht, mijn moeder.

Het complete verhaal Op zoek naar ome Arie is voor familieleden te vinden in het familiearchief op deze website. Aan andere geïnteresseerden kan ik het toesturen.