Eind jaren vijftig rookte 90% van de Nederlandse mannen. Mijn ouders protesteerden een aantal jaren later dan ook niet toen ik op mijn zestiende met een pakje shag thuis kwam. Wellicht zagen zij dit als een stap in mijn volwassenwording. Voor de zekerheid had ik Drum gekocht, gefabriceerd door Douwe Egberts, de werkgever van mijn vader.
Ik herinner me het eerste gewurm van beide duimen en wijsvingers om een goedgevormde sigaret te draaien. Je moest het draaien in de vingers hebben, anders telde je niet mee. Inhaleren deed ik niet. Ik hield de rook een tijdje in mijn mond en blies die dan weer professioneel uit, via een mondhoek links of rechts, maar met een air alsof ik dat al jaren deed. Dat gold ook voor het achteloze aftippen van de askegel. Het suggereerde beheersing en controle: ik weet hoe de wereld in elkaar zit. Zuinig opgevoed als ik was, rookte ik de sigaret zo ver mogelijk op. Als mijn vingers te breed waren voor het stompje, pakte ik het eindje tussen duim- en vingertoppen voor een laatste trek. Ik gruwde van de bruine vingers die ik bij mijn leraar Latijn zag.
Een fanatieke roker was ik niet, al ontstond er rond mijn eindexamen een piek. Toen rookte ik Caballero. Al mijn klasgenoten liepen toen met een sigaret tussen de vingers. Dat hadden we nodig in die spannende tijd. Snel daarna ben ik gestopt. Als beginnend student moest ik op mijn uitgaven letten. Bovendien begon geleidelijk de boodschap door te dringen dat roken ongezond was. De belangrijkste reden was echter dat de verslaving aan nicotine mij niet te pakken had gekregen. Het stoppen kostte me geen moeite.
We slaan nu een aantal jaren over. Ik ben in de veertig, vader van kinderen, ik heb een mooi huis en een goede baan. Daar hoort ander gedrag bij. Zo vroeg ik na een diner in een chique gelegenheid de ober de doos met sigaren te halen. Ik koos een fraai exemplaar uit en trok het vuur dat hij mij voorhield in de sigaar. Achteraf bleek dat ik de sigaar bij het verkeerde uiteinde in mijn mond had gestoken. De ober had geen krimp gegeven.
In diezelfde tijd ging er ook een doosje wilde cigarillos mee in de vakantiebagage. Als we de kinderen na het eten in hun slaapzak hadden gelegd, genoot ik rokend voor de tent van de herwonnen stilte. Ditmaal kwam het roken niet voort uit de behoefte om mee te tellen. Het waren geen campings vol met sigaren rokende vaders. De geur bracht me terug naar de verjaardagen uit mijn jeugd. Daar stonden de doos met sigaren en de glaasjes gevuld met sigaretten op tafel. Daar klonk herhaaldelijk het geluid van de draaischijf van de asbak.
Ook aan dit sigaartjesgedoe kwam al snel een einde. G. stopte met roken en we wilden onze opgroeiende zoons het goede voorbeeld geven. Met een anti-rookpremie leidden we hen door de meest risicovolle jaren.
….het geluid van de draaischijf van de asbak. Ik hoor het ook nog!