Hiernaast zie je het cadeau dat ik van G. kreeg voor mijn zeventigste verjaardag. Een zonnehoed van de firma Mayer, est. 1800. Ik hou wel van de zon, maar mijn hoofd niet. En omdat de koperen ploert zich steeds meer als zodanig gedraagt ga ik ’s zomers niet zonder hoofddeksel naar buiten. Het strooien hoedje dat ik ooit voor een habbekrats op een markt in Frankrijk had gekocht was gescheurd toen ik het in een koffer perste. Dus de suggestie van G. om een nieuwe zonnehoed uit te zoeken was direct raak. Was ik tegelijkertijd verlost van het probleem dat ik niet wist wat ik voor mijn verjaardag moest vragen.

Zo lopen wij op een zonnige middag naar de Bakkerstraat in Utrecht, naar Jos van Dijck, sinds 1923 (geen kledingmerk of -zaak zonder jaartal). Een winkel waar men hoofddeksels van enige stijl en enige prijs verkoopt. Jarenlang ben ik hieraan voorbijgelopen. Maar onderhand ben ik (est. 1952) al net zo arrivé en traditioneel als de waren die men daar aanbiedt.
Hier geen hoge glazen puien en felle spots, geen bonkende muziek. Binnengekomen moeten mijn ogen wennen aan het beperkte licht. De schappen langs de wanden links en rechts liggen barstensvol hoofddeksels. De verkoopster is een wat saai ogende dame van onbestemde leeftijd. Haar kwaliteiten zitten in de materialenkennis, haar oog voor de maat. Een zonnehoed wordt ook wel panama genoemd. De hoed is gemaakt van gevlochten bladeren. De oorsprong ligt in Ecuador en de geleerden zijn het er nog niet over eens waarom dit type de naam panama heeft meegekregen.
Binnen de kortste keren ligt de toonbank vol met allerhande op elkaar lijkende exemplaren. Er zijn kleine verschillen in kleur, structuur en breedte van de band. Me omdraaiend naar de spiegel pas ik de een na de ander. Mijn oren zitten dubbelgeklapt onder de rand. Zou dat normaal zijn of zou ik ze ertussen moeten stoppen, vraag ik me af. Als ik niet direct een model kan kiezen, loopt de verkoopster het magazijn achter de winkel in om nog meer soortgelijke exemplaren te halen. Dat maakt het er niet eenvoudiger op.

Badkoetsen aan het strand van Domburg

Nooit geweten wat nu precies een panama is, bedenk ik, als ik met mijn nieuwe verworvenheid de winkel uitloop. Terwijl ik er vaak over gezongen heb. Toen vriend T. en ik optraden met een programma van oude, nederlandstalige liedjes, was De Ballade een van onze favorieten. Het is een tekst over een jonge vrouw en een jongeman die zodanig verliefd worden op het strand dat zij niet in de gaten hebben dat zij worden omspoeld door de oprukkende branding.

Zo zaten zij daar nu tezamen, natvoets
Een badman wou hen redden in een badkoets
Noch ’t een noch ’t ander hielp hen uit de nood
Voor ogen hadden zij een wisse dood

Zij werd bang en huilde om haar pa en ma
En hij wier woest en zwaaide met zijn panama
Maar ’t enige wat er van hen overbleef
Dat was de panama die op de golfjes dreef….