Afgelopen maandag leek op een doorsnee maandag. Mijn wekker maakte mij om half acht wakker. Beneden opende ik de gordijnen, zette de achterdeur open voor de frisse ochtendlucht, nam mijn medicijn, maakte een ontbijt klaar en las al etend een dunne maandagkrant met veel oud sportnieuws. Daarna deed ik zoals elke maandagochtend de boodschappen. Bij de bakker wachtte ik onder het geronk van de snijmachine mijn bestelling van vijf meergranen broodjes af. Vervolgens liep ik in de supermarkt langs de schappen te turen, aangemoedigd door de opgewekte hits van Jumbo Radio, een aanmoediging die minstens evenzeer voor het traag bewegend personeel bedoeld leek. De week was weer begonnen.

Maar deze maandag was toch anders. Het flitste in de nacht al door mij heen tijdens de momenten van even wakker zijn en omdraaien. Het is mijn geboortedag en dat niet alleen, ik bereik een mijlpaal: zeventig jaar. Feitelijk verandert er niets, zoals dat op je achttiende of bij je pensionering wel het geval is. De tijd gaat door, dat is elke dag, elke week, elke maand zo. Maar gevoelsmatig is het een overgang, alsof je in één keer tien jaar ouder wordt. Wie dertig wordt verliest zijn jeugd, bij vijftig behoor je opeens tot de oudere helft van de samenleving. De zestig is een eerste waarschuwing, al viel me dat mee. Je bent dan nog aan het werk. Maar het bereiken van de zeventig voelt als de definitieve inschakeling in het legioen der ouderen. Ontkennen dat je oud wordt heeft geen zin meer. Je bent het al.

Ik was er voor gewaarschuwd door mensen die mij zijn voorgegaan. Dus heb ik snel wat tegenwerpingen bedacht: ik mag blij zijn dat ik deze leeftijd gehaald heb en dat ik kan genieten van de tijd die ik heb. Alles is relatief, wie nu tachtig is vindt zeventig jong. En als ik nu doodga voelt dat minder erg dan als ik nog negenenzestig was geweest. Enzovoort.
Kijk ik in de spiegel, dan zie ik de achteruitgang. Haren uit mijn oren in plaats van op mijn hoofd. Het gehoor wordt minder. ‘Wat zeg je?’ is bij ons in huis met stip de meest gestelde vraag. Maar mijn lichaam functioneert nog goed, op een enkele functie na die het nooit naar behoren heeft gedaan. Ik vergeet van alles maar dramatisch is het niet. Er zitten wat kunststof onderdelen in mijn lijf en ik draag een paar littekens en butsen mee. Het zijn de sporen van zeventig jaar intensief gebruik, geholpen door goede voeding, voldoende beweging en de dokter die af en toe een handje helpt.
Een prestatie kan ik het behalen van deze leeftijd overigens niet noemen. Dat vindt de burgemeester ook. Die komt pas op bezoek als je zeventig jaar getrouwd ben. (Ik ben benieuwd of hij dat ook doet als je zoveel jaren samenhokt.)
Op naar de volgende mijlpaal dus, al lijkt die nog ver. Ik mag hopen dat ik ‘em haal.

Dit stukje schreef ik maandag toen ik de boodschappen had opgeborgen. Daarna nam ik een kop koffie, loste de kruiswoordtest in Trouw op en ging verder werken aan mijn boek.