De Volkskrant liet deze zomer een aantal schrijvers aan het woord over de belangrijkste boeken die hen gevormd hadden. Als vanzelf vroeg ik mij af van welke boeken ik veel geleerd heb. Voor ik deze vraag beantwoord, moet ik eerst een bekentenis doen: ik ben helemaal niet zo’n lezer. Als ik een uur over een boek gebogen zit krijg ik de neiging om de was op te hangen of de boontjes te haren. Als kind speelde ik liever buiten. Later las ik alleen in vakanties. En nu ik meer de tijd heb lees ik vooral boeken in het kader van mijn schrijfprojecten. Toen ik een paar maanden geleden een gesprek had met een uitgever, vroeg deze mij of ik ook zo’n fan was van de Russische literatuur. De man had even tevoren mijn schrijfstijl de hemel in geprezen. Ik durfde daarom nauwelijks te bekennen dat ik nog nooit een Tolstoi of Dostojewski gelezen heb.
1. De eerste titel die de vraag van De Volkskrant bij mij opriep is De koperen tuin van Simon Vestdijk. Het gaat over een gevoelige jongen die, in de eerste helft van de twintigste eeuw, verliefd wordt op de dochter van zijn pianoleraar. Het is een boek dat doortrokken is van mislukte strevingen. Aanvankelijk kwam ik maar met moeite door alle volzinnen heen. Maar hoe meer ik las, hoe meer ik gegrepen werd. Het was alsof ik zelf rondwandelde in die stadstuin. Ik was het zelf die leed onder de onbereikbaarheid van de liefde. Later zorgden boeken als Klaaglied om Agnes van Marnix Gijsen en Terug tot Ina Damman van Vestdijk voor vergelijkbare gevoelens.
2. Van geheel andere aard is Het Verzameld Werk van G.L. Durlacher. In zijn oeuvre staan zijn ervaringen als Joodse jongen in de Tweede Wereldoorlog centraal. Ik had over concentratiekampen gelezen, films gezien, maar pas toen ik de sobere teksten van Durlacher las greep de ellende van het kampleven mij danig bij de keel. Zijn beschrijving hoe hij bij terugkeer in Nederland werd genegeerd en buitengesloten bleef dagen bij mij hangen.
3. Toen ik in mijn studententijd de verhalen van Maarten Biesheuvel in zijn debuut In de bovenkooi gelezen had wilde ik iedereen overhalen dit boek te lezen. Zoals het verhaal over de man in een rijdende bus, die dacht dat de wielen van de bus de aarde deden draaien. De gekte, de humor, de superieure schrijfstijl, het onverbloemd beschrijven van de eigen tekorten, alles beviel me.
4. In de romancyclus De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden las ik het relaas van mijn generatie, al ken ik niet de Brabantse folklore en het verslavingsgedrag van de protagonist.
5. Het schitterende gebrek van Arthur Japin, en meerdere van zijn boeken, brachten me de voorliefde voor geromantiseerde versies van ware, historische gebeurtenissen. Hetzelfde geldt voor de boeken van Stefan Hertmans, zoals het prachtige Oorlog en terpentijn. Deze boeken worden tot de fictie gerekend. Die van Frank Westerman (bijv. De graanrepubliek), Alexander Münninghof (De stamhouder) of Jan Brokken (De vergelding) tot de non-fictie. Alle genoemde werken bevinden zich in het grensgebied, voor mij een grote bron van inspiratie.
———–
Ik ben voor een zangweek in Italië. Mijn plan is om mijn volgende bijdrage op 3 september te publiceren.