
“Waar hij loopt groeit geen gras meer..”
In 1970 schreef de Oostenrijkse auteur Peter Handke het boek De angst van de doelman voor de strafschop. Een kenner weet direct dat Handke een leek is in het voetballen. Een keeper kan talloze situaties meemaken die hem angst inboezemen, maar bij een penalty kan hij alleen maar winnen.
Dinsdag zond de NTR de documentaire Keeper van Johan Kramer uit. Die begint met de vraag, welke dwaas zich ervoor laat lenen om in een doel te gaan staan van 7,32 meter breed en 2,44 meter hoog. Wie er in staat voelt de onmogelijkheid van de opgave.
Een spits mag vier kansen missen. Als hij er daarna één inschiet is hij de held. Een doelman kan vier maal prachtig redden, maar als hij vervolgens één fout maakt, is hij de schlemiel. In het betaalde voetbal komt een keeper ook in financieel opzicht achteraan. Zijn transferwaarde en zijn inkomen liggen een stuk lager dan die van een middenvelder of een spits. Toch zijn er velen die ooit deze eenzame plek uitkozen. Of een contract hiertoe afsloten. Zoals mijn zoon. Het is de uitdaging je te onderscheiden in het onmogelijke. De wil om beslissend te kunnen zijn voor je team. Ik heb een zwak voor doelverdedigers.
Een keeper moet sprongkracht hebben, reactievermogen en een goede trap in beide benen. Hij moet zijn verdediging kunnen organiseren en inzicht hebben in het spel. Mijn zoon wist van elke speler in het betaalde voetbal of deze links- of rechtsbenig was. Misschien wel een van de meest onderschatte vaardigheden is het gevoel voor positie en timing: wanneer kom je je doel uit, wanneer blijf je staan? Wanneer spring je omhoog bij een corner? Een doelman moet zo’n keuze, die beslissend kan zijn, in een fractie van een seconde nemen.
Als een doelman al deze vaardigheden bezit is het tenslotte de mentale instelling die bepaalt of een talent uit de verf komt. Je hebt de meest kwetsbare positie in het elftal en daar moet je tegenkunnen. Zeker in het betaalde voetbal waar de beste stuurlui met duizenden langs de kant staan. Ook fysiek moet je trouwens tegen een stootje kunnen. Ik bewonder al die keepers die zich onvervaard voor de voeten van een aanstormende tegenstander werpen.
Alle doelverdedigers in het betaalde voetbal zijn uitstekend in staat om hun werk te doen. Toch is elke wedstrijd voor een keeper weer een wankel evenwicht. Succes of mislukking hangt van kleine dingen af. Of het rubber van de handschoen niet te nat of te droog is. Of de voeten goed zijn ingetapet. De eerste bal die je krijgt: kan je je daarin onderscheiden? Maak je een fout dan moet je je zien te herstellen. Iedere doelpaal bewaart de butsen van de frustratie van zijn beschermer. Keepers praten voortdurend in zichzelf om zich op te peppen. Ze spelen hun eigen wedstrijd. Daarin staat de nul houden centraal. Spelers komen met een winst van 4-1 blij het veld af. Een doelman baalt van die ene tegengoal. Maar een individualist is een doelman niet. Hij is met al zijn verantwoordelijkheid juist een echte teamspeler.
‘Je zult maar vader van een keeper zijn’, klonk het in de documentaire. Dan voel je de spanning en de kwetsbaarheid net zo sterk, maar je kunt zelf niets doen. Toen kreeg ik een brok in mijn keel. Tijd voor een volgende documentaire.