Onze kleine stadstuin mag zich de laatste tijd in een toenemende belangstelling van diverse diersoorten verheugen.
Vogels weten altijd al onze tuin te vinden. Spinnen hebben we ook veel, heel veel. Als je een dag je fiets laat staan is ie ingekapseld in een web. En als ik in de tuin werk, wat heel soms wel eens gebeurt, dan kan ik schrikken van een glibberige, geelbruine pad die opeens onder een varen vandaan springt. Die pad is een huisvriend, hij zit er al meer dan twintig jaar. Of het is een nakomeling, ik weet niet hoe dat bij padden werkt. Ik zie er altijd maar één.
Nadat we een weekje weg waren geweest en ook onze kat Youri zoveel dagen vakantie had opgenomen, zagen we dat een van die moderne buurtkatten ons toch al niet florissante gazonnetje als poepdoos had uitgekozen. Bij onze thuiskomst lagen er zes drollen verspreid over het gras. Aan kleur en vorm was te zien, dat de verwende kat elke dag een andere delicatesse voorgeschoteld krijgt. Vanaf dat moment zijn wij dagelijks met cayennepeper en koffiedik in de weer.

Het bijenvolk in onze pruimenboom
Vorige week ontvingen we niet eerder geziene gasten. Wij hoorden op een middag een onbekend zoemend geluid. Alsof een Poolse schilder ergens een gemankeerde schuurmachine gebruikte. Of een centrifugerende wasmachine aan de wandel ging. Buiten gekomen zagen we duizenden insecten rond onze pruimenboom zoemen. Het zag zwart van de heen en weer schietende beestjes, een apocalyptische aanblik. Birds van Hitchcock in een mini-uitgave.
Geleidelijk aan vormde zich aan een van de hoogste takken een donkergekleurde kluit, een soort zak die in de boom hing. ‘Dat moet een bijenvolk zijn’, zei ik tegen G., bijna fluisterend. Ik was bang dat hard praten tot agressie van het volk zou leiden.
Nu wil het geval dat ik op een zangkoor naast een gepensioneerde bas sta, die in zijn vrije tijd imker is. Toen ik vorig jaar een keer met hem meereed heeft hij mij alles verteld over de bijtjes, over volken die zich splitsen, de oude koningin en de nieuwe koningin en de laatdunkende rol van de darren. Ik kan het niet meer navertellen, maar weet wel dat hij soms wordt gebeld als zich bijenzwerm op drift is en zich in een tuin van een argeloze burger heeft genesteld. Dan zorgt hij er op wonderbaarlijke wijze voor dat het volk in een mand verdwijnt en neemt hij de hele kluit mee.
Terwijl G. uit voorzorg alle ramen sloot, je moet er immers niet aan denken dat zo’n oude koningin per ongeluk door een bovenraam naar binnen vliegt en de duizenden onderdanen haar volgen, belde ik E., de imker. Hij kon dezelfde dag nog komen. Maar eerst moest ik nog op zoek naar een hoge ladder.
Ongeluk en tegenslagen zorgen voor verbinding, zo merkte ik op mijn rondgang in de buurt. Mijn verhaal lokte alom medeleven uit, maar pas op het tiende adres trof ik een bewoner met een uitschuifladder. Dat soort bewoners moet je koesteren.
De ladder was hoog genoeg, maar de tak waaraan het bijenvolk zich had opgehangen oogde te dun en de tak die stevig genoeg was om de ladder te dragen was te ver weg, zo zag E. direct al bij zijn aankomst. Onverrichter zake keerde hij naar huis terug.
En dus zat er voor ons niets anders op dan wachten totdat er een Mozes zou opstaan en het volk zijn biezen zou pakken. ‘Tussen twaalf en twee, dat is meestal de tijd dat ze doortrekken’, zei E. Even had ik nog de fantasie, dat die bejaarde pruimenboom zo lekker zou zijn, dat de oude koningin die tak tot haar permanente residentie zou willen maken. Misschien zouden de bijen dan ingezet kunnen worden om rondpoepende buurtkatten te weren. Maar de volgende dag, in een onbewaakt ogenblik, nog voor de klok twaalf uur geslagen had, was het volk weer vertrokken. Een dag later plaatste de Utrechtse Internet Courant bovenstaande foto van een fiets in de Loeff Berchmakerstraat.