Opgesloten in huis heb ik verschillende klassiekers uit de Nederlandse literatuur gelezen, zoals Lijmen van Willem Elsschot, De straat van Ina Boudier-Bakker en Dorp aan de rivier van Anton Coolen. Veel van deze boeken zijn gratis en voor niks te lezen in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, een goudmijn voor wie geïnteresseerd is in literatuur uit de twintigste eeuw. Je vindt er boeken van bijvoorbeeld Vestdijk, Nescio, Bordewijk en Hugo Claus, maar ook recensies van die werken, tijdschriftartikelen en dergelijke.
Ik herlas Klaaglied om Agnes van Marnix Gijsen (eerste druk 1951). In mijn herinnering is dit het eerste grote-mensen-boek dat ik na mijn kinderjaren las. In ieder geval was dit het eerste boek waarvan ik erg onder de indruk was.

Het verhaal speelt zich af in de jaren twintig. De ik-figuur is een wat onzekere, katholieke jongeman die met zijn hoofd in de boeken zit en zich ver verheven voelt boven zijn leeftijdgenoten. Terwijl zij in spel en sport geïnteresseerd zijn, spaart hij voor de complete werken van Goethe. Op een zondagmiddag gaat hij naar een film in een parochiezaaltje. In het duister ontmoet hij Agnes, een bleek meisje op wie hij verliefd wordt. Tijdens zijn militaire dienst stoort hij zich hevig aan de officieren die bordelen bezoeken en zijn medesoldaten die in vulgaire taal opscheppen over hun prestaties in bed. ‘Ik wilde niets met de techniek der lage driften gemeen hebben.’ Hij wandelt tijdens zijn verlof hand in hand met Agnes en ziet zijn relatie als een verheven, geestelijk verbond.
Dan vallen hun toekomstdromen uiteen, Agnes krijgt tbc. Als duidelijk is dat zij het niet zal overleven, is hij bereid om samen met haar te sterven. ‘Toen zoende ik haar voor het eerst zoals een minnaar een vrouw moet zoenen, dronken en duizelend van verlangen.’

Marnix Gijsen

Ik begrijp nu waarom ik meer dan vijftig jaar geleden Klaaglied om Agnes zo’n prachtig boek vond. Ik kon mij als onzekere puber uitstekend identificeren met de hoofdpersoon. Weliswaar was ik bijzonder geïnteresseerd in sport en niet in Goethe, maar de keurige, katholieke zeden zaten mij in de haarvaten.
Ik verbaasde me nu over de stijl en het taalgebruik. Gijsen schrijft soms lange zinnen, van een hoog abstractieniveau, met verwijzingen naar Faust, Lohengrin, Orpheus en Euridice en naar dichtregels van Boutens. Blijkbaar vond ik als gymnasiast deze stijl heel gewoon. Ik denk dat de huidige middelbare scholier liever Elsschot op zijn lijst zet.
Het herlezen was tenslotte op één ander punt een confrontatie. Hoe ver ik ook in het boek vorderde, er kwam geen enkele herinnering aan dit verhaal meer boven. Ik wist dat het veel indruk op mij gemaakt had, maar de inhoud bleek compleet verdwenen. Als ik tegenwoordig een boek lees, moet ik het niet een week laten liggen. Zeker niet een boek met veel personages en verhaallijnen. Dan weet ik niet meer wie wie is. Dus als dat zo doorgaat heb ik over een tijdje nog meer één boek nodig. Dan kan ik na het laatste hoofdstuk weer aan het eerste beginnen.