bron: eetcafé de Boerderij

Als wij het terras in Ballum oplopen vertrekt er net een gezin. Vader, moeder en drie jonge kinderen lopen naar hun fietsen toe. Terwijl wij een ogenblik stilstaan, rondkijkend welk tafeltje we zullen uitkiezen – er is genoeg plek – wenkt de ober ons. Het is een breed gebouwde man met een kaal hoofd. Hij draagt een zwart voorschoot dat tot op zijn enkels reikt.
‘Zou u dit voor mij willen invullen?’
Het is de tweede dag dat de terrassen in Nederland geopend zijn. Dus voordat wij een consumptie kunnen bestellen dienen we eerst een schriftelijke verklaring over onze medische toestand af te leggen. En in te vullen of we niet in aanraking zijn geweest met een discutabel geval. Plus onze namen en telefoonnummers. Na de ondertekening leg ik de pen terug in het bakje met pennen. De kale ober corrigeert mij. De gebruikte pen dient in een tweede bakje te worden gelegd, voor de te reinigen pennen.

We kiezen een tafeltje onder een van de hoge bomen die de beklinkerde hoofdstraat van het dorp markeren. Links en rechts zien we kleine gele huisjes uit de achttiende en negentiende eeuw.
Het gezin met de drie kinderen staat klaar om te vertrekken. De kleinste zit bij moeder voorop. Achterop vaders huurfiets zit het middelste kind en het oudste zoontje, ik schat hem een jaar of vijf, heeft zijn eigen fietsje. De ouders zien er wat gelaten uit. Alsof het uitje met de drie kinderen niet echt als vakantie voelt. Toen onze kinderen zo klein waren keek ik uit naar hun middagslaapje. Dan kon ik een boek pakken. ‘Eerst goed uitkijken’, zegt de moeder tegen de oudste zoon. Het klinkt niet alsof zij er veel vertrouwen in heeft.

We hadden gelezen, dat veel Nederlanders van plan zijn om vakantie in eigen land te vieren. Dan kunnen wij beter nu gaan, zeiden G en ik een weekje geleden tegen elkaar. We boekten een tweepersoons appartement op Ameland. Een paar dagen later zaten we met een mondkapje voor op de veerboot vanuit Holwerd. En zo fietsten we deze morgen duin op, duin af, over schelpenpaden en langs struiken die onder het wittige stof zaten. We constateerden dat we tot de kleine minderheid behoren die op eigen kracht fietsen.

De moeder van het gezin kijkt nog een keer naar links en rechts. In haar ene hand houdt zij haar fiets bij het stuur vast, haar andere hand rust op de schouder van de oudste zoon. ‘Oké, daar gaan we’, zegt ze, haar zoon een duwtje gevend. Het jongetje zet zijn voeten op de pedalen, houdt ze stil en valt om, op straat. In een vergeefse poging om de val te voorkomen raakt moeder uit balans zodat haar eigen fiets valt en het tweede kind tegen de grond smakt.
‘Zie je wel, dat gaat helemaal niet zo’, gilt ze naar de vader. Er klinkt een diep verwijt in door. Alsof hij gezegd heeft dat die knul makkelijk zelf kan fietsen en hij hem daarna aan zijn lot heeft overgelaten. Vader zegt niets. Hij zet zijn fiets neer en helpt de gevallenen weer overeind. Onderwijl buigt de kale ober voorover om onze koffie op tafel te zetten.