Het boekje staat misschien al vijftig jaar in mijn boekenkast. Gaan om te gaan is geschreven door Arnold van Dijk en in 1957 uitgegeven door Querido. Dat was zo ongeveer in de tijd dat ik enige interesse begon te krijgen in het lezen van letters. Ik kreeg het boek ooit van mijn zus en zette het in mijn boekenkast. Dat stond wel interessant, vond ik. Deze week bedacht ik dat ik het werk van mijn naamgenoot toch maar eens moest lezen.
De hoofdpersoon van de roman is Adam Verwaat. Hij heeft zijn baan als journalist opgezegd, omdat hij poëzie wil schrijven. Hij draait vele witte vellen in zijn schrijfmachine, maar komt tot weinig. Desondanks denkt hij onder het avondeten: ‘Ik ga het meest realistische, meest schokkende boek schrijven dat ooit geschreven is.’ Hij zegt veel van zijn vrouw Marthe te houden, maar ondertussen is hij met zijn gedachten voortdurend bij de vrouwen van zijn vrienden. Allen worden gewikt en gewogen. De lippen van de een zijn ‘geverfde slijmvliezen’, het gezicht van een ander is een ‘slordig toebereide vleesschotel’. Vanzelfsprekend hebben ook de borsten Adam’s aandacht. …’terwijl zij haar schouders naar achteren trok, waardoor haar laag uitgesneden nylon blouse met uitdagende nauwkeurigheid de vele vormen van haar bovenlichaam registreerde.’ Het lijken er zelfs meer dan twee. Ook zijn beschrijving van staande lampen is van een treffende zekerheid. Tussendoor worden we verwend met filosofische doordenkertjes: ‘het geluk is de goddelijke gemeenplaats in het gesprek tussen dood en leven.’
Geleidelijk komt er enige lijn in het verhaal. De bezoekjes die Adam en Marthe bij bevriende echtparen afleggen geven aanleiding tot een wat broeierige sfeer. Overspel lijkt niet meer te vermijden, al gaat het gesprek tussen de vrienden heel beschaafd verder. Maar dan wordt Adam afgeleid. ‘Opeens zag hij dat met een van haar hijgend op en neer bewegende borstjes een pluis meedeinde. (…) Het pluisje obsedeerde hem. (…) ‘Ik ben verloren’, dacht Verwaat, ‘dit is een rechtstreekse aanslag op mijn bestaan. Zij heeft het pluisje op haar jurk gelegd om mij te vernietigen.’ Anderhalve pagina later is het hem door ‘een bliksemmanoeuvre’ gelukt om het pluisje te verwijderen zonder haar aan te raken. ‘Adam wierp het pluisje in een asbak, hield er een brandende lucifer bij: een vreugdevuur om de grootste overwinning die hij in zijn leven had behaald.’
Van Dijk heeft niet alleen een eerbiedwaardige uitgever voor dit werk gevonden, er zijn ook nog eens zeven dagbladen die het boek recenseren. Kom daar tegenwoordig nog maar eens om. Hans Warren is in Het Deventer Dagblad het meest positief. Hoewel hij schrijft dat de auteur vastloopt in het verhaal en onvoldoende afstand houdt tot zijn miserabele hoofdpersoon, noemt hij de roman een interessant debuut dat absoluut het lezen waard is. Ook Parool-recensent H.A. Gomperts ziet wat lichtpuntjes. Jan Greshoff daarentegen noemt het werk in Het Vaderland een boek zonder betekenis. Wie nog weinig ervaring heeft, moet heel veel schrijven, maar zo weinig mogelijk publiceren, vindt Greshoff. Dat mag Arnold van Dijk zich aantrekken.