Uitzicht vanuit mijn hotelkamer

Wie vanuit Crodo, een plaats in de Italiaanse Alpen, de smalle weg met de vele haarspeldbochten omhoogrijdt, ziet na zo’n tien minuten boven zich de imposante gevel van Albergo Belvedere, aan de rand van het bergdorp Mozzio. Het terras voor het hotel en de vele kamers aan de voorzijde geven, zoals de naam al zegt, een prachtig uitzicht over het Valle Antigorio.
Eind augustus logeerde ik hier voor het vierde jaar, als deelnemer aan de zangweek van zangstudio Hester Noyon.

Zicht op Mozzio

In 1925 begon de familie Violetti het hotel. Inmiddels staat de vijfde generatie aan het roer, in de persoon van Marinella, een vrouw van rond de zestig. Zij heeft er tien jaar geleden voor gezorgd, dat het hotel niet samen met de toenmalige clièntele aan een einde is gekomen. Jarenlang kwamen er iedere zomer dezelfde oude gasten. Leunend op een wandelstok of aan de arm van een meegereisde dochter kwamen zij elke avond stipt om half acht naar de eetzaal, waar zij zich aan hun vaste tafeltje, met hun vaste servet en de fles wijn van de vorige dag, lieten verwennen. Elk jaar overleden enkele gasten, plaatsen die niet door andere werden opgevuld, zodat het hotel steeds leger werd.
Marinella heeft toen een andere koers ingezet. Zij bouwde een ruimte voor Spa & Welness. Het hotel werd Resort en sindsdien mag het zich in de grote belangstellling verheugen van vele Milanezen en andere Italianen die enkele dagen komen ontspannen in de zuivere berglucht. Op onze groep Nederlanders na is het een compleet Italiaanse ambiance. Het personeel spreekt alleen Italiaans en de kaart van het dagelijkse viergangenmenu geeft voor mij pas zijn geheimen prijs als ik mijn tanden erinzet. Zo kon het ook gebeuren dat ik eens op de rekening, die aan de hand van mijn paspoort was opgesteld, de aanhef las: Arnold van Dijk, burgemeester van Utrecht.

’s Morgens vroeg schept Marinella gerechten op van het ontbijtbuffet, ’s avonds schenkt zij borrels in aan de bar. Tussendoor loopt zij sloffend en met vermoeide ogen door de zaak, alsof zij de last van de wereld draagt. ‘Slapen doen we in de winter’, zo zegt zij. Haar beide zonen werken mee in de bediening. Een tante van zesenzeventig werkt als ‘kamermeisje’. Tot voor enkele jaren zagen wij een oude oma met stapels handdoeken door de gangen struinen, een oude opa knipte de rozen op het terras. Hij reed ons, zangers, regelmatig met een busje naar de zangstudio aan de andere kant van het dal. Dat deed hij ook toen de familie een nieuwe bus had gekocht, hoewel hij, in de haarspeldbochten omlaag suizend, de bediening niet meer geheel begreep. Toen hebben we om een andere chauffeur gevraagd.
Claudio, de man van Marinella, is dierenarts. Nadat hij overdag zijn arm in de kont van een koe gestoken heeft, helpt ook hij ‘s avonds nog een handje mee. Ze zijn allemaal even aardig.

Dit jaar werden wij, onverantwoordelijke en risicovolle Hollanders, in quarantaine gehouden. Men had de complete ontbijtzaal voor ons leeggeruimd, zodat wij in volstrekte isolatie van de Italiaanse keuken konden genieten. Zelfs dat was prachtig.