Om zes uur in de ochtend word ik wakker. Ik hoor het gebrom van de motor. We varen dus weer. Ik draai op mijn rug en kijk naar de onderkant van het bovenbed. Links van mij ligt G., ook onderin een stapelbed. In de smalle tussenruimte staat een trapje. Tegen het plafond is een patrijspoort. Toen ik gisteren erdoor keek zag ik vlak onder het raam het water en het schuimspoor van het schip.
Ik twijfel of ik mij nog een keer zal omdraaien. De buitenwereld trekt, dus kleed ik me aan. Als ik naar boven loop zie ik het donker nog achter de ramen. Zodra ik de buitendeur open stroomt de koude lucht mij tegemoet.
Op het voordek ontwaar ik in het duister nog enkele vroege vogels, de mutsen of de hoodies strak om het hoofd getrokken. In het westen komt de straling van de maan maar net boven de bergranden uit. In het oosten zie ik een streep oranje boven de toppen, daarboven kleurt het paars, daar weer boven hangen zwarte wolken. De boot breekt in een rustig tempo het gladde oppervlak van het water. De masten vangen het eerste daglicht op. Het geluid van een meeuw is het enige dat boven het zachte brommen van de motor uitkomt. De lucht boven ons wordt lichtgrijs. Geleidelijk krijgen de hellingen aan weerszijden wat kleur, van donkergrijs naar donkergroen. Terwijl de schemering zich oplost in het licht bereiken we de Tasmanzee. Het schip steekt zijn boeg ver omhoog tegen de golven, duikt daarna weer diep naar beneden. In de verte ontwaar ik een deinende albatros. De zeewinden voorkomen niet dat er een geur van verse koffie en warme croissants over het schip trekt. Een cruise gaat niet zonder luxe.

Na een rondje over zee keert het schip terug in de rustige wateren van de fjord, de Doubtful Sound. De boot vaart een van de zijarmen binnen. Het is nu volkomen licht, de zware wolken zijn verdwenen, een bleke zon schijnt op de toppen van de hellingen. We zijn in het Fiordlands National Park aan het uiteinde van Nieuw-Zeeland, voor ons Europeanen het uiteinde van de wereld. Wij, mensen, zijn altijd benieuwd naar wat er komt na de volgende bocht, aan de overkant van het water, achter de volgende top. Bovendien willen we de natuur in zijn meest oorspronkelijke vorm ervaren. Daar willen wij zijn, het is de paradox van het toerisme.
Aan het einde van de arm blijft het schip liggen, de motor gaat uit. De kapitein vraagt alle mensen aan boord om tien minuten stilte te houden. De rust die ontstaat is immens. We kijken naar het donkere, bijna spiegelgladde water, naar de groene hellingen, naar de kleine witte wolken daarboven, naar de zon die terrein wint. 95% van dit gebied is ongerepte natuur, niet door mensenhanden aangeraakt. Ik vind de stilte indrukwekkend. We maken met zijn allen een diepe buiging voor de natuur, voor wat al duizenden jaren bestaat. Ons leven is een fractie daarvan. Maar in die fractie laten we wel onze sporen na, veel meer dan goed is voor deze aarde. Kan zo’n boottocht eigenlijk wel?