Ik hoor dat een oud-collega op zoek is naar mij. Zij had bij ons vorige huis gestaan, niet wetend dat wij verhuisd zijn. Ik bel haar op. Het enthousiasme in haar stem klinkt heel vertrouwd. Dit jaar is zij tachtig geworden. Het gaat goed met haar, al merkt zij wel – hier verandert de emotie in haar stem – dat zij steeds meer last krijgt van dementie. Het is een familiekwaal, haar zussen hebben ook Alzheimer. We spreken af, dat ik de volgende dag bij haar op de thee zal komen. ‘Ik schrijf het direct op de kalender’, zegt C. opgewekt.
Als ik die dag met de trein ben aangekomen, bel ik om te zeggen dat ik iets later ben. Het blijft even stil aan de lijn. ‘Je zou toch gisteren komen? Ik moet zo weg.’ De verwarring bij haar verdwijnt echter snel. ‘Ik haal je wel even op met de auto’, klinkt het monter. C. is als altijd een groot liefhebber van autorijden geweest. ‘Ik ben er in een paar minuutjes.’ Ik zeg dat ik aan de achterkant van het station sta. Heen en weer lopend met een grote bos bloemen kijk ik tevergeefs uit naar een auto die het parkeerterrein opdraait. Er gaan tien minuten voorbij. De bloemen voelen steeds zwaarder. Vijftien minuten. Dan komt C. er lachend aangelopen. ‘Stond je toch niet aan de voorkant.’
Een week later bezoek ik een concert van een kamerkoor. Na afloop raak ik in gesprek met een mij welbekende bas. We delen de liefde voor schrijven. Hij is bezig met zijn levensverhaal. ‘Ik ben nu gekomen tot 2004, maar de laatste tijd vlot het niet meer.’ De bas is de vijfenzeventig gepasseerd. ‘Dan mag je wel opschieten’, zeg ik grappenderwijs. Hij beaamt het lachend. ‘Er is bij mij Alzheimer geconstateerd’, zegt hij. Ik kijk hem verbaasd aan. ‘Laatst is dat nog eens bevestigd.’ Hij vertelt het rustig, zonder emotie. Hij krijgt medicijnen om het proces van achteruitgang te vertragen.
Ooit heb ik op mijn werk een project Dementie geleid. We gaven voorlichting aan medewerkers van de thuiszorg en vrijwilligers. Het woord Alzheimer roept bij mij beelden op van dwalende mensen die hun huis niet meer kunnen vinden. Tafelkleden die in de koelkast zijn opgeborgen. Het zijn beelden die mij beangstigen. Ik kijk ook wel eens in een keukenkastje als ik de nietmachine moet hebben. Om direct daarna te beseffen dat het ding altijd in de kamer ligt.
Weer een week later ben ik bij de crematie van een neef. Tussen de vele aanwezigen tref ik een familielid, die ik lang niet gezien heb. Hij ziet er wat breekbaar uit. Hij moet voor in de tachtig zijn. ‘Het gaat goed met mij’, zegt hij. In één adem door voegt hij eraan toe: ‘bij mij is de ziekte van Alzheimer geconstateerd.’ Ook hij vertelt het nuchter. Hij mag geen auto meer rijden, maar voor het overige leidt hij een normaal leven. Hij eet wel wat meer, zegt hij, omdat de geestelijke achteruitgang nog wel eens samengaat met een flinke vermagering.
Op dit moment zijn er zo’n 200.000 mensen met Alzheimer in Nederland.
Mooi maar een lastig onderwerp: wat heeft de toekomst voor ons zeventigjarigen nog in petto?