Arie van Dijk op jonge leeftijd

Begin 1895 gaat mijn opa, Arie van Dijk, drieëntwintig jaar oud, op avontuur. Hij heeft op dat moment meer dan tien jaar bij zijn vader in de smederij gewerkt, in het Utrechtse Jutphaas. Bovendien heeft hij al vier jaar verkering. Hij zoekt een smederij met woonhuis om over te nemen, dan kan hij gaan trouwen. Maar in de omgeving van Utrecht is er blijkbaar niets passends te vinden. Wellicht om zijn voelhorens elders uit te steken gaat hij in het Westbrabantse Klundert aan het werk bij de firma Van der Made, producent van planken en andere houtwaren. Arie legt er ijzeren banden om houten wielen, beslaat paarden en repareert zaag- en schaafmachines. Hij is in de kost bij de familie Van Elewout. Onlangs kwam ik in het bezit van de herinneringen die mijn opa in 1947 heeft geschreven over zijn verblijf in Klundert.

Nederland was aan het einde van de negentiende eeuw een staatkundige eenheid, maar in cultureel opzicht een lappendeken. Voor de meeste inwoners speelde het leven zich in de eigen streek af. Er waren grote verschillen in gewoonten en gebruiken tussen de diverse delen van het land. Arie wordt een gastarbeider in Brabant. Hij kijkt zijn ogen uit. Het meest kenmerkende verschil is voor hem, dat de mensen zo gastvrij zijn. Ze zijn gemoedelijker dan hij gewend is. Ook in geloofszaken zijn de Brabanders een stuk gemakkelijker.
Een ander verschil is de drankcultuur. In Jutphaas ging Arie niet naar het café. In Brabant is dat de gewoonste zaak van de wereld. Hij past zich snel aan. In de vrije uren wordt er menig kruikje bier geheven, aangevuld met jenever. Zodat Arie nog wel eens boven zijn theewater bij zijn kosthuis arriveert. ‘Maar Aaike toch’, verzucht moeder Van Elewout.
De Brabantse meisjes laten zich ook zien. Maar, naar eigen zeggen, is Arie voorzichtig. Hij vertelt dat hij verkering heeft en hij loopt met opzet niet langs de meiden in de keuken van het café om geklets te voorkomen. ‘Er is nooit iets gezegd of gedaan wat een ander niet mocht zien of horen’, schrijft hij later.

Arie van Dijk (rechts) in later jaren in Vleuten

De van oorsprong Italiaanse pastoor strikt hem voor het mannenkoor en de fanfare. Als de pastoor beslist dat de jaarlijkse uitvoering gehouden zal worden in het café van tante Naane, zijn de muzikanten daar niet blij mee. Zij spelen liever bij tante Piet. Arie zegt radicaal dat hij niet meer meedoet. Al snel moet hij op het matje komen bij de pastoor. Hij blijft bij zijn mening, wat voor de pastoor een reden is om Arie stante pede van koor en fanfare te verwijderen. Vader Van Elewout daagt Arie uit om een tegendaad te stellen. En dus neemt Arie tijdens de zondagse mis, zonder te verblikken of te verblozen, plaats in de bank van de kerkmeesters, allen voorname boeren.
Opnieuw moet Arie zich melden bij meneer pastoor. Die zegt: ‘ik ben een heethoofd en jij een Hollandse stijfkop. Deze uitvoering blijft zoals het is vastgesteld. De volgende is bij tante Piet en nu zullen we het maar afdrinken.’ Waarna de pastoor voor beiden een flinke borrel inschenkt.