Het zijn onzekere tijden. Naast de allochtonen, de politici en de elite is er nog een categorie mensen naar wie de beschuldigende vinger uitgaat: de manager en zeker de manager in de publieke sector, zoals het onderwijs, de zorg en de politie.
Er zijn er veel te veel van en wat hun werk opbrengt is omgekeerd evenredig aan wat zij kosten. Ze leggen de knoet over de werkvloer door de normen steeds hoger op te schroeven, terwijl ze de ballen verstand hebben van het werk. Ze spreken alleen maar over marktaandeel en break-even point. Ze zijn er niet vies van om met cijfers te sjoemelen als zij daarmee hun status kunnen verhogen.
De manager, kortom, staat voor alles wat het gewone werkvolk verfoeilijk vindt. Als je manager bent, kan je dat tegenwoordig maar beter niet op een verjaardag vertellen. Misschien kunnen we beter de omschrijving ‘werknemer met een leidinggevende achtergrond’ invoeren. Ik durf hier nog net te schrijven, dat ik een deel van mijn werkend leven manager ben geweest in de zorg. Om die reden voel ik mij geroepen om bovenstaand beeld te nuanceren, een beetje althans.
1. In de 2e helft van de 20e eeuw was de teamleider een vakman die alles van het werk wist en een natuurlijk gezag had bij de teamleden. Professionals kenden een behoorlijke mate van vrijheid.
Mooi geregeld zou je zeggen, met de ogen van nu, maar op dat moment was er ook veel kritiek. Een agent bracht minder dan 40% van zijn tijd op straat door. Een therapeut voerde slechts vier gesprekken op een dag. Het was bovendien volstrekt onduidelijk of het bestede geld wel opbracht waarvoor het bedoeld was: meer veiligheid, beter presterende leerlingen, meer behandelde patiënten. De maatschappij eiste meer waar voor de bestede belastingcenten.
Dus ging de financier meekijken. De efficiency kon en ging omhoog. Dat vroeg om een ander soort leidinggeven. Vakbekwame teamleiders haakten af. Ze werden vervangen door nieuwbakken managers geschoold in financieel management en marketing: een onverwacht gevolg van een door de maatschappij gewenste ontwikkeling.
2. Zoals wel vaker in hoogoplopende discussie worden alle managers op één hoop gegooid. Bestuurders die speculeren met geld en megalomane gebouwen laten neerzetten hebben de sfeer verpest voor afdelingsleiders die voor hun organisatie en medewerkers het vuur uit de sloffen lopen. Tussen deze twee uitersten bevinden zich nog vele varianten.
3. Dat er teveel en te dure managers zijn, geldt in ieder geval al lang niet meer voor de zorginstellingen die ik ken. Waar in de vakliteratuur één leider op een team van 10-15 werknemers als ideaal wordt gezien had ik tien jaar geleden al meer dan 50 medewerkers in mijn afdeling. Ik liet heel veel aan de medewerkers over, niet zozeer uit principe, als wel omdat het niet anders kon. En binnen mijn instelling werd een leidinggevende lager ingeschaald dan een vakbekwame therapeut.
Het nieuwe geloof is nu: zelfsturende teams. Nieuw is dat overigens niet, want in de dertiger en zeventiger jaren is met deze organisatievorm ook geëxperimenteerd. Ik geloof er niet zo in, omdat er binnen een roerloos team altijd informele leiders opstaan, die de verantwoordelijkheid nemen zonder formele aansprakelijkheid.
Ik zie de oplossing in minder regels en controle vanuit financiers en een combinatie van leidinggeven en inhoudelijk vakmanschap. En wees aub een beetje aardig op dat feestje voor die werknemer met een leidinggevende achtergrond. Want eigenlijk ben je, zoals een psychiater mij ooit noemde: een stroman. Deze psychiater is nu zelf de hoogste baas van een van de grootste GGZ-instellingen in Brabant.