Vakantieherinnering 17

De grote en de kleine tent naast het riviertje

In de jaren dat wij met de kinderen op vakantie gingen, tussen 1986 en 2001, was Frankrijk ons favoriete vakantieland. Welgeteld tien maal reden we met een volgepropte wagen richting het zuiden. Nadat we zo’n beetje alle streken van La Douce France hadden bezocht, bleef in 2000 Elzas – Lotharingen over, een aantrekkelijk gebied, ware het niet dat het er nogal eens regent. We redeneerden onze twijfels weg: we zagen onszelf niet als zonzoekers en we konden tenslotte wel tegen een buitje. Dus reserveerden we een plaats op een camping in La Bresse, dichtbij Géradmer. We vonden er een rustig plekje onderaan de helling naast een kabbelend beekje.
De eerste dagen wisselden zonnige uren en buien elkaar af. Het stokbrood met rillette en Nutella bracht ons al snel in het vertrouwde vakantieritme. We maakten bergwandelingen en bezochten Colmar, waar de beheerder van de parkeergarage onze bal inpikte omdat voetballen tussen de geparkeerde auto’s niet was toegestaan. Op de Col de la Schlucht ruzieden de jongens nog een tijdlang wie er op de rodelbaan als eerste beneden was en of er eigenlijk wel was afgesproken dat het daarom ging.
Tot zover verliep alles goed, al hadden we in de vochtige avonduren wel te maken met zwermen nauwelijks zichtbare insecten. Zo klein als ze waren, zo fors was de impact van hun steken. G. liep na één dag met een theedoek over haar hoofd onder een strak dichtgetrokken capuchon. Zelfs dat bood onvoldoende bescherming, zodat we al snel de avonden doorbrachten in de recreatiezaal.

De plassen rond en onder de tent

Na een week namen de buien in duur en hevigheid toe. We zagen de ene na de andere kampeerder opbreken. Springend over de plassen bereikten we onze tent. Nu beseften we dat de plek onderaan de helling die bij het opzetten zo fraai leek, toch wel een pietsje nadelig was. Maar ja, op- en afbreken is zo’n gedoe, dus we keken het nog eens aan. Ondertussen was het water wel doorgedrongen in de tent van de jongens. Die hadden hun slaapzak naar de grote tent versleept. Ik vond het wel wat gezelligs hebben, met zijn vieren in de tent onder het geluid van de regen op het tentdoek. Maar onder het grondzeil voelden we het water golven. Een goede tent, dacht ik nog.
Toen kwam de nacht dat de wind hevig aantrok. Het doek klapperde vervaarlijk heen en weer. Stortbuien striemden ons verblijf. Dit vond ik niet gezellig meer, ik kon er niet van slapen. Bij het zwakke licht van een zaklantaarn zag ik dat er wat water de binnentent inkwam. De geultjes die ik om de tent gegraven had, zoals ik dat als verkenner had geleerd, boden onvoldoende soelaas.
’s Morgens hielden we crisisberaad. De kranten voorspelden aanhoudend slecht weer. Een vakantie afbreken, dat had ik nog nooit gedaan. Ik zou de geultjes nog wat kunnen uitdiepen. De jongste zoon verheugde zich op een gepland bezoek aan Straatsburg. Na het ontbijt pakten we haastig alles in. De auto moet loodzwaar geweest zijn van de kletsnatte tent en de doorweekte bagage. Het lukte nog om een vakantiewoning in Limburg te huren.