Vorige week, tijdens mijn eerste nacht in de Italiaanse Alpen, werd ik ’s morgens vroeg wakker door het harde gekrijs van een vogel. Kroa, kroa. De deur naar het balkon stond open. Ik wilde doorslapen, maar het irritante beest bleef schreeuwen. De volgende dag ontdekte ik op internet dat het geroep van een raaf moest zijn geweest. De grote zwarte vogel met zijn lange snavel, zo las ik verder, wordt gezien als boodschapper van onheil en verderf.
Vanaf die ochtend begon het in Noord-West Italië te regenen. Drie dagen lang trok er een stortvloed van buien over de bergen. Het water stortte langs de hellingen naar beneden, stroomde over de wegen, liet volle beken kolken. In de zangstudio waar ik met een groep onder meer het beroemde Agnus Dei van Samuel Barber instudeerde, werden zakken grond voor de deur gelegd om te voorkomen dat het water binnen zou dringen.
Het onheil breidde zich uit. In de nacht van maandag op dinsdag werd ik na een paar uur wakker met een bonkend hoofd en pijn in de keel. De koortsthermometer gaf 38 graden aan. De zelftest die ik bij het inpakken thuis na enige aarzeling toch nog maar aan mijn koffer had toegevoegd, kwam nu van pas. Onder het geluid van een drenzende regen verscheen er tot mijn ontzetting een dubbele streep bij de C en de T. Ik had geen andere keuze dan in quarantaine te gaan op mijn hotelkamer.

De raaf op de derde dag vanuit mijn quarantaine

Mijn wereld werd beperkt tot een ruimte van vier bij vijf en een groot wit tweepersoons bed. De groepsgenoten zorgden voor eten. Tijdens de eerste quarantainedag stond ik aan het einde van de middag starend voor het raam. Er dreunde onophoudelijk een regel uit een Credo door mijn hoofd. Sub Pontio Pilato, passus et sepultus est. De regen was even een miezer geworden. Opeens zat ie daar, op een kale tak die boven de hoogste boom in de omgeving uitstak. Onze ravenzwarte boodschapper. Ik herkende het geluid. Hoewel ver weg zag ik de scherp getekende snavel. Ik mocht die gast niet. Met tegenzin at ik een bordje zoute soep. Het leven nemen zoals het komt, ik was er nog niet aan toe.
Tijdens de tweede dag in isolatie verscheen de eenzame raaf weer aan het einde van de middag. Ik begon me te interesseren voor het beest en wilde meer over hem weten. Hij behoort, vreemd genoeg, tot de familie van de zangvogels. Ik testte mijn eigen stem om te horen of ik wellicht nog aan zingen toe zou komen deze week. Ik klonk nog slechter dan een schorre raaf.
Zo vulden mijn dagen zich met lezen, slapen, lezen, uit het raam kijken. Op de derde middag keek ik naar hem uit. De raaf stelde me niet teleur, hij verscheen krijsend. Kroa, kroa, was dat een roep om aandacht? Ik voelde me verbonden met die eenling. Ik begon hem te zien als vriend. De dag daarop was ik beter. De regens waren gestopt, er stond een vriendelijke nazomerzon.
De moraal: je kunt het onheil maar beter omarmen.