Wie onder Tilburg op de A65 rijdt en naar het Zuidoosten kijkt ziet daar op enige afstand twee ranke torens boven de maisvelden en bomen uitsteken. Via een oude ophaalbrug over het Wilhelminakanaal kan je een weg volgen onder statige eiken. In een haakse bocht naar links sta je dan opeens voor het poortgebouw van de Abdij van Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven, een klooster van cisterciënzers, beter bekend onder de naam trappisten. De paters in hun wit-zwarte habijt houden er strenge leefregels op na. Zij blijven binnen de muren van het klooster, waar ze in stilte en afzondering bidden, zingen en studeren. Er zijn elke dag zeven gezamenlijke gebedsdiensten, de eerste om 4.30 uur, de laatste om 19.30. Tussen het bidden door werken de monniken in de tuin of  de bierbrouwerij. Zo voorzien ze in hun eigen onderhoud. Het werken, zo lees ik op de website, wordt gezien als een vorm van geestelijke en lichamelijke ontspanning.

Als kind ben ik vaak met familieleden in Koningshoeven geweest. Mijn heeroom was er destijds abt.  Ook mijn vader was ooit bijna ingetreden in deze abdij. Hij werd echter niet geschikt geacht voor het harde kloosterleven. Was hij  gebleven, dan zat ik nu niet hier te schrijven. Een bezoek aan Koningshoeven was altijd een hoogtepunt in het familieleven. We luisterden naar de gregoriaanse gezangen in de abdijkerk en wandelden door de uitgestrekte tuinen. Heeroom leidde ons rond door de lange stille gangen langs de eenvoudige kamertjes, waar de paters op harde stromatrassen sliepen. En natuurlijk door de bierbrouwerij, waar een geur hing die ik nooit eerder geroken had en waar monniken in bruin habijt met leren voorschot de lopende band controleerden.

Ik had ontzag voor de gewijde sfeer in het klooster. Maar ik begreep niet waarom de paters niet met elkaar mochten praten. En dat de vrouwen niet verder mochten komen dan het poortgebouw. Dat gaf ons neven overigens wel weer een voorsprong op de nichten. In 1989 was ik er voor het laatst, ter gelegenheid van de begrafenis van mijn heeroom.

Afgelopen zondag ben ik weer bij Koningshoeven geweest. We lunchten bij het Proeflokaal, een drukbezochte horecagelegenheid naast de brouwerij. Op de golven van de populariteit van speciale bieren is de brouwerij onder de naam La Trappe aan een tweede leven begonnen. Het is de enige trappistenbrouwerij van Nederland. Er werken nu uitsluitend leken, maar de overgebleven monniken van de abdij, twintig in getal, zijn volledig eigenaar. Zij beslissen over alles mee, tot aan de kleur van het etiket. De opbrengsten worden gebruikt voor het onderhoud van het klooster en voor goede doelen. Er wordt nagenoeg geen reclame gemaakt, maar mede dankzij het Proeflokaal en de rondleidingen door de brouwerij is het bier niet aan te slepen.

We aten zondag dikgesneden volkorensneeën met  abdijkaas, waardige opvolgers van de reusachtige boterhammen die wij vroeger in het gastenverblijf voorgeschoteld kregen. Als de laatste boterham van het bord verdwenen was, bracht de gastenpater een nog grotere stapel, die wij tot zijn plezier dan weer compleet wegwerkten. We zaten bij het Proeflokaal aan een soort kloostertafels in wat voorheen de ‘vrouwentuin’ was, een prachtig park met monumentale bomen.Hier ontving mijn heerom zijn familieleden, inclusief de vrouwen. Hier klom ik als een eekhoorn in de bomen en sprong ik in wit overhemd met stropdas van de schommel af. Hier speelden wij boompje verwisselen. Ik wandelde zondag weer over de kronkelende paden, op zoek naar het verleden. Helemaal achterin de tuin, waar bij een wit prieeltje onder donker gebladerte de dikke kloostermuren een hoek maken was ik weer even terug in de tijd. Voor even dan.