STEENEIKEN IN DE MIST
We maken een meerdaagse wandeltocht in de Sierra de Grazalema, een bergachtig gebied in Andalusië. Omdat G vanwege last aan haar knie een dagje overslaat loop ik in mijn eentje de etappe naar Benaocaz.
De vorige dag heeft het aanhoudend geregend. Ik reken deze dag op wat minder nattigheid, maar als ik na een half uur over een stenig pad omhoog klim, valt de regen met bakken uit de hemel. Na een uur voel ik dat het water bij mijn schouders en armen mijn jas binnenkomt.
Ik sta even stil. De lucht ziet aan alle kanten donkergrijs. Ik kan nog omkeren, gaat er door mij heen.
Dan loop ik verder.
Boven op een pas kom ik bij een houten wandelwijzer. Druipend aan alle kanten diep ik de routebeschrijving op uit een binnenzak. De regendruppels vallen met een dof geluid op de plastic beschermhoes. De beschrijving stuurt mij het pad op waar ik net vandaan kom.
Verontwaardigd kijk ik naar het papier. ‘Klote beschrijving’, roep ik in de leegte.
Vind ik dat nog wel leuk? Hoe lang ga ik nog door?
Ik volg mijn eigen richtinggevoel en hervind na een poosje bij een waterbekken voor vee de route. Het is een verlaten gebied. Er zijn geen dorpen onderweg, alleen enkele tot ruïne vervallen boerderijen. Om mij heen is er het geluid van de regen. Wind is er niet, vogels laten zich niet horen.
Dan zie ik boven mij, dwars over het smalle wandelpad, een rund van kolossale afmetingen. Het beest lijkt verdacht veel op het stenen exemplaar, dat naast het stierenvechtersstadion in Ronda staat. De hoorns zijn mega groot. En ik draag een donkerrode jas. Aan de gele flap in zijn oren zie ik dat hij EU-gecertificeerd is. Hoewel dit enig vertrouwen inboezemt, loop ik toch maar met een grote boog om de stier heen. Als ik het beest met een quasi-ontspannen loopje gepasseerd ben, zie ik uiers tussen de achterpoten hangen.
Dan neemt de regen af en gaat over in mist. Terwijl de routebeschrijving mooie uitzichten presenteert, loop ik ergens op de Spaanse hellingen onder een matglazen stolp. Ik zie alleen silhouetten van steeneiken om mij heen. Zou iemand niet eens een mooi gouache daarvan kunnen maken?
Wat doe ik hier eigenlijk, vraag ik me af. Ik ben gekomen voor de natuur, de ontspanning en een beetje mooi weer, maar ik tref niets van dat alles.
Waarom loop ik dan door?
Niet, omdat ik een held wil zijn, die de ontberingen opzoekt.
Ik hoef ook niet met mezelf geconfronteerd te worden. Of zijn dit soort vragen al een vorm van confrontatie?
Bij het zien van de sombere weersvoorspelling deze ochtend in het hotel zei een Engelse zestiger die deel uitmaakt van een wandelgroep: ‘Of course we will walk today. That’s why we’re here for!’ Dat is me toch te star.
Als ik stil sta om een broodje te pakken komt het inzicht. Het is geen nieuw idee, ik weet het eigenlijk wel, maar het laat soms even op zich wachten voor het bovendrijft: ook als de omstandigheden niet meewerken kan je genieten van wat er is. De donkerrode bergviooltjes en al die andere bloemen waarvan ik de namen niet weet. De beken met het snel stromende water. Ik maak er een sport van om op de zompige weiden van steen naar steen te springen.
De mist trekt wat op en dan zie ik aan het begin van de middag beneden mij de witte huizen van Benaocaz. Even later loop ik door de nauwe straatjes van het dorp. Het is er stil. Alleen uit de openstaande deuren van de cafés klinkt er gepraat en gelach van mannen. Zij kijken niet op van de verzopen toerist die met een regenbroek vol modderspatten langsloopt.