MUZIEK MAAKT MENSEN BLIJ

Categorie
G en ik wandelen een week lang door Neder-Silezië, een dunbevolkte streek in het zuidwesten van Polen. Het landschap is een combinatie van Limburgs heuvelland en Ardense rivierdalen, met kleine dorpjes en gehuchten, die in veel opzichten lijken op Nederland in de vijftiger jaren. Tot het einde van de tweede wereldoorlog behoorde deze streek tot Duitsland. Maar daar merk je niets meer van, zo op het eerste gezicht.
Op de zesde wandeldag bereiken wij pension U Hanecki in het gehucht Barcinek, niet ver van het stadje Jelenia Gora. Het buitenhuis ziet er verouderd en verveloos uit. Daar kijken we niet van op. We wandelen dagelijks langs ingedeukte brugleuningen, roestige verkeersborden en kapotte bankjes. In de dorpjes zien we de tweedehands auto’s die wij Nederlanders op de automarkt in Utrecht van de hand hebben gedaan, maar ook paarden met houten wagens. Kippen scharrelen langs de kant van de weg. Een dorpswinkeltje valt aan de buitenzijde niet op, hoogstens door een geopende deur, waar kinderen op de stoep zitten. Binnen staan de moeders in de rij achter de toonbank voor een assortiment westerse producten. Een transistor radio naast een kruisbeeld laat Amerikaanse hiphop horen.
In U Hanecki gaat de breed gebouwde zoon des huizes ons voor naar de eerste etage. Hij opent de deur van een kamer van zo’n vijf bij zeven meter. Het enorme vertrek ziet er uit als een eind 19e eeuwse pronkkamer. In de hoek staat een witbetegelde Kachelofen die tot het plafond reikt. De wanden hangen vol met schilderijen: arcadische taferelen, bijbelse scenes, poserende vrouwen. Het meubilair is van donker eiken. De bedden, het dressoir, de klerenkast, de stoelen en de hoge zitbank bij de eettafel, alles lijkt op het meubilair dat boven in het huis van mijn opa en oma (getrouwd in 1897) stond. Overal staan kopjes, wandborden, beeldjes, doosjes en andere snuisterijen. Op de canapé liggen kussens waar in het Duits een spreuk op geborduurd is. In de boekenkast staan Duitstalige boeken in gotisch schrift.
Bij een kopje thee laat ik mijn ogen de kamer rondgaan. Dan komt opeens de gedachte op, dat al dit meubilair waarschijnlijk is achtergelaten door een Duitse familie die na de oorlog gedwongen werd om halsoverkop met medeneming van een paar bezittingen hun huis te verlaten om plaats te maken voor een Pools gezin.
De kamer verandert op slag van sfeer.
Twee dagen daarvoor zaten we in Plawna aan het ontbijt met een Duits echtpaar en een nicht van de man. Hij was voor de oorlog geboren in Lubomierz (Liebenthal), de nicht in Plawna (Schmottseifen). Hun families hadden in 1947 hun huis met bezittingen moeten achterlaten. Voor Polen was dit een begin van herstelbetalingen. Bovendien hadden de Duitsers in 1939 op dezelfde wijze Polen uit hun huizen gezet.
De nicht was in Keulen terechtgekomen, het gezin van de man had zich net over de nieuwe grens in het Oost-Duitse Halle gevestigd, hopend op een spoedige terugkeer naar Silezië. Nadat het ijzeren gordijn om Oost-Duitsland was opgetrokken konden de familieleden elkaar niet meer ontmoeten.
Nu komen de ouderen terug, op zoek naar hun geboorteplaatsen en naar de dorpen van hun voorouders. Zij hebben een kaart van Silezië, waar alle plaatsen met de Duitse naam vermeld staan. Het is geen vooroorlogse kaart. Dit soort kaarten van voormalige Duitse gebieden in Polen en Tsjechië worden in Duitsland verkocht. Er is een markt voor.
Als wij vertellen over onze wandeltocht en over wandelpaden die plotsklaps midden in een akker eindigen, vertelt de man dat in Oost-Duitsland destijds vele wandelpaden zijn verdwenen door de grootschalige landbouw. ‘Nur der Rennsteig nicht!’. De man windt zich er nog zichtbaar over op. Zijn vrouw sust: ‘Das war lange her’. Ofwel, genoeg over dat Oost-Duitse verleden. Ze weet wat er kan gebeuren als de man zich opwindt.
Als ik in U Hanecki in het antieke bed stap, bezeer ik me aan de houten rand, die uitsteekt boven het dieper liggende matras. Het dekbed is niet 19e eeuws. Het is gemaakt voor koude winters. Dat wordt een warme nacht. Het is maar goed dat de Kachelofen niet aan is.
Kan je medelijden hebben met een staat?
G en ik waren de afgelopen week in Wenen. Halverwege de derde dag gebruikten we de zelf meegebrachte lunch op een bankje in de Belvedere Garten, vlakbij het kasteel Oberes Belvedere.
Wenen staat vol met kastelen en paleizen uit de negentiende eeuw en daarvoor. Het ene gebouw nog mooier dan het andere. Het is de uitdrukking van de toenmalige macht en rijkdom van het Habsburgse rijk.
Hoe kan het, vroeg ik me af tijdens het broodje kaas, dat een land dat honderd jaar geleden tot de machtigste landen van Europa hoorde, nu een kleine EU-staat is met beperkte invloed? Oostenrijk heeft weliswaar in de vorige eeuw twee oorlogen verloren. Maar dat geldt voor Duitsland ook. Beide keren heeft Duitsland zich weer opgericht. Het is nu de machtigste natie binnen de Europese Unie. Hoe kon het Oostenrijkse keizerrijk als een plumpudding in elkaar zakken? Of, om een vergelijking te gebruiken geïnspireerd door een bekende inwoner van Wenen, Prof. Dr. S. Freud: hoe kon zo’n fier opgeheven lid verschrompelen tot een rimpelig ouwemanslulletje?
Wenen leeft van het verleden en van de toeristen die zich in de fiakers laten rondrijden. De Donau is al lang zo blauw niet meer. Udo Jürgens, de enige Oostenrijkse winnaar van het Eurovisie Songfestival (Merci, Cherie), is al jaren passé. De Wiener Schnitzel met zijn van braadvet doortrokken paneerlaag is de paria van de culinaire wereld, om over de prestaties van het Oostenrijks voetbalelftal maar te zwijgen. Krijgen Oostenrijkse politici internationale bekendheid (Kurt Waldeim, Jörg Haider), dan blijkt er een verkeerd geurtje omheen te hangen.
Wat is er misgegaan in de afgelopen eeuw?
De vraag stellen is gemakkelijker dan deze te beantwoorden, bedacht ik even later lopend tussen de standbeelden van componisten in het Stadtpark.
Blijkbaar was het Habsburgse rijk gevestigd op de macht van het wapen, de adel en de bureaucratie en te weinig op een goed draaiende economie. Alleen van Milka repen en Doppelmayr skiliften word je niet rijk. Bovendien ging in het Wenen van 1900 de bovenlaag van het volk teveel naar het bal, de theaters, het vertier. Tegelijkertijd was er sprake van melancholische trekken. Ik las in Wenen de verhalen van Arthur Schnitzler. Ze spelen rond die eeuwwisseling en in elk verhaal speelt zelfmoord een rol. (Sinds de toetreding van Oostenrijk tot de EU gaan de suicidecijfers naar beneden tot gemiddeld europees niveau).
Valt er verder nog iets positiefs over Oostenrijk te melden?
Jazeker. Op onze eerste dag in Wenen belandden wij op zondagmorgen onverwachts in een feestelijke hoogmis in de Augustinerkirche. We liepen in den beginne nog wat doelloos door de stad en zagen de aankondiging van de mis inclusief de uitvoering van de Messa di Gloria van Puccini. Een half uur te vroeg, maar nog juist op tijd vonden we een zitplaats. Even later vulden zich de gangpaden, de trappen van de zijaltaren en waar er ook maar iemand kon staan of leunen, met gelovigen en ongelovigen.
Om vijf over elf kwam er een processie de kerk binnengelopen, onder de tonen van Festmusik nr. 1van K. Pilss (niet te verwarren met het dweilorkest Kleintje Pils): voorop de acolieten met een groot kruis en een walmend wierookvat, daarachter een groep misdienaars (m/v), dan volgde een stoet leken in middeleeuwse mantels en de optocht werd gesloten door de priesters, acht in getal, onder hen ook ouden van dagen voor wie de kniebuiging voor het hoofdaltaar niet meer haalbaar was. Na de rondtocht in de overvolle kerk konden de strijkers het Kyrie inzetten (http://youtu.be/HWXuTiQjOwU). In het Gratias agimus tibi gloreerde een tenor met de naam Ilker Arcayürek (voor hem gold waarschijnlijk: if you can’t beat them, join them).
De feestpreek werd gehouden door Pater Magister Matthias Schlögl OSA. Hij sprak over het contact met de medemens, durch Liebe, Freude und Freiheit. Hij werkte deze begrippen systematisch uit en vatte aan het einde van zijn preek de hoofdpunten nog eens duidelijk samen, zodat ik deze een week na het gebeuren nog moeiteloos uit het hoofd kan reproduceren. Na zijn laatste woord zette een oudere heer achter ons het applaus in.
Nu de daden nog.
Toen men na twee uur van feestelijkheden nog niet aan de offerande toegekomen was, slopen G en ik de Augustinerkirche uit, linea recta naar het dichtstbijzijnde koffiehuis. Daar bejegenden we elkaar met Liebe und Freude, onder het genot van een klein kopje koffie en een miniatuurtaartje. Even later verlieten we het huis, onder een hoofdknik van de stijve ober en € 17,30 lichter.
Zou Oostenrijk er op deze manier weer bovenop komen?