Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Reizen

2

BERICHT UIT BRAZILIË (slot)

Reizen

In Rio de Janeiro loopt een brede ringweg van tweemaal drie banen langs de kust. Onophoudelijk razen hier de auto’s voorbij. Als ik over wil steken moet ik ergerlijk lang wachten op groen licht.
Behalve op zondag. Dan is het verkeer in één richting afgesloten en zijn er drie banen vrij. Van alle kanten komen dan de cariocas, de inwoners van Rio, naar de kustweg om te wandelen, te joggen, te fietsen, te skateboarden, te rolschaatsen. De zondagmiddag is er voor ontspanning en vertier, voor buitenlucht en gezonde beweging. Het is het enige ogenblik waarop de auto plaats moet maken voor fietser en hardloper.

Op zondagmiddag 12 november, 15.30 uur, zit ik in de schaduw van palmbomen aan de ringweg in Copacabana. De weg loopt hier direct langs het strand. De zon schijnt, het is 30 graden, de wind maakt de temperatuur draaglijk. Het is mijn laatste dag in Brazilië, mijn koffer staat al gepakt.
Ik heb net nog een uurtje aan het strand doorgebracht. Braziliaanse families en vriendengroepjes zaten bij elkaar, onder de gehuurde parasol, met de benen op de koelbox, de zonnebril op het hoofd. Wie een baan heeft komt hier op zondagmiddag om uit te puffen en te kletsen. Wie arm is loopt te leuren met zonnebrillen, ijsjes of drankjes. Er werd gevolleybald en gevoetbald. Kleurige vlaggen stonden strak in de wind, fregatvogels draaiden hun rondjes boven het groengrijze water, mensen paradeerden langs de vloedlijn. De firma van siliconen implantaten heeft hier veel afzet gehad, net als de verkopers van fitnessapparatuur.
Ik zat met mijn rugzak vlakbij het water. Da’s wel ongewoon daar, zo’n rugzak. Ik was na drie dagen Rio nog altijd in de oplettende modus, ik ging bijna achteruitlopend het water in om zicht te kunnen houden op dat toonbeeld van bezittingen van een toerist.

Op de boulevard trekt een optocht van bewegende Brazilianen voorbij. Ik heb een boek meegenomen, maar laat dat voorlopig in mijn rugzak. Vanuit een bar aan de rand van het strand klinkt melancholische gitaarmuziek.
Rechts van mij krijgt een tienjarig meisje een paar splinternieuwe rolschaatsen ondergebonden, lichtgroen van kleur met roze randjes. Haar corpulente moeder zit geknield op het asfalt om te helpen. Het kost moeite om de mollige voetjes in de schoenen te persen. Het meisje ondergaat lijdzaam de inspanningen van haar moeder. Ze wil al weg schaatsen als de moeder nog bezig is de hagelwitte veters te strikken. Als het eindelijk zover is, doet zij haar eerste wankele slagen. Daarna schaatst ze zonder omkijken de boulevard af, haar toekomst tegemoet.
Links van mij zit een jonge vrouw op de stoeprand met naast haar een oude vrouw in een rolstoel. Het gerimpelde oude hoofd ligt continu achterover in haar nek, de mond staat een beetje open. Eén oog is dicht, het andere toegeknepen. De wind speelt door haar grijze haren. Haar stramme, gekromde vingers liggen stil op haar bovenbenen. De rolstoel is van het merk Prolife. Ik kan uit haar starre houding niet afleiden of zij geniet. Of dat zij lijdt aan pijn of deprimerende gedachten. De jonge vrouw staat op, ze gaat een stukje lopen.
Donkergekleurde handelaren voeren met bakfietsen en steekkarren nieuwe ladingen drinken en ijs aan. Baders die van het strand komen vegen het zand van hun voeten. De stem van Barry Manilow klinkt in mijn hoofd. Music and passsion are always the fashion at the Copa. Het meisje op de rolschaatsen zie ik nergens meer. De vrouw in de rolstoel komt nog eens langs, nog steeds het hoofd in de nek, de mond open en de ogen bijna gesloten. Ik voel de melancholie. Maar ik weet niet of het om haar is of om mijzelf.
Zondagmiddag Copacabana.

1

BERICHT UIT BRAZILIË (3)

Reizen

Het korenfestival is afgelopen. Voor tweederde van de zangers van kamerkoor D’Allure begint nu een reis langs een aantal highlights van Zuid-Oost Brazilië.

Een deel van de watervallen van Foz d’Iguazu

We gaan eerst naar de watervallen van Foz d’Iguazu op de grens met Argentinië. Voor deze attractie zijn twee dagen uitgetrokken. Dat leek mij op voorhand wat ruim bedeeld. Bovendien was ik deze zomer in IJsland wat betreft neerstortend water al ruim aan mijn trekken gekomen.
Al dat IJslandse water valt echter in het niet bij Foz d’Iguazu. Bij de eerste aanblik moet ik denken aan de Grand Canyon. Die is ook zo onmetelijk groot en onpeilbaar diep, dat het je voorstellingsvermogen te buiten gaat. We staan hier na een paar dagen van flinke tropische regens. Het waterpeil is hoog, het water is roodgekleurd door het zand dat van de landbouwgronden is meegevoerd, een gevolg van de ontbossing. Zelfs op de middag van ons tweede bezoek kijk ik nog steeds mijn ogen uit. Bij een platform onderaan een waterval loop ik in mijn poncho zo dicht mogelijk naar het vallende water. De verplaatsing van lucht en water op enkele meters van de stortvloed is hier zo krachtig, dat ik het niet langer dan 10 seconden uithoud.
Naast mij staat een groep Zuid-Amerikanen van Indiaanse afkomst. Ze dragen geen regenkleding en worden door en door nat. Bij ieder hangt een beschermend popje om de hals. Minutenlang staan zij met opgeheven armen te zingen, te bidden, te lachen, een monument van drijfnatte gelukzaligheid. Wat een verschil in beleving tussen de Noord-Europeaan, die nadenkt over de gevolgen van de douche en de Zuid-Amerikaan die leeft in het moment.

De volgende halte is Rio de Janeiro, een ville d’allure: bruisend, druk, muzikaal; het New York van het zuidelijk halfrond, afgaand op alle hoogbouw, de rechte stratenplannen en de niet aflatende stroom van gele taxi’s, die zich daardoorheen wurmt.
Bij Rio denk je ook al snel aan de favela’s, hèt beeld van armoede en criminaliteit in de ongelijke en van corruptie doortrokken Braziliaanse samenleving. Het zijn geen krottenwijken die uit plastic en golfplaten zijn opgetrokken, zo zien wij. Het zijn achterstandswijken met oude huizen voor gewone Brazilianen die een baantje hebben in de horeca of als straatveger. De jeugdwerkloosheid is enorm, de drugsproblematiek gigantisch. Rivaliserende drugsbendes hebben het voor het zeggen.
Groot is het contrast met de gouverneur van de staat, die in een van zijn huizen als een Dagobert Duck zoveel bankbiljetten verzameld had, dat men dagen nodig had om de stapels te kunnen tellen. Is de kiem gelegd toen eeuwen geleden de Portugezen hun kerken en paleizen royaal met bladgoud versierden en de Afrikanen als slaven op de kade van Rio werden aangevoerd? Diezelfde kade kan niet als monument hersteld kan worden, omdat de overheid daar geen geld voor schijnt te hebben. De verschillen tussen arm en rijk, het laat mij hier niet los.

De belangrijkste toeristische attracties zijn het bekende Christusbeeld en de Pao de Açucar, een puistige berg aan de kust. Vanaf beide hoogtes heeft men een schitterend uitzicht over de metropool. Wat maakt toch, dat toeristen graag een stad aan hun voeten zien liggen? Alsof de duivel van de commercie zegt: ‘dit alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt’.
De taxichauffeur die ons erheen brengt, laat bij voortduring een onbegrijpelijke mantra horen: ‘Rio de Janeiro, California, Madrid, Alemana’, gevolgd door een hoge, kirrende lach. Ik voel dat de tijd rijp is om Luna, luna in te zetten, een van de Braziliaanse liederen die wij geleerd hebben. Daarop laat de chauffeur ons meegenieten van foto’s waarop hij met mooie vrouwen de samba danst. Amanha, morgen, zeg ik , dan gaan wij ook de dansvloer op. Met die vrouwen. Waarop de chauffeur weer zijn mantra laat horen.

0

BERICHT UIT BRAZILIË (2)

Reizen

Kamerkoor D’Allure is een projectkoor voor oudere koorzangers met ervaring en ambitie. Het koor staat onder leiding van dirigent Fokko Oldenhuis. Omdat deze in zijn jeugd in Brazilië heeft gewoond en daar nog contacten heeft, ontstond de mogelijkheid om deel te nemen aan het korenfestival in Londrina, in het zuiden van Brazilië. Daar hadden we wel oren naar. En we kunnen onze eigen tijd indelen. Zodoende checken we, ingeënt en met een goed gevulde reisapotheek, op 28 oktober in voor een vlucht naar Sao Paolo.

We worden ontvangen als sterren. De kosten van het verblijf worden voor ons betaald. Dagelijks staat een bus met chauffeur en gidsen ter beschikking voor fraaie excursies. Halverwege de week worden we in de watten gelegd als het zwembad van de Banco do Brasil exclusief voor ons ter beschikking staat.
Aan ons is bovendien de eer om het festival op dinsdagavond te openen. Ons optreden is niet perfect, maar er wordt luid gejuicht. Wat van ver komt moet goed zijn. Het kan ook zijn, dat het publiek weet, dat wij niet meer zo goed kunnen horen. Als wij het optreden eindigen met een liefdeslied in verstaanbaar Portugees, ontstaan er stadiontaferelen. In een gangpad juicht een aantal toehoorders met de Nederlandse vlag.

Tijdens de week treden wij diverse keren op voor sponsoren van het festival. Waar wij optreden zijn er camera’s van televisiestations aanwezig om die zangers uit dat verre Nederland in beeld te brengen. Dat ik dit mag meemaken, gaat er voortdurend door mij heen. Zo zingen we volksliedjes van de Zweedse componist Petterson-Berger in een bankgebouw, nadat we eerst door gewapende bewakers via een veiligheidspoort zijn gescand. Onderwijl wacht de cliëntèle voor de loketten lijdzaam de beurt af.

Bij Scania Vabis mogen we zonder inzingen en op onze nuchtere maag het ontbijt van de medewerkers opvrolijken. De monteurs die dagelijks onder de motoren van de vrachtwagens liggen blijken het Gloria van Nystedt te waarderen. Elke dag zit weer vol verrassingen, genoeg om evenzovele blogs mee te vullen.
Vijf avonden lang zien we in het stadstheater een bonte rij van Braziliaanse koren langskomen: kinderen uit een tehuis, zacht zingende dames van Japanse origine, kerkkoren toegejuicht door nonnen in de zaal, leraren uit het particulier onderwijs, personeel van de sportclub van de Banco do Brasil, presbyterianen die met een keiharde beat hun gospels uitventen. Een gebrek aan kwaliteit wordt gecompenseerd door een grote inzet, swingende pasjes of een kleurige uitmonstering, zoals de vogels in het regenwoud. En alles uit het hoofd gezongen. De optredens worden becommentarieerd door een aan zijn stoel gekluisterde oudere man, een stijve imitatie van de presentator van darts-wedstrijden (‘one-hundred-and-eighty!’). In de pauze is er een loterij. Zo wint een van ons een pakket met schuurlapjes, knijpers en iets wat op bronwater lijkt, maar bij de eerste slok een schoonmaakmiddel blijkt te zijn.

Tijdens een invalbeurt op vrijdagavond valt alles voor ons op zijn plek. We krijgen de zaal muisstil, wat hier een grote uitzondering is. Na afloop rijdt onze bus naar een bar voor een caipirinha, de nationale cocktail die zo heerlijk wegdrinkt maar lekker aankomt. Men wil ons een Braziliaans maal voorschotelen, maar als niemand zo laat op de avond zin heeft in rijst en bonen, stuurt de kok als alternatief de ene na de andere schaal met hapjes langs.
Het blijkt een opmaat voor het slotfeest van het festival, dat aan het einde van de zaterdagavond losbarst. Er is weer veel te eten en juist als ik heerlijk dansend aan mijn tweede jeugd begonnen ben, zie ik tot mijn ontzetting dat onze bus om 1 uur gaat vertrekken.
Tja, dat is waar ook, we zijn een koor van ouderen.

1

BERICHT UIT BRAZILIË (1)

Reizen

We lopen over een smal pad door ondoordringbaar bos, een wirwar van dunne en dikke bomen, groene bladeren zo groot als dienbladen, luchtwortels, lianen. De zon bijna recht boven ons hoofd dringt hier nauwelijks door. Gezoem van insecten, waarschuwende kreten van vogels, die zich twintig meter hoog in het gebladerte aan mijn kijker onttrekken.
Dit is het natuurpark Mata dos Godoy in het zuiden van Brazilië. Het Atlantische regenwoud herbergt vele planten die alleen hìer voorkomen, een nog grotere rijkdom dan in het Amazonegebied. Van dit tropisch bos resteert nog zo’n 5%. In Brazilië kijkt men niet op een boompje meer of minder. In zijn strijd tegen een afzettingsprocedure was president Temer onlangs nog bereid om een beschermd deel van het Amazonewoud op te offeren.
Voetbal en corruptie, de Brazilianen raken er nooit over uitgepraat, zegt onze gids. De politiek wordt beheerst door een aantal families. De best betaalde banen zijn bij de bureaucratische overheid. Brazilië heeft vele natuurlijke rijkdommen, maar is in vergelijking met omliggende landen een duur land. De verschillende soorten btw liggen tussen de 25 en 60%.

Met mijn kamerkoor D’Allure ben ik te gast op een korenfestival in Londrina in het relatief welvarende Zuidoosten van Brazilië. In 1930 was de houtkap tot hier doorgedrongen en werden de eerste huizen gebouwd. Nu is Londrina een plaats met 558.000 inwoners. De rijkere mensen wonen in flats. Er staat een hek omheen en er zit een conciërge bij de deur. Of men woont gezellig in compounds, waar de prikkeldraadversperringen bovenop de muren liggen die de wijk beschermen. Veiligheid is hier een belangrijk issue. De kloof tussen arm en rijk is groot.
In het historisch museum van de stad hangen foto’s van de pioniers: Duitsers, Italianen, Polen, Japanners, het was een bonte verzameling immigranten die hier op zoek ging naar geluk. De Indianen en Afrikanen waren de helpers. Het kapitalisme, het katholicisme, de blanke overwon. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er nog Duitsers en Japanners bij. ‘We hebben toen niet het beste binnengehaald’, zegt een van onze gastheren. Een gedenksteen in het museum over de stichting van Londrina is afgedekt. Er is een tekst in Indiaanse tekens overheen geplakt. Men was even vergeten, dat er ook vóór 1930 mensen op deze plaats hebben gewoond.

Achter het raam van de bus, die ons elke dag weer door Londrina rijdt, kijk ik mijn ogen uit, geïnteresseerd, nieuwsgierig, ik wil alles weten. Londrina was halverwege de vorige eeuw hèt centrum van de koffieteelt, niet alleen nationaal, maar ook internationaal. Het theater waarin het korenfestival gehouden wordt heet niet voor niets Ouro Verde, het groene goud. Nadat in 1974 strenge nachtvorst de plantages voor jaren beschadigd had, is de koffieteelt naar het noorden verplaatst. Nu zien we in de omgeving eindeloze akkers met soja en suikerriet. De Brazilianen zijn niet alleen zoetekauwen, hun auto’s rijden in grote getale op ethanol, een brandstof die van suikerriet is gemaakt. Omdat de Brazilianen voor alles de auto pakken, is ook obesitas een issue in dit land.
Tussen de moderne flats, de bankgebouwen en de overheidsinstellingen is het niet moeilijk om de onderkant van de samenleving te ontdekken: oude huisjes, kleine garages, smerige werkplaatsen, vervallen plekken. Een jongleur voor het stoplicht, een oude knoflookverkoper, een vervuilde dakloze. In een parkje schrik ik me dood als twee agenten in no-time hun pistool trekken om een man te fouilleren. Vol ongeloof staar ik naar het getrokken wapen. Ik loop zo ongemerkt mogelijk weg, want ik wil wel alles weten, maar mijn interesse in vuurgevechten is beperkt.

Om overeind te blijven koesteren de Brazilianen hun geloof en bijgeloof, hun cachaça – de nationale brandewijn – en last but not least: de muziek. Die klinkt op straathoeken, vanuit cafés, en begin november iedere avond vanuit het Teatro Ouro Verde.

 

Met dank aan August Willemsen voor de inspiratie die hij mij bood met zijn boek Braziliaanse brieven. Een aanrader.

1

SAMEN GENIETEN

Reizen

Wij wandelen in een glooiend landschap, langs groene weiden waar de zwart-witte koeien tevreden liggen te herkauwen en over beboste hellingen waar de hoge eiken en beuken op het punt staan te verkleuren. Door kleine gehuchten waar de stilte verstoord wordt door een blaffende hond of door een reusachtige tractor met meer dan manshoge wielen die met zijn wagen vol gehakseld mais op je afdendert. Langs kleine begraafplaatsen, waar de zerken scheefgezakt in de grond staan, graslandjes met verweerde schuurtjes, waar eenden en geiten harmonieus samenleven, kapelletjes met plastic bloemen voor een vrome heilige, een gaard met hoge fruitbomen, waar rode appeltjes tussen breekbare oude takken glinsteren in het zonlicht. Entre les tours de St. Pieters-Voeren en Teuven.

Met mijn kamerkoor Decibelle ga ik eens per jaar, eind september, op wandelweekend, ergens aan de rand van Nederland, of liever nog, een stukje daaroverheen. In een lang lint trekken zo’n twintig mannen en vrouwen door de velden. Verbonden door de liefde voor de natuur en de zang, van elkaar onderscheiden door de eigen geschiedenis, de eigen voorkeuren, de eigenaardigheden. Wandelend worden discussies gevoerd en levensvragen gesteld. Het lief en leed wordt net zo makkelijk met elkaar gedeeld als de oordelen over de uiers van de koeien in de wei. Bij een kapel bezingen we de schoonheid van de dag (Sweet day, so cool, so calm, so bright) of het leed in de wereld (O vos omnes, qui transitis per viam). Op het terras gaan de wandelschoenen uit en genieten we van koffie met linzen-pruimenvlaai. We speuren onderweg naar bramen en testen gevallen appeltjes op rijpheid. Of we rusten uit in een zonovergoten wei, waar de geluiden van snuivende knoeien en gras dat afgesneden wordt steeds dichterbij komen, totdat je je ogen opent en een grote, nieuwsgierige koeienkop naast je ziet. Zouden we dit geluk kunnen noemen?
Op onverklaarbare wijze worden we elk jaar weer op een prachtige nazomer getrakteerd.
De trektochten door de heuvels maken de banden sterker. We geven elkaar een hand in de modderpoel en houden het prikkeldraad voor de ander omhoog. Het begrip wordt groter, de acceptatie van ongerief sterker. Wandelend door de natuur ga je steeds meer van elkaar houden.

Na een daglang wandelen zitten we dit jaar op de cour van ons groepsverblijf Domaine de Magis in het zuiden van de Voerstreek. We heffen met elkaar een koel glas. We laven ons aan het laatste zonlicht dat op de hobbelige kasseien van de binnenplaats valt en schuiven de stoelen naar waar het zonlicht zich verplaatst. Een nazomerse namiddag, waarop er niets meer te wensen valt. Te zeggen, dat het leven voltooid is zou sterk overdreven zijn, maar het komt een beetje in de buurt.

Op zondagavond, wanneer de meeste koorleden weer naar het Noorden vertrokken zijn, zijn we nog met z’n vieren over. Het Domaine heeft zes badkamers met vier ligbaden. In de luxe ontbreken alleen de Trumpiaanse gouden kranen. We kiezen elk een eigen bad om de vermoeide benen te ontspannen en de pijntjes niet te voelen.
Een koor is als een warm bad. Ook al vallen er soms een paar koude druppels uit de kraan.

0

EEN RUIG LAND (2)

Reizen

De breedgeschouderde nazaten van de Vikingen dragen nog altijd een baard. Zo ook Einar. Hij was boer in het zuiden van IJsland, maar daar viel geen droog brood meer mee te verdienen. Bovendien heeft de jökulhlaup van 1996 (zie de vorige aflevering van dit blog) de vruchtbare weiden in dit deel van het land in een kale steenwoestijn veranderd. Veel boeren zijn een guesthouse begonnen.
Einar vervoert met zijn tractor met platte wagen toeristen over een zwartgekleurd wad naar het eiland Ingolshöfdi, een kleine puist die zich vlak onder de kust uit zee verheft.  Voor IJslanders is dit een bijzondere plek, omdat volgens de overlevering de eerste Vikingen hier aan land zijn gekomen. Voor buitenlandse toeristen is dit eiland interessant vanwege de broedende zeevogels. We struinen het eilandje af, belaagd door grote jagers, zeemeeuwen, die agressief naar de hoofden van de indringers duiken om hun broedsel te beschermen. We liggen tijden in het gras, het fototoestel in de aanslag, om een plaatje te kunnen schieten van de mateloos populaire papegaaiduiker.
Leuker nog zijn de onverwachte ontmoetingen met zeldzame vogels. Zo blijkt de eend die ik zie dobberen in een meertje bij een guesthouse een roodkeelduiker te zijn. Elders begint mijn hart te bonzen als ik zomaar een paar ijsduikers met een jong op de rug zie.
Er volgt nog een onverwachte ontmoeting. Op de terugweg van Ingolshöfdi zie ik een doodgereden scholekster op de weg liggen. Het volgende wat ik zie is dat een andere scholekster, waarschijnlijk zijn maatje, neerstrijkt op de weg, waar ik met een vaart van 90 km per uur in aantocht ben. Meestal vliegt zo’n beest weer snel op. Dit keer niet. De doffe klap waarmee de vogel onder de auto verdwijnt – witte veren vliegen op – is niet eens zo hard. Het afgebroken leven van de vogel dreunt nog lang na in mijn hoofd.

We maken een wandeling in het Hengill-gebergte.  Overal om ons heen stijgen rookpluimen op, warm water pruttelt uit kleine en grote gaten omhoog. Er staan waarschuwende borden: Haetta! De aarde dampt de hitte uit, de lucht van rotte eieren is alom. Al het warme water in IJsland ruikt zo. Dat leidt tot merkwaardige combinaties van geuren onder de douche.
Het water is in deze tijd van het jaar overal. Het stroomt van de bergen, het valt van de rotsen en het komt uit de lucht omlaag.
Als we na drie kilometer bergopwaarts in een beekdal belanden zien we een apart tafereel. Het is 8 graden, het regent en in de dampende beek liggen mensen te genieten van het warme water.
Hoe hoger we komen hoe meer we in de wolken belanden. De mist geeft de wandeling iets mystieks. Een enkele keer vermindert de dichtheid en worden we beloond met een blik op een helling met een waterval.
Dan wordt de mist zo dicht dat we het pad niet meer kunnen vinden. In het zoeken raken we eerst elkaar bijna kwijt, daarna kost het ons moeite om uit te vinden waar we vandaan gekomen zijn. Op dat moment duikt er uit de witte massa opeens een groep IJslandse wandelaars op, onverschrokken doorzetters, die ons vriendelijk en zonder veel woorden in hun midden opnemen.
Het is het onverwachte wat een vakantie sjeu geeft.
Terug bij ons vakantiehuis laten we het warme water nog eens door de hot tub stromen. De wolken zijn opgetrokken, vanuit ons verkwikkend bad kijken we kilometers ver uit over dit ruige land. De stilte om ons heen wordt slechts verstoord door het trillende geluid van een watersnip in de lucht.

1

EEN RUIG LAND

Reizen

foto: Sarah Martinet

Wie met het vliegtuig bij het eiland aankomt ziet van boven een enorme witte ijskap. Daarna kale bruine bergen, donkerblauwe meren en waterstroompjes. In het binnenland zie je geen wegen, huizen of ander teken van leven.
Rij je daarna met de auto door het land, dan zie je onherbergzame natuur, waar weinig meer groeit dan de paarse lupine. Onafzienbare velden van lavahopen bedekt met grijze mossen wisselen af met kale bergen. Bomen staan er nauwelijks. Er zijn stenige woestijnen, geelgrijs tot zwartgrijs, waar geen grasspriet groeit en geen vogel vertoeft. Een desolaat maanlandschap. Of de aarde na de atoombom. Maar dan wel met veel water.

Het moeten doorzetters geweest zijn, die hier in de 9e eeuw aan land kwamen om een bestaan op te bouwen. Mannen met baarden, de Noorse uitvoering van Jan, Piet, Joris en Corneel.  Ze kwamen in zelfgebouwde zeilschepen. IJsland noemden ze het land, omdat er grote brokken ijs met de rivier de zee indrijven. Het is er meestal koud en de winters duren lang.
Natuurlijk, ze konden er genoeg vis vangen, ook walvissen en zeehonden. Er is ruimte en stilte in overvloed. En aan de kust zijn stukjes gras waar schapen kunnen grazen. Tenminste in de zomer, als het land niet onder de sneeuw ligt.
Waar de eerste bewoners geen weet van hadden, is dat het in IJsland voortdurend rommelt en beeft onder de aarde. Ter compensatie van de kou spuwen de vele vulkanen op gezette tijden het gloeiende binnenste van de aarde naar buiten. IJsland is een pubergezicht met puisten die op knappen staan. Op tal van plaatsen zijn er rookpluimen te zien van hete, naar zwavel ruikende gassen die aan de aarde ontsnappen. Aardwetenschappers lopen er likkebaardend rond. Op andere plaatsen spuit het hete water met tussenpozen uit de grond. Wij hebben er het woord geiser aan te danken.
Ook onder de gletsjers liggen vulkanen. Als die tot uitbarsting komen smelt een deel van de ijskap en ontstaat een verwoestende watervloed. Een jökulhlaup noemen ze dat daar, alleen al het woord dwingt ontzag af. In 1996 werd zo nog een deel van de ringweg, de enige belangrijke vervoersader, vernield, waardoor het verkeer totaal ontwricht werd.

Ondanks alles zijn er door de eeuwen heen mensen blijven wonen in deze uithoek. Al zijn het er niet veel: 300.000 op een land dat 2½ keer zo groot is als Nederland. Tweederde daarvan woont in de hoofdstad Reykjavik en zijn voorsteden. Lange tijd lag het land in een isolement en was het slechts een tussenstop voor vliegtuigen die vlogen tussen Amerika en Europa. Maar de ruigheid van het land, de gigantische gletsjers en de hete, pruttelende modderpotjes, kortom alles wat het leven zo moeilijk maakt voor de bewoners, is nu juist interessant voor toeristen. Die komen er dus in groeiende aantallen, al meer dan twee miljoen per jaar. Men hoeft er geen reclame voor te maken.
Behalve de natuur en het avontuur heeft IJsland nog een troef in handen: verkwikkend warm water. Er zijn bergbeken waar je zelfs in de winter een heerlijk warm bad kunt nemen. En elk guesthouse heeft een hot tub, een warm bad in de buitenlucht. Het warme water komt er voor niets uit de grond en haalt de kou uit de lucht. Ook liefhebbers van wolkenformaties en uiteenlopende vormen van neerslag kunnen in IJsland hun hart ophalen.
Wij behoren dit jaar tot de twee miljoen. Daarover volgende week meer.

1

SPAARNESTAD

Reizen

Het Spaarne stroomt, het Spaarne stroomt, het Spaarne gaat voorbij.
Op onze tour langs Neerlands stedenschoon bezochten we afgelopen zondag Haarlem.
Ik was er diverse keren geweest voor mijn werk, in naamloze kantoorgebouwen die ik me niet meer kan herinneren. En in oktober 2009 zat ik te blauwbekken in een gure westenwind op de gammele hoofdtribune van HFC Haarlem voor de wedstrijd tegen Excelsior (0-1). (Twee maanden later ging voetbalclub Haarlem failliet).
Maar ik had er nog nooit langs het Spaarne gelopen,  nog nooit iets gedronken in de schaduw van de Grote of St. Bavo Kerk en de Barteljorisstraat kende ik slechts van Monopoly.

De zondagmorgen ademt een en al rust in het opgeruimde centrum van de oude stad. Als toeristen mensen zijn, die aandachtig door een straat lopen, links en rechts omhoog kijkend naar de gevels, elkaar af en toe wat aanwijzend, dan zijn wij toeristen. We zien vele fraaie 17e en 18e eeuwse pandjes. Ook het gebouw Zang en Vriendschap anno 1915 kan mij bekoren. We lopen door aangeveegde binnenstadsteegjes die uitpuilen van het groen van bloembakken en te grote bomen. Er staan bankjes voor de deur en er hangen lampenkappen in de huiselijke straatjes. Ik proef hier Klaver en Pechtold. De vele gasthuizen en hofjes uit de Gouden Eeuw, gebouwd voor behoeftige mensen, wijzen op een sociale inborst.
Frans Hals portretteerde de regenten van deze voorzieningen. Èn de regentessen, want de vrouwen in Haarlem lieten zich door de eeuwen heen wel kennen. In een flitsende multimediale presentatie aan het begin van de tentoonstelling wordt onder meer verteld hoeveel kleuren zwart Frans Hals gebruikte. Die wetenswaardigheid had ik op deze plaats willen doorgeven, maar ik was het aan het einde van de dag alweer vergeten. De schilderwerken worden met high-tech apparatuur wetenschappelijk onderzocht. Is het een Frans Hals of is het geen Frans Hals? That’s the question.

Bij het Waaggebouw, waar de geest van Cobi Schreijer en de folkmuziek allang weer zijn verdwenen, bereiken we het Spaarne. Het water draagt op deze warme, zonnige dag een parade van boten en bootjes. Spaarzaam  geklede vrouwen laten zich badend in de zon vervoeren. Mannen met tattoos op de armen sturen zonder wanklank hun vaartuig onder de Gravestenenbrug door, de dubbele ophaalbrug die met de oude gevels op de achtergrond een geliefd plaatje van Haarlem vormt.
Natuurlijk zijn er ook vandaag weer Festivals. In de Haarlemmerhout vindt het Hout Festival plaats, een keurig familiefestival met muziek, theater en dans en de niet te vermijden foodcourt.
Op de Grote Markt zetten harmonieorkesten en blaaskapellen hun beste beentje voor. Vanaf een terras op gepaste afstand horen wij mooie koperblazers en zien we ingewikkelde choreografieën van muzikanten in veel meer kleuren dan het zwart van de schutterij uit de 17e eeuw. Batons gaan op de maat de lucht in, begeleid door zwaaiende vendels. Is dit ook cultuur? Ik denk het wel. Onderwijl eet een grote zilvermeeuw als een stofzuiger de patatjes die onder een terrastafel zijn blijven liggen.
Het beest bevestigt mijn indruk. Haarlem, het kleine broertje van Amsterdam, is een keurige stad. Geen voetbalhooligans, geen bierfietsen, geen Hoog-Catharijne, geen monstertruck, geen modern station. Er wordt gehonkbald, gecricket en muziek gecomponeerd.
En het Spaarne stroomt.
Zoals het steeds voorbij zal blijven stromen
Het water gaat, wat blijft is de rivier
En wat er ook voor andere tijden komen
Hij stroomt voorbij en blijft toch altijd hier.
(Tekst: Lennart Nijgh, muziek: Boudewijn de Groot).

1

VAN INDUSTRIE NAAR CULTUUR

Reizen

Appartementen in de voormalige spinnerij van Van Heek

We zaten afgelopen zondag al vroeg in de trein. We konden vrij reizen, dus we gingen maar eens ver weg. In ieder geval ver genoeg om het boekenweekgeschenk uit te kunnen lezen, Gemakkelijk Leven van Herman Koch. De titel was in ieder geval op ons van toepassing.
De trein zat vol met grijze koppen, het blauwe geschenk van Koch bij de hand voor de conducteur die zich niet vertoonde. Buiten deed de zon zijn best de dauw van de velden te verdampen. Donkerbruine paarden graasden het jonge, groene gras weg.
We reisden mee tot de laatste halte.
Het is het eindpunt van de trein,
Bijna geen mens hoeft er te zijn,
Bijna geen hond gaat zo ver mee:
Enschede.
(Uit het gedicht Textielstad, Willem Wilmink).
Wat zochten wij in Enschede, dat uit zijn voegen gegroeide dorp, groot geworden door de textiel, die nu al weer vijftig jaar verdwenen is? Een stad van arbeiders, waar de PVV onlangs bijna de meeste stemmen kreeg. Een plaats waar niets wat er staat ouder is dan 150 jaar. In 1862 brandde Enschede helemaal af en in de oorlog werd de stad per ongeluk gebombardeerd. In mei 2000 volgde nog de vuurwerkramp. De beelden liggen nog vers in het geheugen: mensen die weghollen onder een donkere hemel van exploderend vuurwerk en beelden van smeulende ruïnes. Het woord zeecontainer heeft sinds die ramp zijn neutrale klank verloren.
Waarom Enschede?

Rafaël, Engel, 1501

Tot en met 18 juni is er in het Rijksmuseum Twenthe de tentoonstelling In het hart van de Renaissance. Omdat een museum in Brescia ingrijpend wordt verbouwd, is men zo verstandig geweest om de collectie Noord-Italiaanse renaissancekunst een tijdje in Enschede op te hangen. Niet eerder waren in Nederland zoveel Italiaanse meesters te zien. Er hangen werken van onder meer Rafaël, Titiaan, en Moretto. Bijbelse voorstellingen naast portretten van voorname lieden uit de 16e eeuw. Uitbeeldingen van devotie, trots en stil verlangen, akelig scherp en realistisch geschilderd. De kleurige mantels en de krullen in de haren zien er driedimensionaal uit. Alleen de baby’s op Maria’s schoot lijken kleine volwassenen. In de begeleidende teksten wordt vrijelijk gespeculeerd over de details: is de eekhoorn toegevoegd als symbool voor waakzaamheid? Zie je in de blik van Jezus al de aankondiging van het toekomstige leed?

Na de onderdompeling in de 16e eeuw maakten we een stadswandeling. Een oude spinnerij en een pakhuis van het textielimperium Van Heek zijn omgebouwd tot woonappartementen. Elders zijn de weefmachines vervangen door kunstateliers. Afbeeldingen van de cover van Ik, Jan Cremer, de in Enschede geboren schrijver, sieren de gevel. In de villa’s van de textielbaronnen huizen nu firma’s voor Knowledge management en Online brand excitement, dit laatste is geen verwijzing naar het verleden.
De wijk Roombeek, in 2000 volledig weggevaagd door de vuurwerkexplosie, is onder leiding van beroemde architecten uit de as herrezen. De oorspronkelijke bewoners hebben meegedacht over de nieuwbouw. Er is veel ruimte voor onder architectuur gebouwde villa’s. De  textielfabriek Rozendaal is omgevormd tot het culturele hart van Roombeek.
Zo timmert de voormalige industriestad nu aan de weg als kennisstad en culturele hotspot. Op de trappen van Hogeschool Saxion staat dit citaat van Willem Brakman, bedrijfsarts, schrijver en jarenlang inwoner van Enschede.
De filosofie duidt
De wetenschap verklaart
Maar de kunst toont, en wel dat wat zij niet zeggen kan.
Na zo’n citaat past een blogschrijver slechts het zwijgen.

2

HET LAND VAN CUIJK

Reizen

De ochtend is winmaasdstil en vochtig. Een brede grintweg slingert zich parallel aan de dijk langs de Maas. Het bedauwde gras onder een oude appelboom ligt bezaaid met kleine appeltjes. Ganzen trekken kwakend over de landerijen. In de bleke ochtendzon ligt het Kruisherenklooster in Sint Agatha er schitterend bij. Ik proef mijn onbezorgde jeugd.

Waar de Maas vanuit het Zuiden tegen de heuvels onder Nijmegen botst en naar het Westen buigt ligt in de oksel van de rivier het land van Cuijk. Vanuit Grave wandelen wij drie dagen over het Maas- en Peelliniepad. De streek is bekend om het unieke Maasheggenlandschap. Op de zanderige oevers van de rivier liggen kleine weilanden omzoomd door eeuwenoude meidoorns en sleedoorns. Statige eiken staan te dromen langs het water. Zeldzame planten groeien langs kleine beken. Het tijdloze landschap is een paradijs voor vogels en dassen.
Laverend tussen de koeienvlaaien lopen we langs de rivier. Schepen met hopen grint en zand, die als piramides boven de laadruimte uitsteken, schuiven bijna geruisloos voorbij. De Maas is een schitterende vaarweg, maar tijdenlang was de rivier ook een barrière voor reizigers en  strijdtoneel tijdens oorlogen. Nog altijd vormt het water de scheidslijn tussen het Noorden en Zuiden van ons land.

Na Boxmeer wandelen we het achterland in.  Langs akkers, waar glimmend zwarte kraaien tussen de bleke maisstoppels hippen en de sporen van brede tractorbanden diep in de grijsbruine aarde staan. Langs stallen met hoge voedersilo’s. Hier zien we de andere kant van het land van Cuijk: nergens ter wereld is de veehouderij zo intensief als in Oost-Brabant. varkensNergens leven er zoveel miljoenen kippen en varkens op zo’n kleine oppervlakte. Nergens wordt zoveel gescheten.
De boeren weten niet meer waar ze de mest moeten laten. De grond is er vol van.
Er zijn veehouders, die zich de kritiek hebben aangetrokken. We passeren een bord waarop in kleur de voordelen van biomassa uit kippenstront worden aangeprezen. Andere boeren zijn overgegaan op het kweken van bomen. Het aantal vegetariërs neemt immers ook toe.
Het spanningsveld tussen economie en milieu is voelbaar in een bistro in Cuijk. Aan een tafeltje naast het onze fulmineert een boer met harde stem tegen de milieubeweging. ‘Ze komen alleen maar met problemen en nooit met oplossingen’. Tegenover hem zitten twee vrouwen, maar hij richt zich uitsluitend op de man die naast hem zit. ‘Nu hebben ze langs de Maas grond gekocht en gaan ze daar stiltegebied van maken. Ongelooflijk! Dat is beste landbouwgrond’.

We lopen richting Overloon. Over door eiken omzoomde weggetjes, waar smalle banen zon door de veelkleurige bladeren breken en de glimmende shirts van wielrenners even verlichten. Vanuit Sambeek klinkt klokgebeier over de velden. Misschien schuifelen er enkele Zusters van Liefde naar de kerk.
Koeien houden op met grazen als wij langslopen. G zingt een liedje over een koe uit Apeldoorn. Die was haar staart verloren, zomaar midden in de week. Waarschijnlijk is ie er onverdoofd afgehaald en verwerkt in de ossenstaartsoep van de Unox in Oss.
De boeren klagen over de milieumaatregelen. Zij kunnen niet meer concurreren tegen het buitenland. Daar wordt bovendien nog driftiger met antibiotica gestrooid. In de Provinciale Staten hebben de Brabantse agrariërs de steun van CDA, VVD en SP.
Bij een volgende wei steken twee bruinzwarte paarden hun kop over het hek. Zij willen een aai over hun kop, pardon hun hoofd. Wat een mens- en milieuvriendelijke dieren zijn dat toch.