Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Muziek

2

EEN TOONTJE HOGER

Muziek

In vroeger eeuwen was de tenor de belangrijkste zangstem. Het woord tenor is afgeleid van het latijnse tenere wat (vast)houden betekent. De tenoren ‘houden de melodie vast’, waar de andere partijen omheen kunnen variëren. De andere stemmen mogen botsen met elkaar als het maar goed samenklinkt met de tenor.
Ook in de 19e eeuwse opera’s is de tenor belangrijk. De meeste en de mooiste aria’s zijn weggelegd voor tenoren. Als bariton (hoge bas) heb ik daar het nakijken.
Je zou dus denken, dat er genoeg mannen staan te dringen om die mooie tenorpartijen in te vullen. Niets is minder waar. Er is een groot tekort aan tenoren. Nederland telt duizenden koren en bijna ieder koor is op zoek naar tenoren.
Een populaire verklaring voor het toenemend gebrek aan tenoren wordt gevonden in de toegenomen lengte van mannen. Langere mannen hebben langere stembanden en daarmee lagere stemmen, zo wordt gezegd. Maar klopt dat wel?
In Duitsland heeft men dit onderzocht. Daar bestaan Musikmedizinische Institute. Men liet er vierduizend proefpersonen door de bodyscan gaan. Er werd geen verband gevonden tussen de lengte van de stembanden en de hoogte van de stem.
Wel ontdekte men, dat de spreekstem van mannen hetzelfde is als honderd jaar geleden, maar dat de stem van vrouwen een stuk lager is dan toen. Een lagere spreekstem drukt meer macht en competentie uit. Zo schijnen alle vrouwelijke nieuwslezers op tv een lage spreekstem te hebben. Bij de verlaging van de vrouwenstem denkt men daarom aan een relatie met veranderingen in rolpatronen.
Als het dan niet aan de lengte van de stembanden ligt, hoe komt het dan dat de tenor een soort uitstervend ras is?
Sommigen denken dat het fenomeen te maken heeft met een verschraling in de zangcultuur. Op basisscholen wordt weinig of geen tijd meer besteed aan zangles en de muziekscholen zijn wegbezuinigd of te duur geworden. Welke jongere meldt zich in het tijdperk van de Voice of Holland nog aan bij een zangvereniging?
Dit klinkt mij plausibel in de oren, maar waarom is er dan geen tekort aan bassen?
De Volkskrant kopte zes jaar geleden: Als zingen macho was, was er geen tenorentekort. Men verwijst in het artikel naar landen als Italië en Spanje waar een vette tenoraria nog altijd de grootste bewondering oogst. Mannen zouden in deze landen hoger dúrven zingen.
Is het probleem opgelost als wij mannen meer lef tonen?
Ik denk het niet. In de stemhoogtes is er naar mijn idee sprake van een normaalverdeling. De meeste mannen bevinden zich met een baritonstem in het midden van de normaalverdeling. Aan de uiterste linkerzijde is er een klein hapje (lage) bassen, aan de andere zijde een gering aantal (hoge) tenoren.
Als dan de zangcultuur achteruit gaat, dan staan er nog minder tenoren op. Dat geldt ook voor lage bassen.

Tja, wat moet je als je tenoren tekort komt?
In een aantal koren hebben de teneuzes of tenorettes hun intrede gedaan: lage alten die een tenorpartij aankunnen. Misschien zijn het wel de ‘vrouwen-met-de-broek-aan’ die hiermee hun macht uitdrukken. Hoe dan ook, ik vind het een noodoplossing. Lage vrouwenstemmen klinken ook daadwerkelijk laag. Hun stem is minder helder en stralend dan een hoge mannenstem.
Zouden baritons dan getraind kunnen worden om tenorpartijen te zingen?
Mijn zangjuf stimuleerde mij ooit om het steeds hogerop te zoeken. Dan zocht ze stukken op met een hoge fis of g. Het waren vaak macho-aria’s die zij voor mij uitkoos. Er zal wel een gedachte achter gezeten hebben. Tot aan de hoge f kan ik een redelijke klank produceren. Daarboven komen er bijgeluiden mee die aan heel andere sensaties doen denken. Iets wat ik trouwens bij uithalen van professionele sopranen ook wel ervaar.
Naast de hoogte van de stem verschillen de stemgroepen in timbre of klankkleur. Deze klankverschillen hoor je als een bas en een tenor hetzelfde lied in dezelfde toonsoort zingen. Zoals je ook verschillen hoort tussen bijvoorbeeld een saxofoon en een trompet. Technisch gezien kan ik een lage tenorpartij meezingen, maar mijn baritonklank sluit niet optimaal aan bij de klank van de tenoren.
Ik geloof dus niet dat je je als bariton tot tenor kunt ontwikkelen. Hoe aanlokkelijk dit ook zou zijn. Je wordt immers overal met open armen ontvangen.

1

MUZIKALE BEWEGING

Muziek

Soms betrap ik mijzelf er wel eens op.
Dan sta ik te zingen in een ensemble en beweeg ik met mijn bovenlijf om een noot die nadruk moet krijgen er mooi uit te laten komen. Die beweging is overbodig, maar ze komt als vanzelf. Ik ben daar niet de enige in.
Zo zag ik ooit een Tsjechische sopraan bij elke hoge noot beide armen omhoog zwaaien, alsof zij gebaarde dat het publiek moest gaan staan.
Van het door mij gewaarde oudemuziekensemble Vox Luminis staat een opname-sessie op YouTube. Men zingt het vijfstemmige Lord rembember not our offences van Henry Purcell. Het is een opname zonder publiek. Het ensemble lijkt, onder aanvoering van de boomlange bas Lionel Meunier, bevangen door een virus waardoor verschillende zangers om beurten door hun knieën zakken.
Het is prachtig gezongen, dat wel.
Dirigenten kunnen er ook wat van.
Ik heb Ton Koopman nog nooit met een rustig bovenlichaam voor een orkest zien staan of zitten. In beweeglijkheid wordt hij echter met vlag en wimpel verslagen door Lars Ulrik Mortensen, de Deense barokdirigent, die wapperend met zijn armen op de kruk achter het clavecimbel heen en weer stuitert.
Vorig jaar zag ik Lars Ulrik Concerto Copenhagen dirigeren in de Hohe Messe van Bach. Hij bewoog mee met elke Seufzer, draaide voortdurend met beide handen hoog in de lucht en keek met open mond en pijnlijke blik alsof hij zelf het leed van de wereld moest dragen. Toen hij na het laatste Donna nobis pacem opsprong vanachter zijn kistorgel, met een vuurrood hoofd, zijn handen omhoog gestrekt, de blik gepassioneerd naar de hemel gericht en zo een tijdlang bleef staan, leek het even of hij klaargekomen was.
Waarom maken musici bewegingen?
Beweging zorgt voor een doorgaande klank. Je helpt jezelf bij het leggen van de juiste nadruk of het volgen van de maat. Een beweging voorkomt het vastzetten van adem en spanning. Muziekdocenten laten hun leerlingen vaak armbewegingen maken voor een mooi legato of kniebuigingen voor het halen van een hoge toon. Die bewegingen sluipen ongemerkt de uitvoeringspraktijk binnen. Het worden maniertjes om de spanningen van het optreden te kanaliseren.
Voor anderen is de beweging een uiting van de gevoelens die het muziekstuk oproept.
Deze week zag ik een optreden van het strijkkwartel Danel. Voor de aanvang van het concert zagen we dat er voor de eerste violist een extra brede pianokruk was neergezet. Dat was al een voorteken.
Marc Danel bleek inderdaad een beweeglijk violist. Hij schoof tijdens het spelen naar links en rechts en omhoog en omlaag. Regelmatig leunde hij achterover en tilde zijn voeten van de vloer. Zijn lievelingsbeweging was de opgeheven knie. In een uiterste poging om de noten zo gevoelig mogelijk uit de snaren te halen hief hij een knie zover naar zijn borst, dat de voet boven de andere knie zweefde.
Op het hoogtepunt van Haydns strijkkwartet opus 20 nr. 5 trok hij zelfs beide knieën tegelijk in spreidhouding omhoog. Vanaf onze plek op de tweede rij konden we goed zien dat het een mannetje was. Het was de houding van een baby die verschoond moet worden.
Die aanblik leidde teveel af van de muziek. Daarom probeerde ik mij op mijn gehoor te concentreren. Marc Danel maakte het ons echter niet gemakkelijk. Zoals wel meer musici had hij ook nog eens de hinderlijke gewoonte om voor een aanzet opvallend luidruchtig door de neus in te ademen. Zo werden Haydns harmonische klanken gemengd met de geluiden van het optrekken van de neus.
Het tegenovergestelde komt ook voor.
In het orkest van de Nederlandse Bachvereniging zag ik een violiste, die onderuitgezakt met kromme rug op haar stoel zat. Tijdens het spelen van de snelle Händelnootjes staarde ze met de blik van een verstandelijk gehandicapte wezenloos naar het plafond van TivoliVredenburg. Haar spel was prachtig.
Gods muzikale wereld kent rare kostgangers.
Als de muziek maar mooi is.

0

WEIN, WEIB UND GESANG

Muziek, Reizen
De trossen met druiven hangen zwaar onderaan de ranken op de stenige hellingen langs de Moezel. Waar we ook kijken zien we de parallelle rijen groene struiken, de takken keurig langs palen en draden geleid. Het ruikt er zurig.
Een wijnboer in een grijze jas komt tussen twee rijen omlaag gelopen. Hij heeft een klein, buisvormig apparaatje in zijn hand. Daarmee kan, zo vertelt hij, het suikergehalte van de druiven gemeten worden. Hij is er tevreden over. Hij gaat zijn kinderen, broers, neven en nichten, en al wie een kniptang heeft, optrommelen om de volgende dag te beginnen met oogsten.
Ik wandel met mijn kamerkoor Decibelle over de heuvels langs de meanderende Moezel. We overnachten in Lösnich, een klein plaatsje, zo ongeveer halverwege Trier en Koblenz. Het toeval wil, dat in ditzelfde weekend in Lösnich het jaarlijkse Weinfest wordt gehouden. Elke wijnboer opent dan zijn schuren of zet een feesttent in zijn tuin . De hoofdstraat in het dorp wordt afgesloten voor het verkeer en waar je ook kijkt staan er rijen tafels en banken rond een tap van wijn en bier.
Her en der zitten plukjes mensen aan de tafels. Men drinkt een glas of doet zich in de avondkilte tegoed aan een plastic bordje lauwe frietjes en donkergebakken Schweinegebrat. De Riesling wordt in glazen van 0,2 liter verkocht. Of per fles natuurlijk.
Gesang  is er ook in ruime mate.
In de schuur van Weingut Orthmann speelt een bandje. Er zit een aantal mensen op de grond in een rij, dicht tegen elkaar aan, de benen gespreid, heen en weer wiegend op de tweekwartsmaten van de schlager. Het is niet duidelijk of dit een lokaal gebruik is of dat de feestvierders te vermoeid zijn om op hun benen te staan. Buiten bij Hotel Heil wiegt een oud echtpaar zachtjes mee op the sultan of swing, gespeeld door een stel oude rockers. De leadzanger lijkt als twee druppels water op Henk Krol van 50+.
Wijzelf hadden natuurlijk overdag onze bijdrage geleverd aan het Gesang. Het is sinds jaar en dag gebruikelijk, dat de partituren meegaan op het wandelweekend. Zingen en wandelen gaan goed samen, al doen we het nooit tegelijkertijd. Passeren we een kerkje of een kapel, dan voelen we even of de deur open is. Dan nodigen we onszelf uit naar binnen te gaan, leggen her en der de rugzakken, wandelstokken, dassen en jassen in de banken en verzamelen ons rond het altaar om in die mooie akoestiek van ons eigen gezang te genieten. Het klinkt in een godshuis zoveel mooier dan tussen de wijnranken of in een hooiberg.

 

In de Sankt Stephan in Zeltingen-Rachtig.

 

Foto’s: F. de Reeper
Met de Wein en het Gesang zat het dus wel goed tijdens ons weekend in Lösnich, maar hoe was het met die Weiber? Daar moet ik natuurlijk ook wat over schrijven. Dat plaatst mij echter wel voor een probleem, want alles wat ik hierover zeg kan verkeerd opgevat worden. Ik zit nu al een geruime tijd geblokkeerd achter het toetsenbord.
Als ik zou schrijven dat we met een paar lekkere wijven op wandelweekend waren, dan begeef ik mij, ook al zou mijn uitspraak waar zijn, ver buiten de ongeschreven code van het koor en dan hoef ik er nooit meer terug te komen.
Zou ik daarentegen in dit blog vermelden  dat ik met enkele  overjarige, rimpelige vrouwspersonen op pad was, dan zou mij, ook al spreek ik de waarheid, hetzelfde lot treffen.
Ik moet dus op mijn woorden passen, je doet het niet gauw goed.
Er wandelden aardige vrouwen mee met wie het fijn converseren was. Ze hadden meestal nog wel iets van gedroogde abrikozen of zo bij zich om uit te delen. Dat werkte verbindend. We hebben nog wat gedanst bij Hotel Heil. En tijdens het wandelen ritsten zij de pijpen van hun broeken, dat vond ik wel een mooi gebaar.
In ieder geval ben ik blij, dat ik in een gemengd koor zing. Ik geloof niet dat ik de aanleg heb om gelukkig te worden in een mannenkoor.
Wer nicht liebt Wein, Weib und Gesang, der bleibt ein Narr sein Leben lang.

Zo zegt men het in Duitsland.

1

MUZIEK MAAKT MENSEN BLIJ

Muziek, Reizen
In het noorden van de Italiaanse Alpen op een beboste helling boven het Val Antigorio ligt het gehucht Maglioggio. Vijfentwintig grijze huizen zijn het, veel meer kan het niet zijn. Voor een deel zijn ze onbewoond en vervallen. Bloembakken onder  de ramen geven aan of een huis bewoond is. Smalle paadjes van gras en keien kronkelen tussen de dichtopeenstaande huizen door. Boven in het dorpje staat het kerkje van San Antonio, gebouwd in 1642. De wit-roze verf van de gevel bladdert. In de felle zon schieten hagedissen schichtig over het pleisterwerk.

 

Binnen staan aan beide zijden van het middenpad zeven kerkbankjes voor 3 à 4 personen. Waar de zonnestralen binnendringen zie je de spinnenwebben onder de banken hangen. Links achterin hangt het dikke koord voor het luiden van de klok.
In het midden boven het altaar, omgeven door witte barokengeltjes, staat het beeld van de heilige Antonius. Hij heeft een staf in de ene en een gebedenboek in de andere hand. Met de kap van zijn bruine pij over zijn hoofd kijkt hij deemoedig door het getraliede raam naar buiten. Aan zijn voeten op het altaar staan zilverkleurige kandelaren om en om met plastic bloemen waarvan de kleuren verbleekt zijn.
Eeuwenlang hebben hier boeren en vakwerkers op de knieën, het hoofd gebogen en de ogen toegeknepen, vergeving gevraagd voor hun zonden en gebeden om genezing en geluk.
Op deze plek zongen negen Nederlandse zestigers vorige week liederen uit de Venetiaanse Barok, van Monteverdi tot Caldara en Vivaldi, muziek die even oud is als het kerkje. Het hele dorp was er voor uitgelopen, de bankjes zaten vol. Voor de openstaande buitendeur stonden nog enkele toehoorders.
Meer dan anderhalf uur zongen we, begeleid door Roberto op de piano, solo aria’s, duetten, terzetten en koorstukken. We hadden er een week lang hard op geoefend en barokke versieringen toegevoegd. Het Italiaans moest perfect zijn, het barokritme hoorbaar en de emotie voelbaar.
Alle zangers  zaten links en rechts van het altaar, samengedrukt in een hoekje op een veel te laag hard houten bankje. Daar wachtten we met kloppend hart onze beurt af. Tijdens het optreden ontstond de bekende vorm van bewustzijnsvernauwing. Er dringt weinig door, de tijd gaat snel en na afloop weet je eigenlijk niet meer wat je nu precies gedaan hebt.
De toehoorders luisterden aandachtig en beloonden elk optreden met een warm Italiaans applaus.
Na afloop dronken bewoners en zangers met elkaar een glas. De volle maan, die op deze avond dicht bij de aarde stond, rees in het oosten boven de donkere bergrand uit.
We waren gelukkig.
De volgende avond herhaalden we het programma in de kerk van Mozzio aan de overkant van het dal.
Don Davide, de priester die meer dan twintig kerken onder zijn hoede heeft, had zich een warm voorstander betoond. ‘Muziek maakt mensen blij en ik heb God beloofd, dat ik mensen blij zal maken’, zo had hij verkondigd. Don Davide heeft duizenden volgers op Facebook, dus zijn boodschap moet zich sneller over het dal hebben verspreid dan het gebeier van de vele kerkklokken op het hele en halve uur.
De San Giacomo in Mozzio is een stuk groter. We moesten derhalve nog beter artikuleren en onze gezongen boodschap naar de achterzijde van de kerk richten, zo ongeveer naar de plek waar je tegen betaling een kaarsje kunt opsteken en waar Mariabeeldjes staan die kunnen oplichten in het donker.
Het werd wederom een mooie, gevoelige avond. Na afloop werd gezegd, dat er mannen onder de toehoorders waren die hun tranen de vrije loop hadden gelaten. Don Davide, op de eerste rij, klapte het hardste en het langste van allemaal. Hij was het ook die, zijn belofte indachtig,  om een toegift vroeg.
Daarna overhandigde de gemeentesecretaris als blijk van waardering van de gemeenschap een immens grote mand met vleeswaren aan de Maestro di Musica. Een groot assortiment van worsten, ham en andere vleeswaren uit de streek, van rund, varken, hert  en ezel, fraai gerangschikt en verpakt in de rieten mand. Aan alles was gedacht. Slechts één detail was over het hoofd gezien. De maestro is al jaren vegetariër.

 

1

KLASSIEK CAFÉ

In het nieuws, Muziek
Heb je dat ook wel eens?
Je bent naar een concert of een toneelstuk geweest, je schuifelt tussen de drommen mensen naar de uitgang, je staat buiten en kijkt elkaar eens aan: ‘Zullen we nog wat gaan drinken?’.
‘Ja, leuk, maar waar?’.
Utrecht heeft bijna 900 horecabedrijven en toch sta ik regelmatig te prakkizeren waar we de nazit kunnen houden. Ik ga naar een café voor een ontmoeting, een gesprek. Als ik alleen maar dorst zou hebben, kan ik net zo goed naar huis gaan. Dat gesprek wordt in veel gelegenheden zo goed als onmogelijk gemaakt. De muziek staat er zo hard, dat ik mijn partner aan de andere kant van de tafel nauwelijks kan verstaan. Dat heeft met mijn gehoor te maken, zeker, maar niet alleen. Ik zie ook jonge mensen, die elkaar iets in de oren moeten schreeuwen. Vanwaar toch dat lawaai, vraag ik me af. Wat moet hier bevorderd of voorkomen worden?
Verder stel ik het op prijs als ik op een comfortabele stoel kan zitten. Ik hoef niet onderuit te zakken in loungebanken, waar je moeizaam uit omhoog komt om je glas neer te zetten. Ik wil niet staan of hangen aan strak vormgegeven hoge tafels. Voor mij geen kleurige zitelementen, steigermaterialen,  robuust meubilair en andere uitwassen van industrieel en urban design. En ik ben al helemaal niet op zoek naar een totaalbeleving.
Voor Simon Carmiggelt moest een Amsterdamse kroeg ‘een diepe bedstee’ zijn, ‘in het veilig vaderhuis’ . Een mens brengt ongeveer een derde deel van zijn leven in bed door. Dus voor Carmiggelt was de vergelijking van het café met een warm bed wellicht passend.
Zelf denk ik toch meer aan een gezellige huiskamer, waar je in een warme sfeer aardige mensen ontmoet. Geen dronkenlui of herrieschoppers, maar het hoeft ook geen sobere veganistenclub te zijn, waar de eters met de vingers bijhouden hoe vaak ze op een hap kauwen.
In landen als Ierland en België zie je allerlei mensen in het café. Mannen en vrouwen, jonge mensen, kinderen en grootouders. Het café is daar de ontmoetingsplek van de buurt. Waarom zijn onze cafés dan vooral op jonge mannen afgestemd?
In Utrecht zijn er vergevorderde plannen voor een café, waar uitsluitend klassieke muziek gedraaid zal worden. Zie  www.muzieklokaal.nl.
‘Het Muzieklokaal wordt het eerste café in Nederland waar alles draait om klassieke muziek. In het café is altijd klassieke muziek op de achtergrond te horen en er zijn vaak liveconcerten. Het Muzieklokaal is een sfeervol, gezellig café met een perfecte sfeer om te werken, ontmoeten of borrelen’.
De initiatiefnemers, twee jonge vrouwen, hebben door middel van een succesvolle crowdfundingscampagne in drie maanden 120.000 euro opgehaald. Genoeg om nu op zoek te gaan naar een geschikt pandje in de Utrechtse binnenstad. 
Wat mij in het citaat als eerste opvalt, is dat er blijkbaar geen enkel café in Nederland is waar uitsluitend klassieke muziek gedraaid wordt. Maar bij nader inzien is dit misschien niet zo gek. Cafés en klassieke muziek, dat is geen voordehandliggende combinatie. Voor de diehard klassieke muziekfan is het misschien zelfs vloeken in de kerk. Ik ken mensen, die vinden dat je klassiek alleen goed kunt beluisteren als je er niets bij doet. Zelfs een overhemd strijken leidt teveel af.
Gelet op het succes van de crowdfunding zijn er velen die het  Muzieklokaal een warm hart toe dragen.  Ik ben blij dat er zo’n café komt. Ik vind dat elk middel aangewend mag worden om de klassieke muziek te promoten. Daarom heb ik ook niets tegen Classic FM of André Rieu.
Maar wat mij betreft hoeft het Muzieklokaal zich niet uitsluitend te beperken tot klassieke muziek. Die hoor ik vaak genoeg. Dus als ik ’s avonds uitga, wil ik ook wel eens Bob Dylan horen, Chuck Berry of, vooruit, Herman van Veen. 
Enfin, als ik er maar prettig kan zitten en rustig kan praten.  
2

HANA

Muziek
In 2012 heb ik tijdens het Festival Oude Muziek in Utrecht niet alleen het werk van Jan Dismas Zelenka, een Boheemse componist uit de baroktijd, leren kennen, maar ook een Praags barokensemble, dat de muziek van Zelenka regelmatig uitvoert: het Collegium 1704, onder leiding van dirigent Václav Luks. Sinds die tijd heb ik heel wat audio- en video-opnamen van het Collegium 1704 via YouTube beluisterd en soms bekeken. Het orkest bestaat uit 25-30 musici, het koor veelal uit 16 zangers, vier in elke stemgroep. De solo’s worden door de leden van het koor gezongen.
Van de sopraansolisten viel mij er al snel één op, een tengere jonge vrouw met lang donker haar. Ik kwam er achter, dat zij Hana Blaziková heet. Hana kan mooi zingen. Heel helder en hoog.
 
Daarna zag ik Hana steeds vaker terug in opnamen van andere ensembles, onder leiding van o.a. Philippe Herreweghe, Masaaki Suzuki, en Jean Tubery. One of the most exciting voices in the baroque scene, las ik in een cd-recensie op Internet. Dat moet wel als je door deze dirigenten wordt uitgenodigd. Bij elke opname die ik van Hana zag, bleef ik hangen. Hana intrigeert mij.
Dat is wel bijzonder. Nog niet zo lang geleden, holde ik naar de volumeknop als een klassieke sopraan aanzette in een aria. Ik kon dat hoge gegil niet verdragen. Ik ben daar niet de enige in. Als mensen klassieke zang belachelijk maken, dan doen ze een hoge sopraan na. Denk aan Bianca Castafiora in Kuifje, een zangeres, die met haar gezang (‘Ha, ik lach bij het zien van mijn schoonheid in dees’ spiegel’) de glazen kapotzingt.
Toen mijn vader lang geleden eens naar een sopraanaria zat te luisteren, maakte ik een valse opmerking.
‘Dat is toch knap als je zo kan zingen’, zei hij.
‘Ik vind het gemaakt, onnatuurlijk’, antwoordde ik.
‘Daar heb je wel gelijk in’, zei mijn vader toen.
Ik herinner mij zijn reactie zo goed, omdat het een grote uitzondering was , dat hij mij gelijk gaf.
Het heeft nog jaren geduurd, voor ik enige waardering voor een sopraan kon opbrengen.
Dat begon met Mozart’s mis in c mineur (K427), om precies te zijn met het Laudamus te, met dank ook aan de stuwende orkestbegeleiding die Mozart hierbij schreef.
Ik ben nog steeds niet dol op heftig vibrerende sopranen die Italiaanse opera-aria’s zingen, maar baroksopranen kan ik nu goed hebben.
Vorig jaar, ook weer tijdens het Festival Oude Muziek, heb ik Hana Blaziková voor het eerst live gezien. Ik zat op de tweede rij. Af en toe kwam ze, bijna onmerkbaar, van achter uit het koor naar voren toe voor een solo. Dan stond ze vlak voor me. Net als voetballers in levende lijve jonge jochies blijken te zijn, zo zag Hana er een stuk jonger uit dan op de opnamen. Ik voelde haar concentratie voor de inzet. Ik volgde de bewegingen van haar hoofd bij een crescendo. Ik zag de rimpels tussen haar wenkbrauwen aan het einde van een frase.
De vraag is: waarom intrigeert Hana mij? Ze zingt technisch heel goed, maar ze heeft geen bijzondere klank. Het is ook niet dat ik op haar uiterlijk val.
Het moet haar innerlijk zijn.
Ik heb zoveel opnamen van haar gezien, dat het lijkt alsof ik haar persoonlijk ken. Zoals je ook van een tennisser via de close-ups voor en na de rally’s een beeld krijgt van de persoon. Hana lijkt mij serieus, hardwerkend, bescheiden en aardig. Dat vind ik een aantrekkelijke combinatie.
Vorige week zag ik de bevestiging.
Ik keek op YouTube naar een uitvoering van Händel’s La Resurrezione door het Collegium 1704. Aan het begin van de opname zie je een glimp van enkele leden van het ensemble, geconcentreerd wachtend in de coulissen vlak voordat zij het podium opgaan. Dan verschijnt Hana Blaziková in beeld. Zij staart naar haar partituur, haar vinger open bij een pagina. Zij neemt in gedachten nog wat noten door. Kijk wat er dan gebeurt, na 23 sec:
Alsof je je buurmeisje ziet voor de musical van groep 8. Heel innemend.
Als je verder kijkt, zie je ook de reden van de spanning. Hana moet als eerste een aria zingen, vanaf 4:45, een verduiveld moeilijke aria met veel snelle nootjes op dezelfde klank.
Zij kijkt geconcentreerd de zaal in, haar partituur hoog opgeheven. Dan gaat Hana los. 
Ik moet mijn vader gelijk geven: dat is toch knap als je zo kan zingen.
4

TOT HET BITTERE END

Muziek
Er zijn tal van fysieke gevaren die de beoefenaar van de zangkunst bedreigen.
Het op één na grootste gevaar betreft de aantasting van de stembanden door verkeerd gebruik van de stem of door een verkoudheid. Zo had ik zelf de afgelopen weken door een langdurige verkoudheid veel slijm in mijn keel, waardoor mijn stem soms oncontroleerbaar alle kanten opschoot.
Er zijn ook andere ongemakken.
Vorige week wendde een lezeres van Trouw zich tot de medische rubriek van de krant. Zij zingt al jaren met veel plezier in een koor, behalve op de momenten dat zij last heeft van winderigheid. En laat die flatulentie zich nu uitgerekend tijdens de koorrepetitie voordoen!
Tja. Ik geloof echt, dat dit een probleem kan zijn. Eerlijk is eerlijk, bij mij ontsnapt er ook wel eens wat, zij het niet in die mate, dat ik op zoek ben gegaan naar hulp. Deze lezeres was blijkbaar ten einde raad. De enige uitweg die ze zag was een brief naar de Lieve Lita van Trouw. 
De krant maakt zijn serieuze naam helemaal waar. Men heeft een maag-darm-arts geraadpleegd. Deze specialist weet alles over gasvorming in de dikke darm. ‘Zangers halen vaak diep adem en als daardoor de druk in je buik toeneemt, kunnen gassen wel eens de weg van de minste weerstand kiezen’. Dat laatste klinkt logisch, al heb ik nooit geweten, dat darmgassen een keuze hebben.
De lezeres hoeft zich echter niet te schamen. ‘De mens laat gemiddeld dagelijks tussen de tien en vijftien scheten’. Dat is aardig wat. Die beroemde 19e eeuwse Franse petomaan zou er wel raad mee geweten hebben. Was hij lid geweest van een muziekgezelschap, dan had hij als fagot meegedaan. Het therapie-advies van de maagspecialist is iets praktischer: gebruik de maaltijd na afloop van de repetitie en kijk nog eens naar de ademhaling. En als dat allemaal niet helpt: ‘Vrouwen staan vaak vooraan in het koor. Het wordt wellicht wat minder genant, wanneer ze zich wat meer naar achteren opstelt’. Binnenkort kunnen we het meemaken: een koor in een normale vierpartijen opstelling en hier en daar, wat meer naar achteren, staan enkele lijdende éénlingen krampachtig met de billen te knijpen en lucht weg te wuiven.
Er zijn grotere ongemakken denkbaar.
Fysiek gevaar nummer één, zo weten doorgewinterde zangers, is de veroudering. Dan kan je denken aan het achteruitgaan van de ogen, de oren, het geheugen of het vermogen om langdurig te staan. Soms zie ik in een akelige droom, dat ik een optreden op een stoel onder een megasterke lamp en met en loep moet afwerken.
De grootste zorg is dat de stembanden, die precies werkende spiertjes, onnauwkeurig en inflexibel worden. De stembanden laten dan vanzelf wat meer lucht door (ook daar al). De stem klinkt zwakker en is minder goed te controleren.
Voor de feestavond ter gelegenheid van het 6elustrum van mijn koor Decibelle heb ik twee jaar geleden over deze kwestie het volgende lied geschreven.
Melodie en idee: Drs. P., de Dodenrit (ook bekend onder de naam de Troika hier, Troika daar).
1
We zingen elke woensdag en we maken veel plezier
Elk jaar een nieuw programma en op tijd een glaasje bier
We zingen met z’n allen nu al bijna dertig jaar
Maar ongemerkt en langzaamaan verschijnt er een gevaar….
2
De ogen worden slechter en onthouden wordt een plaag
De rimpels worden erger en van alles hangt omlaag
De stembanden verweken en nog veel meer averij
De ouderdom die komt nu toch wel heel snel dichterbij
3
Wie zal als eerste stoppen, dat is voor ons een vraag
’t kan komend jaar gebeuren maar ook zomaar nog vandaag
We blijven moedig zingen omdat dat ons goed bevalt
Van Als de ziele luistert en daar gaat de eerste alt
4
We zingen een noot lager en we nemen nog eens les
Een grote sterke bril en een slokje uit de fles
En nu Verleih uns Frieden, in een gestrekte draf
Het mag helaas niet baten: twee tenoren vallen af
5
We zingen nu eenstemmig, het vibrato is erg groot
We ademen na ieder woord, we zakken steeds een noot
En van de dynamiek, komt weinig meer terecht
Entflieh mit miren dan opeens zijn vier sopranen weg
6
De ene na de ander loopt nu bij een specialist
We vragen om begeleiding van een goede pianist
We gaan er maar bij zitten, zwijgen bij die hoge noot
Mon coeur se recommend’ en alle bassen zijn nu dood
7
We zijn nog met zijn tweëen en we zingen ongestoord
We treden enkel op voor blinden, doven, enzovoort
We zingen kinderliedjes en eenvoudige chansons
En als het niet meer gaat, dan zingt de zuster wel voor ons
Ook al worden wij dement – wij gaan door tot ‘t bitt’re end
Ieder jaar meer corpulent – wij gaan door tot ’t bitt’re end
En ook erg incontinent – enz.
Zonder mijn medicament
Impotent en decadent
Met en zonder dirigent
Vaak absent en veel ellend
Zonder cent en zonder vent
Geen talent en niks gewend
Permanent mot in de tent
Altijd windjes aan de krent
Met en zonder instrument
Tot ons laatste incident – wij gaan door tot ’t bitt’re end

 

4

DE WARMTE VAN EEN ALT

Muziek
Mocht men mij onverhoopt in een quiz vragen om drie wereldberoemde, nog actieve alten te noemen, dan zou ik, ondanks dat ik dagelijks evenveel klassieke muziek luister als een gemiddelde Nederlander televisie kijkt, met mijn mond vol tanden zitten. In nagenoeg alle concerten die ik de laatste jaren heb bijgewoond werd de altpartij door een countertenor vertolkt.
Kijk je in Wikipedia naar de lijst van klassieke zangeressen, die een plekje hebben in de online encyclopedie, dan staan er bijna uitsluitend (mezzo-)sopranen. Kortom, de alt lijkt een uitstervend ras.
Met name in de oude muziek hebben countertenoren het werk van de alten overgenomen. In de 17e en 18e eeuw werden alle partijen door jongens of mannen gezongen. De inzet van countertenoren past daarom goed bij de historische uitvoeringspraktijk.
Countertenoren zingen meestal technisch perfect. Zij laten hun stem elastisch en zuiver in de hoogte rondtollen. Dat geeft een mooie klank zonder rafels. Ze hebben daarbij het voordeel dat zij niet met een stembreuk te maken hebben. Andreas Scholl, Philippe Jaroussky, Damien Guillon of Maarten Engeltjes kunnen prachtig zingen.
Toch hoor ik liever een alt.
Het geluid van een alt is warmer en rijker aan klank. Door de borststem hoor je meer verschillende tinten. Wat sommigen te zwaar vinden (‘die stem van Natalie Stutzman kan echt niet bij Bach’) vind ik mooi. Om dezelfde reden hoor ik ook liever een gewone sopraan dan een jongenssopraan. Het jongensgeluid klinkt ijler.
Nog mooier dan een alt vind ik een een contra-alt of lage alt. Dat is warmte, gevoel en melancholie in het kwadraat. Daarvoor zet ik de radio harder. Laat ik het werk uit mijn handen vallen. Of zet ik de auto aan de kant. Dan geef ik me over aan dat hemelse geluid. Kon ik met zo’n alt nog eens een duet zingen!
Kathleen Ferrier en Aafje Heynis waren in de twintigste eeuw beroemd om hun lage timbre. Tik je wereldberoemde alten in op Google, dan kom je hun namen tegen.
Maar ook deze tijd kent zijn mooie contra-alten. Delphine Galou is er zo een.
Ik kan er nog zoveel over schrijven, beter is het om de zangers te horen.
Luister eens naar twee versies van de meest beroemde altaria, Erbarme dich uit de Matthaeus Passion van Johann Sebastiaan Bach. De eerste opname is van de countertenor Damien Guillon, de tweede van Delphine Galou.
(de zangers zetten na ongeveer één minuut in)
Over smaak valt niet te twisten. De een vindt dit mooi, de ander dat.
In het geval van de voorkeur voor een countertenor of een alt speelt er echter nog een ander element mee.
Bij een alt hoor je een vrouw. Bij een countertenor komt er een vrouwelijk geluid uit een mannenlichaam. Dat laatste werkt vervreemdend. ‘Wat is dat voor man, die zo gek vrouwelijk zingt? Is het een achttiende eeuwse castraat? Dan toch zeker wel een homo!’ Alfred Deller, de eerste grote countertenor uit de twintigste eeuw, zette een portret van zijn vrouw en kinderen op de piano om dit soort gedachten tegen te gaan.
Toen ik zelf leerde om hoger te zingen vond ik het aanvankelijk ook raar om mezelf met een hoge stem te horen. Toen ging het niet eens over zingen met een kopstem.
Countertenoren tasten het beeld van de mannelijke identiteit aan. Dat is voor mannen misschien nog meer verwarrend dan voor vrouwen. Mijn hypothese is, dat mannen liever een alt horen en dat het voor vrouwen niet uitmaakt.
Mannelijke zangers kunnen dus het gehele register kiezen. Er zijn zelfs mannen die sopraanpartijen zingen, sopranisten. Vrouwen zijn beperkter in hun keuze. Dat botst met mijn ideaal van gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid. Alten moeten de tenoren maar terugpakken door als teneuze te gaan zingen.
Laten de andere alten de podia terugveroveren. Alten aller landen: laat uw arias galmen!
0

HET KLASSIEKE HART

Muziek
In het radio 4-programma De Klassieken mag elke week een Bekende Nederlander 5 favoriete muziekfragmenten laten horen. De BN’er vertelt daarbij over zijn leven. Omdat ik geen BN’er ben en de kans daarop met de dag tot nagenoeg 0% daalt, gebruik ik dit weblog om mijn huidige muziekkeuze te laten horen. Mijn stelling hierbij is: wat je in een bepaalde periode mooi vindt, hangt nauw samen met je leven in die fase.
Als kind heb ik thuis veel klassieke muziek gehoord. Of, beter gezegd, moeten horen. Mijn vader was een groot liefhebber. Ik kan niet zeggen, dat ik het mooi vond, al heb ik als kleuter wel eens boven op een stoel gestaan om een vioolromance van Beethoven te dirigeren. Dat leek me een fluitje van een cent, dat dirigeren.
Zo rond mijn 21e werd ik voor de eerste keer echt geraakt door klassieke muziek. Ik volgde met een groep een stottertherapie. We lagen op een dekentje voor een ontspanningsoefening. Ik voelde me geheel vrij van angsten en zo vol zelfvertrouwen, dat ik de hele wereld aan kon. Op dat moment liet de therapeute het Andante horen uit het 12e  pianoconcert van Mozart (KV 414) en belandde ik in een bovenaardse staat van gelukzaligheid.
Klassieke muziek kreeg vanaf toen een plaats in mijn leven, zij het nog aan de rand. Want ik hield vooral van popmuziek.
De volgende doorbraak kwam begin negentiger jaar. We wilden onze zoons van 6 en 8 laten kennismaken met klassieke muziek. Dat had ik dan toch van mijn vader overgenomen. We kochten een abonnement op een kinderserie in muziekcentrum Vredenburg. De kinderen waren na drie concerten wel uitgekeken, maar G en ik hebben sindsdien elk jaar een abonnement op een serie concerten. Ik begon ook thuis naar klassieke muziek te luisteren,  grote werken van 19eeeuwse componisten als Beethoven, Dvorak, Mendelssohn en Brahms. Klassieke muziek was voor mij in die jaren een rustpunt in een druk leven met verantwoordelijkheden. Ik kreeg een voorliefde voor Brahms met zijn afwisseling van donkere en llichte melodieën, zoals hier in het eerste deel van de tweede symfonie.
Daarna raakte ik in de ban van de vocale muziek en van religieuze werken. Ik was lid geworden van het kamerkoor Decibelle. In mijn eerste uitvoering zongen we het Requiem van Michaël Haydn. De schitterende harmonieën galmden nog lang na, niet alleen in de kerk, maar ook in mijn hoofd. Ik kocht cd’s van missen, requiems en oratoria. Gulzig luisterde ik keer op keer naar de op muziek gezette kerkelijke teksten. Zelfs sopraanaria’s, die ik tot dan toe als gegil had bestempeld, begon ik mooi te vinden, met dank aan het Laudamus te uit Mozart’s mis in c mineur.  
Ik heb niets meer met de kerk. Desondanks kan ik van religieuze muziek geen genoeg krijgen.  Het brengt me terug in het veilige, overzichtelijke leven van mijn kindertijd. Bovendien gaan religieuze werken over de wezenlijke zaken in het leven. Over lijden en pijn, maar net zo vaak over troost en aanvaarding.
Ik luisterde al regelmatig barokmuziek, maar in 2013 werd ik echt verliefd op de barok. Ik deed mee aan een een zomerweek. Met een groep goed geschoolde zangers en instrumentalisten zongen we stukken van Händel, Rameau en Lully.  Wat een heerlijk tempo, wat een vrolijke nootjes! Muziek om op te dansen.
In korenland is al enkele jaren 20e eeuwse muzieke van noord-europese componisten, zoals Pärt, Kreek en Nysted populair. Er zijn mooie stukken bij met lang aangehouden noten en met schurende harmonieën die altijd wel weer ergens oplossen in consonante drieklanken. Muziek om te luisteren als je mindfull op je dekentje tussen de waxinekaarsjes ligt. Blijkbaar is dat op dit moment niet zo mijn behoefte. Na een paar stukken verlang ik naar tempo.
Ik ben verder de barok ingedoken, in de laatrenaissance en de vroege barok. Ik kom naast weemoed veel vrolijke muziek tegen, waarin de luit, de theorbe en andere voorlopers van de gitaar een belangrijke rol spelen en waarin oude blaasinstrumenten als de cornetto jazzy improvisaties laten horen.
Het ensemble L’Arpeggiata, onder leiding van Christina Pluhar, heeft er zijn bekendheid mee verdiend. Sommige mensen vinden dit geen klassieke muziek meer.
Vijf muziekfragmenten en niets van Bach, dat kan eigenlijk niet. Die bewaar ik dan voor een volgende keer. Over een tijdje heb ik waarschijnlijk weer andere voorkeuren. De klassieke muziek is een oneindig universum.

 

1

UTRECHTSE LIEDJES

Muziek
De acteur Rijk de Gooyer (1925 – 2011) was de zoon van een gereformeerde banketbakker aan de Bemuurde Weerd in Utrecht.  Na de oorlog werkte hij korte tijd als leerling-verslaggever bij de NCRV. Hij werd er ontslagen nadat hij de communist en homoseksueel Jef Last had geïnterviewd.
Later trad hij in dienst bij de VARA. Een onderdeel van het radioprogramma Showboat was Eli Assers radiostrip Mimoza (afkorting voor Ministerie voor Moeilijke Zaken). Rijk de Gooyer speelde daarin het Utrechtse typetje Bartels (Bààrtels). Hij werd er in korte tijd razend populair mee. Zijn Goejdààg werd een vaste uitdrukking in die dagen (en veertig jaar later weer in de tv-reclame voor Reaal Verzekeringen). Bartels was een vertegenwoordiger in apparaten uit Hààrmele. Hij ging met weinig succes langs de deuren, zoals bezongen in dit lied:
’t Benne krenge van dinge, ik wou dat ze gingen
Ik jakker door stegen en straotsies
Zo loop ik te leure, langs ramen en deure
M’n koffertsjie vol àppàraotsjies
Ze smàkken me van de tràp
En ik voel me al zo slàp
Maar iedereen verwàch
Dat ik toch nog zeg: Goejdààg
http://youtu.be/ZIU4c3c22Eg(Let op het drumwerk bij de regel Ze smakken me van de trap en op het einde van de plaat).
Het werd in 1956 de Gooyer’s eerste single. Op de B-zijde (!) stond Als ik boven op de Dom kom.
Het muziekblad Tuney Tunes schreef in een recensie:
“De populaire Bartels-figuur uit het Mimozaprogramma van de Showboat debuteert hier op de plaat met twee typisch Barteliaanse werkjes. Geestig en vol spirit brengt hij ze en we geloven wel, dat Bartels (Rijk de Gooyer) en zijn vele luisteraar-bewonderaars van plaatjes als deze plezier zullen hebben”.
Dat plezier hebben we zeker gehad. In de tachtiger en negentiger jaren traden vriend Theo en ik op in buurthuizen, verzorgingshuizen en op feesten en partijen. Onder de naam W. & D. Moed zongen we nostalgische, nederlandstalige liedjes; populaire nummers met een lach en een traan. Als duo uit Utrecht hadden we vanzelfsprekend een aantal Utrechtse liederen op het repertoire. Zo zongen we Gebroken harten van de Limburgse Selvera’s in het plat Utrechts. Als we ’t Benne krenge van dinge zongen, haalde ik een vijftigerjaren Elaul mixer uit een koffertje tevoorschijn.
Het meeste succes hadden wij met een ander Utrechts lied van Rijk de Gooyer. Het gaat over iemand die teveel gedronken heeft. Wie kon dat beter zingen dan Rijk?
Ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand dit lied zong. Het staat niet op YouTube en de titel geeft op Google geen enkele hit. Omdat ik dit graag zo wil houden, volgt hier alleen het eerste coupletje.
Bij het eerste bàkkie koffie en de kràànt
Nog geen vuiltsjie aan de luch, niks aan de hàànd
Maor toen ik een kwartiertsje zàt
Dàch ik hé-wàt-dàchie-wàt
Ik gao mooi nog effe plàt
Maor het hielp geen spàt.
Wie de rest wil horen, komt op zaterdagavond 15 november a.s. tijdens het Smartlappenfestival naar café de Potdeksel aan het Lucas Bolwerk in Utrecht. Daar maak ik na meer dan 16 jaar mijn come-back als zanger van het populaire lied. Vanaf 20.30 uur zingen vriend Ad en ik samen een half uurtje vol over de zoektocht naar de liefde en de geneugten van het café. Omdat we (nog) geen naam hebben, heeft de organisator van het festival ons als de Zonnetjes  op de kaart gezet. Er is maar één zon, maar van zonnetjes kan je er meerdere in huis hebben. 
Mocht je willen komen luisteren, kom dan op tijd. Café de Potdeksel loopt tijdens dit festival  al snel vol.