Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Muziek

1

LUCILE

Muziek

Twee jaar geleden schreef ik op deze plek, dat de alt een uitstervend ras is. In de oude muziek worden de altpartijen bijna zonder uitzondering door een countertenor gezongen. Ik bekende hier mijn voorliefde voor de alt en eindigde met de oproep: laten de alten de podia terugveroveren.
Er glooit weer hoop voor mij aan de horizon. Aan mijn oproep heeft tenminste één alt gehoor gegeven en nog wel een hele bijzondere: de Française Lucile Richardot. Zij afficheert zichzelf overigens als mezzo-sopraan, maar ik ken haar alleen van altpartijen die zij op unieke wijze vertolkt.
Ik hoorde haar voor het eerst tijdens het festival Oude Muziek 2016 in Utrecht. Zij was een van de zangers in het Franse Ensemble Correspondances, onder leiding van Sebastien Daucé.
Lucile Richardot zong in september in Utrecht onder meer deze solo, Oro Suplex van Giovanni Legrenzi. De solo begint op 1:12:01.

Het begon er al mee, dat het concert opende met een stuk van Charpentier gezongen door zes vrouwen. Ik hoorde daarin iets vreemds en sloot mijn ogen om mij op het geluid te kunnen concentreren. En ja, daar was het weer: ik hoorde de stem van een man, er zong een tenor mee. Maar ik zag toch echt zes vrouwen op het podium staan. Wat ik voor het geluid van een tenor hield, bleek de stem van Lucile te zijn. Ik was weer eens in verwarring gebracht door een altpartij. Ditmaal niet omdat er een vrouwelijk geluid uit een man kwam, maar een mannelijk geluid uit een vrouw.
In de pauze gonsde het door de gangen van het Muziekcentrum: ‘Heb je die alt gehoord? Geweldig!’
Vriend A dacht dat het misschien wel een transgender zou zijn.
Thuis liet ik een opname aan G horen en gevraagd of zij een man of een vrouw hoorde zei zij zonder aarzelen: ‘een man’.

Op de Vivaldi-dag onlangs in Utrecht ging ik naar een concert van het Tsjechische barokensemble Collegium 1704 en, warempel, daar was Lucile weer, nu als solozangeres in het Stabat Mater en het Nisi Dominus van Vivaldi.
Zij kwam binnen, stelde zich op naast de dirigent en kwam niet meer van haar plek. Zij stond daar als een blok en bewoog niet. Ze liet haar ademspieren en mondspieren het werk doen. Wij zaten op de eerste rij en konden elk spiertje zien bewegen. Haar techniek is fabuleus. Ze zong prachtige lange lijnen, van zacht tot fluisterend stil en in het forte vulde ze met gemak de grote zaal van het Muziekcentrum met haar kenmerkende tenorachtige geluid. Ze zag er weer zeer vrouwelijk uit. Zou dat een reden hebben, vroeg ik me af.
Uit hetzelfde concert, maar dan op een andere locatie, hierbij een opname van een gedeelte uit het Nisi Dominus, het spannende Cum dederit. De solo begint na 1 minuut.

Lucile Richardot heeft niet de donkere warmte van Aafje Heynis of Kathleen Ferrier. Niet iedereen vindt haar stem mooi, maar bijzonder is haar timbre zeker.
Tijdens het applaus stond ik vlak voor haar. Ze glimlachte verlegen en draaide met haar ogen, alsof zij wilde zeggen: ’doe nu maar niet zo overdreven’. Toen wist ik het zeker: Lucile is gewoon een vrouw. Een mezzosopraan met een bijzondere stem.

NB voor liefhebbers van Franse barok: tik Ensemble Correspondances  in op YouTube en je vind vier mooie live concerten. Zaterdag 26 augustus a.s. treedt het ensemble weer op in Utrecht met motetten van Henry Dumont.

0

THE VOICE OF SAND AND GLUE

In het nieuws, Muziek

Ik leerde zijn muziek kennen via een Franse omweg. Franse muziek was destijds bij ons thuis dominant. Jacques Brel, Gilbert Bécaud, Françoise Hardy. Mijn oudere broer had een bandrecorder, waarop La fille du Nord van Hughes Aufray voorbijkwam. Hoewel ik de tekst niet goed kon volgen werd ik meteen gegrepen door het heimwee en het verlangen, wat uit de getokkelde gitaar tevoorschijn kwam. Toen ik later het origineel van Bob Dylan hoorde vond ik dat lelijk, vanwege het knauwende Amerikaans en ‘the voice of sand and glue’, zoals David Bowie de stem van Dylan ooit betitelde. Toch vind ik het nog steeds een van de mooiste Dylannummers, al zal hij niet vanwege deze tekst de Nobelprijs ontvangen hebben.
In de jaren die volgden was Dylan voor mij een popmuzikant die af en toe in de top 40 stond. Mijn godsdienstleraar op de middelbare school vond Blowing in the Wind zo’n prachtig lied. Dat vond ik niet passend, leraren moesten van de popmuziek afblijven. Dat  Blowing in the Wind later terug kwam in beatmissen kon ik evenmin waarderen. Het leek een Amerikaanse remake van Ik zou wel eens willen weten van Jules de Corte.

Enige jaren geleden heb ik in een opwelling een cassette met Dylan’s muziek uit de 60-er jaren gekocht. Ik veer op als ik een nummer hoor als It’s all over now, baby blue of All I really want to do. Het is de nostalgie naar de jaren van verandering, de jaren dat ik leerde op eigen benen te staan, zonder af te gaan op de bandrecorder van mijn broer.
Toch luister ik weinig naar de Dylan-cd’s. Hoe komt dat?

Ik ben op de eerste plaats muzikaal ingesteld. Bij Dylan hoor je vooral lappen tekst. Een waterval van woorden, litanieën waarin de ene associatie de andere lijkt op te roepen. Zie bijvoorbeeld Mr. Tambourine man .
Is het poëzie, is het de Nobelprijs waard? Ik zou het niet weten, ik ben een leek in de poëzie en nog meer in de Dylanologie.
Omdat ik niet aangesproken word door de tekst, rest de muziek. Die vind ik vaak weinig opwindend tot regelrecht saai. Na twee 2 coupletten lijkt het mij muzikaal gezien de tijd om af te ronden, da capo al fine, op naar het volgende stuk. Dylan gaat dan echter nog acht lange coupletten door in hetzelfde eenvoudige akkoordenschema. Hij braakt en spuugt zijn teksten uit alsof hij er graag van af wil, maar er steeds weer nieuwe woorden opwellen. It’s a hard rain that’s  gonna  fall. Ik begrijp wel waarom Patti Smith zaterdag bij de uitreiking van de Nobelprijs de tekst kwijt was.

Wat mij nu nog het meest bevalt zijn de stukken waarop Dylan zichzelf op akoestische gitaar begeleidt, de mondharmonica op de houder vlak voor zijn lippen, klaar om een hartverscheurend intro te blazen of om de rauw gezongen regels nog eens met de harmonica te herhalen, onder extra harde klappen op zijn  gitaar. Dat is eigenlijk toch veel mooier dan de violen die Hughes Aufray achter zijn cover plakte.

0

OUDE POPMUZIEK

Muziek

Leonard Cohen

Vroeger gingen popsterren op jonge leeftijd dood, vaak als ze 27 jaar waren, meestal als gevolg van een overdosis drank, drugs of pillen. Of ze verdronken onder niet-opgehelderde omstandigheden in een zwembad. Hun overlijden paste goed in de popcultuur, waarin ze groot waren geworden: die was anders, rebels, tegendraads.
De laatste jaren maken we het overlijden mee van popmuzikanten die hun 70e of 80e hebben gehaald: David Bowie, Lou Reed en, vorige week, Leonard Cohen. Het heengaan van de popsterren was groot nieuws in alle gevestigde media. De dood van Bowie was het openingsnieuws op de voorpagina van de Volkskrant en Trouw. De Volkskrant wijdde er nog eens een apart  katern aan. Ook de toekenning van de Nobelprijs voor Literatuur aan Bob Dylan kan worden gezien als een teken dat de popmuziek geen randverschijnsel van jongeren meer is, maar een geïntegreerd onderdeel van de hedendaagse Westerse cultuur.
Bowie, Reed en Cohen werden ooit gerekend tot de Underground, muziek die zich afzette tegen de gevestigde orde. In de loop der tijd zijn ze bovengronds gekomen en geaccepteerd, zo blijkt juist op het moment dat zij zelf weer onder de grond zijn gegaan.

Mensen die overlijden worden gewoonlijk opgehemeld. Alsof zij zonder deze loftuitingen niet op eigen kracht de hemel zouden kunnen bereiken. Maar los van dit fenomeen, kan je je afvragen of zoveel aandacht aan het overlijden van gewezen popsterren terecht is. Ingezonden briefschrijvers in Trouw vonden het maar overdreven. Dat roept de vraag op, hoe we de popmuziek uit de vorige eeuw moeten beoordelen. Is die werkelijk zo goed, zoals wij dat veertig jaar geleden ervaren hebben, toen we achter de lp’s aanjoegen om deze op bandjes op te nemen?

De laatste tijd ben ik regelmatig als ongediplomeerd en onbezoldigd huisschilder aan het werk. Dat is alleen een aangenaam tijdverdrijf als ik er ook muziek bij kan horen. Je kunt ook zeggen, dat ik graag muziek luister en er een bezigheid bij zoek, die daarmee goed te combineren is. Tijdens het schuren wil ik ook wel eens iets anders horen dan 17e eeuwse Italiaanse barok.
Het toeval wil dat ik onlangs in mijn kamer op de onderste plank in de kast een plastic tas zag staan. Deze bleek geheel gevuld met cassettebandjes uit de 70-er jaren, mijn jaren van volwassen worden.
Op welke nummers danste ik mijn studentenkamer door? Waarvan lag ik toentertijd te zwijmelen op mijn zelfgetimmerde bankje? En ga ik er nu nog steeds van dansen en zwijmelen, zo vroeg ik me af. Ik nam de bandjes mee naar mijn verfwerkplek. Nu sta ik daar te plamuren met de muziek  van bijvoorbeeld Supertramp, Joe Jackson en Pink Floyd. Zo kan ik nagaan wat er na al die jaren van de muziek overeind blijft.

Mensen vinden muziek geweldig, als deze gekoppeld is aan een sterke emotie zoals verliefdheid of verdriet. En muziek wordt gewaardeerd als het past bij hoe je in het leven staat.
Op de cassettebandjes hoor ik veel adolescenten op zoek naar liefde en identiteit. Ik vind het leuk om terug te horen omdat de muziek mij terugbrengt in de tijd. Maar verder zie ik weinig redenen om bij het overlijden van Bonnie Raitt of Elvis Costello eens flink uit te pakken.
Maar er zijn uitzonderingen. Voor sommige artiesten kunnen de journalisten alvast necrologieën opstellen. Zoals bijvoorbeeld voor Brian Wilson (the Beach Boys), Bruce Springsteen en Randy Newman. Van de laatste hoorde ik deze week de lp Good Old Boys, liedjes over de bekrompen, conservatieve, blanke Amerikaan, die over zijn gewaardeerde Mr. President zingt:
May be you’re cheatin’
May be you’re lyin’
May be you have lost your mind
May be you’re only thinking ‘bout yourself.
Dit schreef Newman in 1974.

1

SNEEUWWITTE BOEZEM

Muziek

Alessandro Scarlatti

De muziekbundel heeft een donkerbruine kaft. Italian songs of the 18th century, for voice and piano is de titel, in 1954 uitgegeven door International Music Co. in New York.
Er staan liederen in van onder meer Bononcini, Marcello en Caldara, met titels als Begli Occhi en Hai core, o crudele. Liederen over verliefdheid, verlangen, teleurstelling en amoureuze wanhoop. Wat de keuze van hun onderwerp betreft verschillen de 18e eeuwse liedschrijvers niet van onze tijdgenoten.
Mijn zangleraar had voor mij uit deze bundel Nevi Intatte gekozen van Alessandro Scarlatti (1660 – 1725). Alessandro is de vader van Domenico en componist van ontelbare opera’s en oratoria. De tekst van Nevi Intatte (Onaangeroerde Sneeuw) is van een onbekende schrijver.

Nevi intatte, vie di latte, del bel seno del mio ben
Come date, dispietate, a quest’anima il velen

In de partituur is een Engelse vertaling opgenomen:
Untouched whiteness, bearers of milk, of my loved one’s beautiful breast
How can you give, pitilessly, poison to this soul

De zanger bezingt hier twee pagina’s lang de mooie borsten  van zijn geliefde.
Dat vind ik een invoelbare en doodnormale waarneming, maar kom daar in de huidige tijd maar eens om. Terwijl onze cultuur vergeven is van de decolletés en pornografie overal te vinden is, is het tegelijkertijd onbestaanbaar dat een lied over de vrouwelijke boezem verspreid en gezongen zou worden.
Rond 1800 was dat blijkbaar wel mogelijk. Schoonheid en voedende functie worden in één adem genoemd. En borsten worden vergeleken met maagdelijke sneeuw. Dat zouden we in deze tijd van zonaanbidding en solariums anders doen.

In de barok ligt er een accent op menselijke, individuele emoties, op dynamiek en tegenstellingen. In de barokliteratuur worden ‘grote woorden’ gebruikt die nu als overdreven of bombastisch overkomen. Dat zien we ook in dit lied.
Het begint met bewondering en schoonheid, maar halverwege kondigt het woord dispietate al aan dat er iets niet goed zit. Het lied eindigt letterlijk op een venijnige manier met het woord gif, de tegenhanger van de melk uit de eerste zin.
Wat is er gebeurd, vraag je je bij eerste lezing af. Waartoe heeft de sneeuwwitte boezem geleid? De ik-figuur loopt een blauwtje bij zijn geliefde, zoveel is duidelijk. Hij is pijnlijk geraakt. Maar betekent het gif een definitief einde of is er sprake van een fikse ruzie? Moet je als zanger hier een boze of een verdrietige man uithangen? Of een die op emotionele wijze om aandacht vraagt?
Scarlatti gaat in het tweede deel van majeur over op mineur. Hij voegt er dissonante noten in om de pijn te verklanken. De uitgever heeft daar doloroso en pianissimo boven geschreven. Dat is ook een interpretatie.
Tijdens mijn zangles deze week vindt mijn Amerikaans / Nederlandse zangleraar dat ik de klanken teveel push. Het lied moet very delicate gezongen worden. De sneeuw moet intact blijven, ik moet op kousenvoeten lopen.

Ik had hier graag een opname uit mijn zangles willen laten horen. Ik wilde mijn ijverige pogingen om er een gevoelige uitvoering van te maken delen. Het lukt mij echter niet het bestand te laden. Het voordeel daarvan is dat ik nu niet met mijn sneeuwwitte billen bloot hoef. Ter compensatie daarom hier de enige beschikbare opname van Nevi Intatte op You Tube. Een jongeman met een mooie stem, die het lied vlot afwerkt. En niet zo delicaat.

0

DE KOMISCHE NOOT

Muziek

Het kerkje van Maglioggio, Piemonte, zit net als vorig jaar helemaal vol, als wij, een groep van 9 Nederlandse zestigers, aantreden om te laten horen wat wij in de zevendaagse zangcursus geleerd hebben.
Onder de naam Musica Galante zingen we solo-aria’s, duetten en koorstukken uit de tweede helft van de 18e eeuw. In het overwegend gewijde en serieuze programma zijn twee komische stukken opgenomen. Beide stukken zijn, om niet opgehelderde redenen, aan mij toebedeeld. Tevoren vraag ik mij af hoe deze grappig bedoelde noten gaan uitpakken. We zingen in een gewijde omgeving, in gelovig Italië. Bovendien valt ons eerste optreden op de dag van nationale rouw, ter herdenking van de slachtoffers van de aardbeving eerder deze week.

In de aria Vedo quell’ albero van Baldassare Galuppi klim ik hoog in een boom om een lekkere peer te plukken. Muzikaal gezien moet ik voor die peer naar een hoge fis klimmen, zo hoog ben ik nog nooit geweest. De fis blijkt haalbaar, maar de peer kost meer moeite.
In de tuin van mijn ouderlijk huis heb ik vroeger talloze malen bovenin een perenboom gestaan, de volle plukschort bungelend aan mijn nek, om op mijn tenen de hoogste Conference of Gieser Wildeman te plukken. Dat liep altijd goed af, maar in deze aria donder ik omlaag,  col capo in giu, met het hoofd naar beneden. Het publiek kijkt geamuseerd toe.

Het duet Quei begl’ occhi van Leonardo Leo zing ik samen met een mezzosopraan. Ik ben een jong soldaatje met de onvergetelijke naam Lesbo en dolverliefd op Rosina. Ik wil het meisje veroveren door haar complimenten te maken over haar wonderschone ogen. Op zich geen gekke gedachte, maar omdat Lesbo in zijn vierjarige militaire vorming louter omringd is geweest door militaire attributen en geen enkele vrouwspersoon is tegengekomen, weet hij niets beters te doen dan de ogen van zijn geliefde te vergelijken met vuren, kanonnen en ander explosief materiaal.
De componist verbeeldt het verhaal in muzikaal opzicht met staccato geweerschoten, octaafsprongen als daverende salvo’s en ratelende loopjes . Ook dat is blijkbaar Musica Galante.
Rosina keert zich stug van mij af (Taci, taci, zwijg, zwijg), waardoor ik met verhoogde passie en naar forte oplopende smeekbedes tegen haar rug zing of zij mij misschien wil aanraken. Je moet immers iets doen om te kunnen vuren. In de laatste maten laat ik mijn schroom varen en trek haar hand naar mijn mond voor een kus, waarna Rosina op de eindnoot haar arm bruusk terugtrekt en mijn getuite lippen nogal dom in het luchtledige laat hangen.

De heilige Antonius boven het altaar heeft er blijkbaar zijn goedkeuring aan gegeven. Mijn peren en kanonslagen vallen bij het publiek danig in de smaak.
Als ik zou schrijven dat een groepje vrouwen na afloop bij de uitgang van de kerk mij staat op te wachten dan overdrijf ik. Er staan namelijk ook mannen bij. Maar de eerstgenoemden schieten mij  onmiddellijk aan, zoals Lesbo zijn Rosina. In rap Italiaans natuurlijk, ik heb hen immers ook in verstaanbaar Italiaans toegezongen. Ik begrijp echter niets van hun woorden.
Het zou kunnen zijn dat de vrouwen mij op het hart willen drukken dat als een vrouw ‘nee’ zegt, zij ook daadwerkelijk ‘nee’ bedoelt. Maar uit de toegenegen blikken krijg ik de indruk dat er sprake is van enige tevredenheid, over wat dan ook.
Ik neem hun woorden dankbaar in ontvangst, maar moet er direct tot mijn eigen teleurstelling en misschien ook wel de hunne aan toevoegen: ‘no parlo italiano’ (wat feitelijk een van de meest sprekende voorbeelden is van een contradictio in terminis).
Niettegenstaande dit succes heb ik de docenten gevraagd, of ik volgend jaar een meer gedragen stuk mag zingen. Om ook een andere kant van mijzelf te ontwikkelen.

Helaas heb ik geen geluidsopname van het duet kunnen vinden.

0

GEZAKT!

Muziek

zomaar een koor

‘Jullie zijn wéér een hele noot gezakt’, zei de dirigent van een van mijn koren onlangs. We hadden ons best gedaan op een compositie van Tomas Luis de Victoria. Het was de laatste repetitie voor een optreden. ‘Ik overweeg serieus om dit stuk tijdens de uitvoering neuriënd uit te voeren’, voegde hij er dreigend aan toe. We hoorden het aan met een mengeling van berusting en tegenzin. De dirigent besteedt al enkele jaren veel aandacht aan de intonatie. Maar op de een of andere manier wil het niet goed lukken. Wat is hier aan de hand?

Wie zingt moet aan het einde van het stuk de a of welke andere noot dan ook op dezelfde hoogte zingen als aan het begin. Dat gebeurt vaak niet en het vervelende is dat je  dat als zanger zelf niet goed in de gaten hebt. Het zakken ontstaat onder andere door de sprongen die je in de muziek maakt. Een hoge noot zingen is moeilijker dan een lage noot. Daardoor pak je die noot vaak net niet hoog genoeg. Omgekeerd bestaat bij een dalende melodielijn het gevaar, dat je de stap te groot neemt  en zo net wat te laag uitkomt. Onzekerheid over de noten en een gebrekkige ademsteun werken het zakken verder in de hand.
Zing je op je eentje, dan valt de schade nog wel mee. Maar in een koor heb je de neiging om je aan te passen aan je buurman. Ongewild en ongemerkt neem je de makkelijkste en laagste toon over en ga je met zijn allen omlaag. Gaat er één koe liggen, dan volgt de kudde als vanzelf.
Sommige koren zakken wel erg abrupt. Wie googlet op ‘zakken koor’ krijgt een site met een filmpje waarin een Chinees koor na een flinke armzwaai van de dirigent door het podium zakt en diep omlaag valt. De dirigent, van top tot teen gefocust, gaat nog even door met dirigeren. Hij zwaait de zangers uit die in de diepte verdwijnen. Daarna gaat hij kijken waar de zangers gebleven zijn. Er waren 8 gewonden.

Door te neuriën kan je het zakken beperken. Je hoort dan namelijk je eigen stem beter en die van de anderen minder. Hetzelfde geldt voor zingen met vingers in je oren.
De dirigent van mijn andere koor laat de zangers van de verschillende stemgroepen tijdens de repetities door elkaar heen staan. Dat stelt hogere eisen aan de zangers. Je moet je partij zelfstandig kunnen zingen, je kunt niet leunen op je buurman. In dit koor blijven we veel beter op toon.
Het zakken leidt binnen een koor tot frustratie en ongeloof. Alsof een voetbalelftal verloren heeft. Of de beurs is gekelderd. Ieder heeft zijn eigen mening over hoe het ontstaat. Je weet nooit precies waar het zakken begint. Het lastige is bovendien, dat een dirigent niet veel anders kan doen dan aangeven dat een noot hoger genomen moet worden. Maar wat je dan als zanger exact moet doen is niet uit te leggen.
Zoals een karavaan de snelheid heeft van de langzaamste kameel, zo heeft een koor de zuiverheid van de zanger die het minst op toon blijft. Dat roept spanningen op. Spanningen hangen samen met  ambities. Van de dirigent of van de betere zangers.
Daarom is het goed om na afloop van elke repetitie nog even door te zakken.

0

KOMMT, IHR TÖCHTER, HELFT MIR KLAGEN

Muziek

De afgelopen weken is in Nederland de Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach zo’n 200 keer uitgevoerd. Daarnaast waren er nog de uitvoeringen van zijn andere passies.
Pieter Jan Leusink dirigeerde de Matthäus meer dan 25 maal. Ook in zijn uiterlijk begint Pieter Jan op Johann Sebastian te lijken.
Elk jaar verschijnen weer nieuwe publicaties over de Matthäus. Op de radio wordt de verkiezing van het mooiste fragment gehouden. De televisie vertoont documentaires.
Kortom, aan de Matthäus valt niet te ontkomen.
De vraag is of dit erg is.

Ik vind de Matthäus-Passion een van de mooiste werken uit de klassieke muziekgeschiedenis. Als ik in de beginmaten van het openingskoor de pulserende bas hoor, lang-kort, lang-kort, of als de engelachtige jongenssopranen het O, Lamm Gottes inzetten, dan ben ik even van de wereld. En als de hobo’s het thema inzetten van de aria Mache dich mein Herze rein, een basaria, die ik zelf nog eens ingestudeerd heb, dan voel ik direct een brok in mijn keel. Het is aangrijpende muziek, die tegelijkertijd triest en vreugdevol klinkt. Hoe is dat mogelijk?

Van alle klassieke muziek die er bij ons thuis langskwam, waren de koralen uit de Matthäus de eerste stukken die ik echt mooi vond. Ik kon niet langer ontkennen dat er naast de top 40 nog andere aantrekkelijke muziek bestond.
Ook de eerste maal, dat ik een klassiek concert bezocht betrof de Matthäus-Passion. Ik mocht als tienjarige met mijn ouders en enkele leden van het kerkkoor naar een uitvoering in Tivoli, het oude houten noodgebouw op het Lepelenburg in Utrecht. Van de uitvoering staat mij niets meer bij. Wel herinner ik me, dat we na afloop in een établissement op het Stationsplein nog wat dronken en dat een van de koorleden mij daar op gebak trakteerde. In de vastentijd. Ich hatte keine Schuld daran.
Vervolgens braken voor mij zo’n 30 Matthäusloze jaren aan.
Toen ik in de negentiger jaren de klassieke muziek herontdekte, was er een tijd dat ik na het slotkoor weer aan het openingskoor begon, zoals een roker een nieuwe sigaret met de oude peuk aansteekt. In 2009 zong ik zelf mee in de uitvoering door de Utrechtse Oratorium Vereniging. Bij Holz zum Kreuze selber tragen in het openingskoor kreeg ik het al te kwaad. Ik heb inmiddels talloze malen aan allerlei koorprogamma’s meegewerkt, maar het zingen van de Matthäus vond ik een onvergelijkbare ervaring. Als er een hemel bestaat, dan moet ie dicht bij deze beleving in de buurt komen. Dat ik hieraan mag meedoen, dacht ik steeds. Ik voelde me net zo nederig en klein als wanneer ik door het hooggebergte loop.

Is het dan niet prachtig, dat allerlei mensen, die de klassieke muziek niet kennen, door alle aandacht voor de Matthäus, kennis kunnen maken met de Hohepriester und Schriftgelehrten und die Kinder Zebedäi?
Natuurlijk.
En toch roept de hype bij mij tegenargumenten op.
Het lijkt wel alsof door alle aandacht de Matthäus minder mooi wordt. Ik hou niet van massatoerisme. De passies komen in handen van marketeers. Iedereen wil er aandacht en geld mee genereren. ‘Het werk verdisneyficeert, “Naarden” wordt een evenement à la het tennistoernooi van Rolland Garros’, zei dirigent Philippe Herreweghe.
Sommigen vinden, dat de bewondering voor de Matthäus-Passion intenser wordt, naarmate je hem vaker hoort.
Als ik elke dag Wiener Zachertorte eet, ken ik de ingrediënten steeds beter, maar na een week wil ik dan wel iets anders.
Daarom voel ik mee met dirigent Jos van Veldhoven, die gekscherend zei, dat men tien jaar lang de uitvoering van de Matthäus zou moeten verbieden.
De cd tien jaar lang in de kast laten staan gaat mij echter niet lukken.

2

EEN TOONTJE HOGER

Muziek

In vroeger eeuwen was de tenor de belangrijkste zangstem. Het woord tenor is afgeleid van het latijnse tenere wat (vast)houden betekent. De tenoren ‘houden de melodie vast’, waar de andere partijen omheen kunnen variëren. De andere stemmen mogen botsen met elkaar als het maar goed samenklinkt met de tenor.
Ook in de 19e eeuwse opera’s is de tenor belangrijk. De meeste en de mooiste aria’s zijn weggelegd voor tenoren. Als bariton (hoge bas) heb ik daar het nakijken.
Je zou dus denken, dat er genoeg mannen staan te dringen om die mooie tenorpartijen in te vullen. Niets is minder waar. Er is een groot tekort aan tenoren. Nederland telt duizenden koren en bijna ieder koor is op zoek naar tenoren.
Een populaire verklaring voor het toenemend gebrek aan tenoren wordt gevonden in de toegenomen lengte van mannen. Langere mannen hebben langere stembanden en daarmee lagere stemmen, zo wordt gezegd. Maar klopt dat wel?
In Duitsland heeft men dit onderzocht. Daar bestaan Musikmedizinische Institute. Men liet er vierduizend proefpersonen door de bodyscan gaan. Er werd geen verband gevonden tussen de lengte van de stembanden en de hoogte van de stem.
Wel ontdekte men, dat de spreekstem van mannen hetzelfde is als honderd jaar geleden, maar dat de stem van vrouwen een stuk lager is dan toen. Een lagere spreekstem drukt meer macht en competentie uit. Zo schijnen alle vrouwelijke nieuwslezers op tv een lage spreekstem te hebben. Bij de verlaging van de vrouwenstem denkt men daarom aan een relatie met veranderingen in rolpatronen.
Als het dan niet aan de lengte van de stembanden ligt, hoe komt het dan dat de tenor een soort uitstervend ras is?
Sommigen denken dat het fenomeen te maken heeft met een verschraling in de zangcultuur. Op basisscholen wordt weinig of geen tijd meer besteed aan zangles en de muziekscholen zijn wegbezuinigd of te duur geworden. Welke jongere meldt zich in het tijdperk van de Voice of Holland nog aan bij een zangvereniging?
Dit klinkt mij plausibel in de oren, maar waarom is er dan geen tekort aan bassen?
De Volkskrant kopte zes jaar geleden: Als zingen macho was, was er geen tenorentekort. Men verwijst in het artikel naar landen als Italië en Spanje waar een vette tenoraria nog altijd de grootste bewondering oogst. Mannen zouden in deze landen hoger dúrven zingen.
Is het probleem opgelost als wij mannen meer lef tonen?
Ik denk het niet. In de stemhoogtes is er naar mijn idee sprake van een normaalverdeling. De meeste mannen bevinden zich met een baritonstem in het midden van de normaalverdeling. Aan de uiterste linkerzijde is er een klein hapje (lage) bassen, aan de andere zijde een gering aantal (hoge) tenoren.
Als dan de zangcultuur achteruit gaat, dan staan er nog minder tenoren op. Dat geldt ook voor lage bassen.

Tja, wat moet je als je tenoren tekort komt?
In een aantal koren hebben de teneuzes of tenorettes hun intrede gedaan: lage alten die een tenorpartij aankunnen. Misschien zijn het wel de ‘vrouwen-met-de-broek-aan’ die hiermee hun macht uitdrukken. Hoe dan ook, ik vind het een noodoplossing. Lage vrouwenstemmen klinken ook daadwerkelijk laag. Hun stem is minder helder en stralend dan een hoge mannenstem.
Zouden baritons dan getraind kunnen worden om tenorpartijen te zingen?
Mijn zangjuf stimuleerde mij ooit om het steeds hogerop te zoeken. Dan zocht ze stukken op met een hoge fis of g. Het waren vaak macho-aria’s die zij voor mij uitkoos. Er zal wel een gedachte achter gezeten hebben. Tot aan de hoge f kan ik een redelijke klank produceren. Daarboven komen er bijgeluiden mee die aan heel andere sensaties doen denken. Iets wat ik trouwens bij uithalen van professionele sopranen ook wel ervaar.
Naast de hoogte van de stem verschillen de stemgroepen in timbre of klankkleur. Deze klankverschillen hoor je als een bas en een tenor hetzelfde lied in dezelfde toonsoort zingen. Zoals je ook verschillen hoort tussen bijvoorbeeld een saxofoon en een trompet. Technisch gezien kan ik een lage tenorpartij meezingen, maar mijn baritonklank sluit niet optimaal aan bij de klank van de tenoren.
Ik geloof dus niet dat je je als bariton tot tenor kunt ontwikkelen. Hoe aanlokkelijk dit ook zou zijn. Je wordt immers overal met open armen ontvangen.

1

MUZIKALE BEWEGING

Muziek

Soms betrap ik mijzelf er wel eens op.
Dan sta ik te zingen in een ensemble en beweeg ik met mijn bovenlijf om een noot die nadruk moet krijgen er mooi uit te laten komen. Die beweging is overbodig, maar ze komt als vanzelf. Ik ben daar niet de enige in.
Zo zag ik ooit een Tsjechische sopraan bij elke hoge noot beide armen omhoog zwaaien, alsof zij gebaarde dat het publiek moest gaan staan.
Van het door mij gewaarde oudemuziekensemble Vox Luminis staat een opname-sessie op YouTube. Men zingt het vijfstemmige Lord rembember not our offences van Henry Purcell. Het is een opname zonder publiek. Het ensemble lijkt, onder aanvoering van de boomlange bas Lionel Meunier, bevangen door een virus waardoor verschillende zangers om beurten door hun knieën zakken.
Het is prachtig gezongen, dat wel.
Dirigenten kunnen er ook wat van.
Ik heb Ton Koopman nog nooit met een rustig bovenlichaam voor een orkest zien staan of zitten. In beweeglijkheid wordt hij echter met vlag en wimpel verslagen door Lars Ulrik Mortensen, de Deense barokdirigent, die wapperend met zijn armen op de kruk achter het clavecimbel heen en weer stuitert.
Vorig jaar zag ik Lars Ulrik Concerto Copenhagen dirigeren in de Hohe Messe van Bach. Hij bewoog mee met elke Seufzer, draaide voortdurend met beide handen hoog in de lucht en keek met open mond en pijnlijke blik alsof hij zelf het leed van de wereld moest dragen. Toen hij na het laatste Donna nobis pacem opsprong vanachter zijn kistorgel, met een vuurrood hoofd, zijn handen omhoog gestrekt, de blik gepassioneerd naar de hemel gericht en zo een tijdlang bleef staan, leek het even of hij klaargekomen was.
Waarom maken musici bewegingen?
Beweging zorgt voor een doorgaande klank. Je helpt jezelf bij het leggen van de juiste nadruk of het volgen van de maat. Een beweging voorkomt het vastzetten van adem en spanning. Muziekdocenten laten hun leerlingen vaak armbewegingen maken voor een mooi legato of kniebuigingen voor het halen van een hoge toon. Die bewegingen sluipen ongemerkt de uitvoeringspraktijk binnen. Het worden maniertjes om de spanningen van het optreden te kanaliseren.
Voor anderen is de beweging een uiting van de gevoelens die het muziekstuk oproept.
Deze week zag ik een optreden van het strijkkwartel Danel. Voor de aanvang van het concert zagen we dat er voor de eerste violist een extra brede pianokruk was neergezet. Dat was al een voorteken.
Marc Danel bleek inderdaad een beweeglijk violist. Hij schoof tijdens het spelen naar links en rechts en omhoog en omlaag. Regelmatig leunde hij achterover en tilde zijn voeten van de vloer. Zijn lievelingsbeweging was de opgeheven knie. In een uiterste poging om de noten zo gevoelig mogelijk uit de snaren te halen hief hij een knie zover naar zijn borst, dat de voet boven de andere knie zweefde.
Op het hoogtepunt van Haydns strijkkwartet opus 20 nr. 5 trok hij zelfs beide knieën tegelijk in spreidhouding omhoog. Vanaf onze plek op de tweede rij konden we goed zien dat het een mannetje was. Het was de houding van een baby die verschoond moet worden.
Die aanblik leidde teveel af van de muziek. Daarom probeerde ik mij op mijn gehoor te concentreren. Marc Danel maakte het ons echter niet gemakkelijk. Zoals wel meer musici had hij ook nog eens de hinderlijke gewoonte om voor een aanzet opvallend luidruchtig door de neus in te ademen. Zo werden Haydns harmonische klanken gemengd met de geluiden van het optrekken van de neus.
Het tegenovergestelde komt ook voor.
In het orkest van de Nederlandse Bachvereniging zag ik een violiste, die onderuitgezakt met kromme rug op haar stoel zat. Tijdens het spelen van de snelle Händelnootjes staarde ze met de blik van een verstandelijk gehandicapte wezenloos naar het plafond van TivoliVredenburg. Haar spel was prachtig.
Gods muzikale wereld kent rare kostgangers.
Als de muziek maar mooi is.

0

WEIN, WEIB UND GESANG

Muziek, Reizen
De trossen met druiven hangen zwaar onderaan de ranken op de stenige hellingen langs de Moezel. Waar we ook kijken zien we de parallelle rijen groene struiken, de takken keurig langs palen en draden geleid. Het ruikt er zurig.
Een wijnboer in een grijze jas komt tussen twee rijen omlaag gelopen. Hij heeft een klein, buisvormig apparaatje in zijn hand. Daarmee kan, zo vertelt hij, het suikergehalte van de druiven gemeten worden. Hij is er tevreden over. Hij gaat zijn kinderen, broers, neven en nichten, en al wie een kniptang heeft, optrommelen om de volgende dag te beginnen met oogsten.
Ik wandel met mijn kamerkoor Decibelle over de heuvels langs de meanderende Moezel. We overnachten in Lösnich, een klein plaatsje, zo ongeveer halverwege Trier en Koblenz. Het toeval wil, dat in ditzelfde weekend in Lösnich het jaarlijkse Weinfest wordt gehouden. Elke wijnboer opent dan zijn schuren of zet een feesttent in zijn tuin . De hoofdstraat in het dorp wordt afgesloten voor het verkeer en waar je ook kijkt staan er rijen tafels en banken rond een tap van wijn en bier.
Her en der zitten plukjes mensen aan de tafels. Men drinkt een glas of doet zich in de avondkilte tegoed aan een plastic bordje lauwe frietjes en donkergebakken Schweinegebrat. De Riesling wordt in glazen van 0,2 liter verkocht. Of per fles natuurlijk.
Gesang  is er ook in ruime mate.
In de schuur van Weingut Orthmann speelt een bandje. Er zit een aantal mensen op de grond in een rij, dicht tegen elkaar aan, de benen gespreid, heen en weer wiegend op de tweekwartsmaten van de schlager. Het is niet duidelijk of dit een lokaal gebruik is of dat de feestvierders te vermoeid zijn om op hun benen te staan. Buiten bij Hotel Heil wiegt een oud echtpaar zachtjes mee op the sultan of swing, gespeeld door een stel oude rockers. De leadzanger lijkt als twee druppels water op Henk Krol van 50+.
Wijzelf hadden natuurlijk overdag onze bijdrage geleverd aan het Gesang. Het is sinds jaar en dag gebruikelijk, dat de partituren meegaan op het wandelweekend. Zingen en wandelen gaan goed samen, al doen we het nooit tegelijkertijd. Passeren we een kerkje of een kapel, dan voelen we even of de deur open is. Dan nodigen we onszelf uit naar binnen te gaan, leggen her en der de rugzakken, wandelstokken, dassen en jassen in de banken en verzamelen ons rond het altaar om in die mooie akoestiek van ons eigen gezang te genieten. Het klinkt in een godshuis zoveel mooier dan tussen de wijnranken of in een hooiberg.

 

In de Sankt Stephan in Zeltingen-Rachtig.

 

Foto’s: F. de Reeper
Met de Wein en het Gesang zat het dus wel goed tijdens ons weekend in Lösnich, maar hoe was het met die Weiber? Daar moet ik natuurlijk ook wat over schrijven. Dat plaatst mij echter wel voor een probleem, want alles wat ik hierover zeg kan verkeerd opgevat worden. Ik zit nu al een geruime tijd geblokkeerd achter het toetsenbord.
Als ik zou schrijven dat we met een paar lekkere wijven op wandelweekend waren, dan begeef ik mij, ook al zou mijn uitspraak waar zijn, ver buiten de ongeschreven code van het koor en dan hoef ik er nooit meer terug te komen.
Zou ik daarentegen in dit blog vermelden  dat ik met enkele  overjarige, rimpelige vrouwspersonen op pad was, dan zou mij, ook al spreek ik de waarheid, hetzelfde lot treffen.
Ik moet dus op mijn woorden passen, je doet het niet gauw goed.
Er wandelden aardige vrouwen mee met wie het fijn converseren was. Ze hadden meestal nog wel iets van gedroogde abrikozen of zo bij zich om uit te delen. Dat werkte verbindend. We hebben nog wat gedanst bij Hotel Heil. En tijdens het wandelen ritsten zij de pijpen van hun broeken, dat vond ik wel een mooi gebaar.
In ieder geval ben ik blij, dat ik in een gemengd koor zing. Ik geloof niet dat ik de aanleg heb om gelukkig te worden in een mannenkoor.
Wer nicht liebt Wein, Weib und Gesang, der bleibt ein Narr sein Leben lang.

Zo zegt men het in Duitsland.