Categorie
Het water liep mij in de mond toen ik dit las. Sindsdien laat dit onderwerp mij niet meer los.
Al snel na de publicatie in Trouw ontving ik vragen over mijn inkomsten via Taal en Teken, niet zozeer door oppoppende advertenties, maar vanwege vermeende sluikreclame, voor bijvoorbeeld stedentrips, hoedenwinkels, gezondheidscursussen en magnetronsloffen.
Ik maak voor het plaatsen van mijn stukken gebruik van Blogger, een ‘free weblog publishing tool from Google’. Let op het woord free. Bij mijn eerste rondgang door de mogelijkheden van deze tool stuitte ik al direct op de kop Inkomsten. Als je daarop klikt word je doorgeleid naar Google Adsense, ‘een gratis en eenvoudige manier voor gebruikers van Blogger om geld te verdienen aan het weergeven van gerichte advertenties op hun blog’. Alweer een gratis service, dacht ik, het kan niet op! Ik wil hier ruiterlijk bekennen, dat ik ook destijds visioenen kreeg van bedragen met vele nullen. Nu ik minder werk, zou dat goed uitkomen.
Niettemin, om verdere geruchten te voorkomen, wil ik hier een en andermaal verklaren, dat ik geen enkele cent verdien aan mijn weblog door welke vorm van reclame dan ook. Het tegendeel is naar mijn idee het geval. Ik heb zeer sterk de indruk, dat anderen proberen om via mijn blog inkomsten te genereren. Ik heb lang geaarzeld of ik hierover iets zou schrijven. Immers, in verband met de privacy van mijn volgers en van mijzelf is het niet mogelijk om de modus operandi te beschrijven. Nu de zaak via Trouw in de publiciteit is gekomen en er vragen zijn gerezen, voel ik me echter wel genoodzaakt een korte toelichting te geven.
Het begon ermee, dat ik mijn volgers via Google+ op de hoogte wilde houden van de plaatsing van een nieuwe bijdrage. Dat werd door Google gepresenteerd als dé manier om via de digitale weg mijn relaties te onderhouden. Ik werd al meteen bevangen door enige argwaan, want als zo’n gigant in gegevensverzameling je een bepaalde kant op wil duwen, dan is dat meestal niet voor niets.
Ik ben niet op de avances van Google+ ingegaan en stel mijn blogvolgers nu via een eenvoudige mail op de hoogte van een nieuwe bijdrage. Nu ik dit zo schrijf komt dit alternatief mij toch wel heel naïef voor. Alles wat via de digitale weg gaat wordt immers in de gaten gehouden. Ik moet er wel bij vermelden, dat het niet de Amerikanen zijn die op uw en mijn gegevens uit zijn. Dat lijkt me toch een geruststelling. In het Roemenië van Ceausescu was het ook de buurman die de rapporten schreef. Dat voelt toch een stuk vertrouwder.
Enige tijd geleden heb ik daarom mijn webcam al onder het tapijt gestopt en de bijbehorende microfoon in de pot met honing (de vuilnisbak vertrouw ik niet meer). Het aantal beschikbare wifinetwerken rond mijn huis is al meer dan voldoende.
Deze week heb ik begrepen dat er niet alleen data worden verzameld, maar ook metadata. En het meest bijzondere van alles is, als ik de firma Stennis en Glaswerk mag geloven, dat heel die dataverzameling volkomen legaal is! Dat was dus geen punt van discussie in de Tweede Kamer.
Wat moet nu de conclusie zijn van dit verhaal?
Als ik de kwestie van enige afstand bekijk, komt de vraag naar boven, of men al niet ruimschoots voldoende van mij weet. Men weet welke websites ik bezoek, met wie ik contacten heb, en in wat voor scheerzeep, tuinharken en andere lustopwekkende middelen ik geïnteresseerd ben. Bovendien geef ik elke week op dit blog mijn ziel en zaligheid bloot. Men weet toch alles al van mij?
Als ik blogvolger zou zijn, zou ik echter wel uitkijken.
In onze op het individu gerichte westerse cultuur zijn het zelf en de identiteit belangrijke begrippen. Zelfstandigheid is een hoog goed. We willen dat onze kinderen zelf hun veters vastknopen en hun spullen opruimen. Dat ze een eigen identiteit ontwikkelen en dat ze na hun 18e op zichzelf gaan wonen. Na hun studie gaan ze als zzp’er aan het werk of in een zelfsturend team. Het streven is dat mensen zoveel mogelijk zelf hun problemen oplossen en, natuurlijk, dat ze een foto van zichzelf maken en een weblog over zichzelf schrijven. Het hoogtepunt van de dag is het moment voor jezelf: magnetronsloffen aan, telefoon uit en met een glaasje wijn op de bank.
We vinden het belangrijk dat ieder zichzelf kent en zichzelf ontplooit. En, vooruit, je mag jezelf ook wel eens een keer bezatten of bevlekken.
Maar jezelf plagiëren is uit den boze, zo weten we sinds vorige week. Je mag niet twee keer hetzelfde schrijven. Je mag niet twee keer hetzelfde schrijven. Topeconoom Peter Nijkamp werd in de Volkskrant en de NRC aangeklaagd, omdat hij in zijn wetenschappelijke publicaties meer dan zestig keer zichzelf had aangehaald zonder bronvermelding. Omdat iedereen in de wetenschappelijke wereld sinds de affaire Diederik Stapel elkaar streng in de gaten houdt, werd het zelfplagiaat in de kranten breed uitgemeten. Zelf (!) spreekt de hoogleraar liever over ‘zelfcitatie’. Dat lijkt mij een mooi voorbeeld van positief herbenoemen, zoals de NS ooit de stoptrein heeft omgedoopt in de sprinter.
Het zou dus zo maar kunnen, dat ik de zinnen die ik hier schrijf al eens eerder heb geschreven. En dat ik met mijn verslechterend geheugen niet meer weet, waar of wanneer dat is geweest, zodat ik niet de juiste bron kan vermelden. Waarmee ik dan betrapt kan worden op zelfplagiaat. Dat lijkt me erger dan een opmerking over alle andere dingen die je met jezelf kunt doen.
Liever dan mijzelf te citeren, geef ik daarom het woord aan Ivo de Wijs, de achternaam zegt het al. Hij schreef ooit het gedicht Een moment voor jezelf, een vers met vier coupletten. In elk couplet laat hij een ander woord rijmen op het woord jezelf. Het nooit geëvenaarde Nieuw prisma rijmwoordenboek van A.M.C. Ballot – Schim van der Loeff (de achternaam zegt het al) bevat vier woorden die rijmen op zelf: (be-)delf, elf, gewelf, schelf. Het zijn precies de woorden die de Wijs in zijn vier strofen heeft verwerkt. Hier volgt het eerste couplet. Zie verder: http://letraclub.com/ivo-de-wijs/een-moment-voor-jezelf.html
Overigens, in het Flakkees dialect, dat gesproken wordt op Goeree Overflakkee, komt het woord kelf voor (fonetisch: kaellef). ‘Wat zie joe er kelf uut vandaeg’! Als je dat hoort, mag je in de spiegel bewonderend naar jezelf kijken.
In de Volkskrant woedde de afgelopen week een hoogoplopende discussie over kortingen op pensioenen en de solidariteit tussen jong en oud. De lont in het kruitvat was het artikel Hoe zo oud en zielig? van economieredacteur Yvonne Hofs (44 jaar, de leeftijd is in deze discussie niet onbelangrijk). Zij richt zich in dit artikel tot 60-plussers die boze brieven schrijven naar de krant. Enkele citaten uit de brieven:
‘U als jongere vindt dat u te weinig verdient, probeer dan niet geld bij ouderen weg te halen. Wij ouderen hebben voor onze welvaart hard gewerkt’
‘Mij is altijd beloofd, dat ik 70% van mijn laatste salaris zou krijgen. Ik voel mij heel erg bedrogen..’
‘Me dunkt dat mijn generatie aardig solidair is geweest met de jongeren. Nu het erop aan komt, dat de jongeren solidair zijn met ouderen, zoals ik, beginnen ze te sputteren’.
‘En wat de jongeren betreft: allemaal in luxe grootgebracht en zij verdienen meer geld dan wij ooit verdiend hebben’.
Hofs haalt in haar artikel systematisch de argumenten over het pakken van ouderen onderuit en concludeert dan:
‘Jongeren betalen tot hun 50e veel te veel pensioenpremie in verhouding tot de pensioenrechten die ze dan opbouwen. Dat overschot wordt doorgeschoven naar de 50-plussers, die juist te weinig premie betalen.’
‘Jongeren moeten zes tot vijftien jaar langer werken voor een lager pensioen, omdat de pensioenfondsen de afgelopen dertig jaar ten gunste van de gepensioneerden hebben potverteerd’.
Het artikel leidde tot honderden ingezonden brieven. De meeste reacties zijn instemmend, al wordt her en der gewezen op individuele gevallen van ouderen die nauwelijks kunnen rondkomen. Henk Krol, de voorman van 50-plus, bij wie ik om de een of andere reden altijd de associatie krijg van stiekeme scheetjes, schrijft dat hij niet wil dat ouderen tegen jongeren uitgespeeld worden. Door te benadrukken dat ouderen er in alle koopkrachtplaatjes er het meest op achteruitgaan, doet hij echter zelf mee aan de strijd tussen de generaties. Hij kan niet anders, zijn partij is op deze tegenstelling gebaseerd.
Ik sta niet aan de zijde van de boze 60-plussers en het is goed dat een aantal heilige huisjes omver wordt gehaald. In de discussies mis ik echter de vraag, waaròm de 60-plussers zo boos zijn. Ik denk dat het antwoord hierop niet alleen met de cijfers te maken heeft, maar minstens evenzeer met de beleving. Ouderen zijn opgegroeid in een tijd, dat elk dubbeltje omgedraaid moest worden. Ze hebben flink gespaard en zuinig geleefd en zien nu hoe de luxe de jongere generaties komt aanwaaien en hoe het geld dat verdiend wordt net zo gemakkelijk weer over de balk gesmeten wordt. Zij hebben het gevoel dat ze nu gestraft worden voor hun spaarzin, terwijl de economische crisis te wijten is aan overmatige consumptiedrang en het leven op de pof.
Ik vind het goed om solidariteit na te streven. Dat de sterkste schouders zoveel mogelijk de zwaarste lasten dragen. De sterke en zwakke schouders lopen echter door de verschillende generaties heen. Daarbij komt: solidariteit kent zijn grenzen. Het leven is niet altijd eerlijk.
Ik ga eerst maar eens een weekendje wandelen. Op zoek naar het Zwitserlevengevoel.
In diezelfde tijd schreef ik met twee medestudenten in het kader van het voorkandidaatsvak sosjologie een paper over de anti-autoritaire opvoeding als alternatief.
‘De anti-autoritaire opvoeding wordt gekenmerkt door opvoeding tot zelfstandigheid en solidariteit’
‘De ouders moeten hun eigen autoritaire opvoeding relativeren door zich er bewust van te worden.’
‘Het principe van de anti-autoritaire opvoeding is niet dat er geen dwang wordt opgelegd, maar dat de kinderen de vormen van dwang als zodanig herkennen’.
‘Anti-autoritaire opvoeding is niet los te zien van de strijd tegen de bestaande machtsverhoudingen. De bedoeling is juist kinderen op te voeden, die zonder neurotische misvormingen de maatschappij radikaal veranderen door aktief en kollektief verzet’.
Zo gaat het pagina’s achter elkaar door.
Wat me nu opvalt, is niet eens zozeer, dat wij, gespeend van enige praktijkervaring, allerlei beweringen doen, maar vooral hoe bol het paper staat van de idealen en de ideologie. Terwijl we het werkstuk toch schreven in het kader van een wetenschappelijke opleiding. Elke pastoor was in die tijd blijkbaar ook wetenschapper. Ik heb geen cijfer voor mijn paper hebben ontvangen, wel een aantekening, dat ik het vak sosjologie had voltooid. Ik had mezelf ontwikkeld.
In de documentaire stelt Suzanne Raes zich de vraag, of de kinderen uit Weezenhof gelukkig zijn geworden. Word je er gelukkig van als je ageert tegen het bestaande? Dat heb ik me niet alleen over mezelf soms afgevraagd, maar ook over anderen, bijvoorbeeld de depressief geklede gothics met wie ik samen ooit de vliegbasis in Woensdrecht belegerde.
De documentairemaakster twijfelt er over. Veel kinderen zijn in ‘softe’ beroepen terecht gekomen: het onderwijs, de journalistiek, advieswerk. Ze demonstreren geen van allen meer, zelfs niet als er gratis bussen naar Den Haag klaar staan.
Hun eigen kinderen groeien nu op in een veel competitiever omgeving dan zijzelf. Cijfers zijn belangrijk, net als topscores en talentenjachten. De ouders zitten klem tussen de eigen idealen uit hun jeugd en de huidige prestatiegerichte cultuur. Ze zijn opgegroeid in ‘een toverketel met goede bedoelingen’ maar zijn nu hun houvast kwijt. Ze hebben nog steeds hun opvattingen, maar ze hebben niet geleerd daar flexibel mee om te gaan. Hun idealen zitten hen nu in de weg.
Dit komt toch verdacht veel in de buurt van de neurotische misvormingen die juist vermeden moesten worden.
Op hun basisschool was er eind zeventiger jaren een enorme polemiek ontstaan over de film Grease. Sommige kinderen vonden de film geweldig, andere kinderen demonstreerden op het schoolplein met spandoeken tegen dit product van een verderfelijke amerikaanse consumptiecultuur. Suzanne Raes stond aan de kant van de laatsten, maar heimelijk vond ze John Travolta een ‘geweldig stuk’.
Iets doen, alleen omdat het zo hoort, en je gevoel miskennen, dat kan toch niet goed gaan, denk ik nu. Maar hoe vaak heb ik me zelf niet door idealen en normen laten leiden?
Het is gemakkelijk om dit nu te constateren. In de zeventiger jaren telden gevoelens niet. Het ging immers om grootse idealen.