Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Herinnering

0

DE ZWARTE SCHAPEN

Herinnering

Voetbalclub Almere City is voor het eerst in zijn bestaan gepromoveerd naar de eredivisie. Voor velen wellicht een onbetekenend nieuwsfeit zijn, mij bracht het terug naar twee momenten uit de voetballoopbaan van zoon A.
De eerste herinnering dateert uit 1999. Wij hadden een brief ontvangen dat onze 12-jarige zoon gescout was door PSV en dat hij vanwege de afstand voorlopig bij de Utrechtse club Elinkwijk zou worden opgeleid. Daar begon direct al de concurrentiestrijd. Bij het eerste team van zijn leeftijd waren naast A. nog drie andere keepers ingedeeld. In een oefenwedstrijd tegen De Zwarte Schapen, de voorloper van wat nu Almere City heet, verrichte hij een aantal fraaie reddingen. Daar, in Almere, begon zijn carrière. Tot groot verdriet van de andere drie keepers – en misschien nog wel meer van hun vaders – werd hij de eerste keeper van Elinkwijk D1.

Veertien jaar en vele selectiemomenten later speelde A. met RKC in de Eerste Divisie opnieuw tegen De Zwarte Schapen, in die jaren FC Omniworld geheten. Het stadion was nog uit de tijd van hun oorspronkelijke naam. Twee lange lage tribunes boden aan goed 2000 toeschouwers een zit- of staanplaats. In mijn herinnering waren de tribunes van hout. Dat zegt vooral iets over de indruk die ik van het stadion heb overgehouden. Zelfs De Lange Leegte in Veendam bood op een koude winteravond meer sfeer.
Als voetbalvader kreeg ik altijd gratis toegang. Zo belandde ik op die vrijdagavond in Almere in een hoek van de schaars bezette staantribune. Slechts één vak in het stadion was compleet gevuld. Het is dit beeld dat na tien jaar nog helder op mijn netvlies staat. Hier stond de harde kern, het meest fanatieke deel van de aanhang van Almere: jongemannen met spandoeken, shawls, vlaggen en plastic glazen. Gedreven lieden, die met spreekkoren, getrommel en gezang van zich lieten horen. Een massa van gelijkgestemden, waar je als individu in ondergaat en waardoor je wordt meegesleept in het gevoel van gezamenlijkheid.

Het was een voorjaarsavond en het was fris. Ondanks de lage temperatuur stonden de meeste jongens daar met ontbloot bovenlijf. Geprepareerd met drank en drugs sprongen ze gezamenlijk op en neer, een beeld dat ik daar toen voor het eerst heb gezien. Het leek alsof het verloop van de wedstrijd geen enkele invloed had op hun gedrag. RKC was de betere ploeg, de Rooms-Katholieke Combinatie uit Waalwijk scoorde en stond een groot deel van de wedstrijd op winst. Ik verwachtte een inzakken van de aanmoedigingen en teleurgestelde gezichten. Het tegendeel bleek het geval. De naakte torso’s gingen op en neer, hoe armzalig Omniworld ook speelde. Het voetbal deed er niet toe. Niets kon hun gelukzalige roes bederven.
Misschien zaten de jongens van toen deze week met hun zoontjes op de hoofdtribune en keken ze met een nostalgische blik naar de volgende generatie blote basten. Die hadden deze week niet alleen een goede reden om hun shirt uit te trekken maar eindelijk ook echt reden om te juichen.

1

BEVALLEN

Herinnering
  • De geboorte van ons derde kleinkind, vorige week, en de grote inspanningen die daarvoor nodig waren, brachten ons terug naar G.’s eerste bevalling in 1985. Wij – en het is niet voor niets dat ik hier de meervoudsvorm gebruik – hadden ons terdege voorbereid. Iedere week lagen we met een groepje vrouwen en enkele mannen op een dekentje voor de zwangerschapsyoga. We probeerden te ontdekken waar er spanning in ons lichaam zat en hoe het met de ademhaling was gesteld.
    Vroeg in de nacht van zaterdag 8 juni voelde G. de eerste wee. Nu zou het gaan gebeuren, voelden we, het kind klopte op de deur! Wat volgde was een lange dag met opkomende en wegtrekkende weeën, zo heftig dat pogingen om de pijn met ontspanning en adem op te vangen bij voorbaat mislukt waren. Ik zat erbij en keek ernaar en kon niets anders doen dan lijdzaam wachten.
    We zaten samen op de bank en ik hield G.’s hand vast. Voor de afleiding zetten we de televisie aan. Er kwam een aflevering van Love Boat voorbij, een serie met romantische en komische ontwikkelingen op een cruiseschip. Ik kon me niet herinneren ooit zo iets doms te hebben gezien en wond me erover op dat dit door de socialistische Vara werd uitgezonden. Uit solidariteit met G. bleef ik zitten.

Aan het begin van de avond kwam de verloskundige om te constateren dat er nog geen sprake was van volledige ontsluiting. De v.o. werd die avond een nooit meer te vergeten, magische afkorting. Ook aan het einde van die lange dag hadden de weeën nog niet tot de zo gewenste v.o. geleid. Dus stapten we om half twaalf ’s avonds gedrieën in het kleine autootje van de verloskundige, nadat zij de stoel van de bijrijder van dik, vocht absorberend materiaal had voorzien. Zij leverde ons af bij het Militair Hospitaal in Utrecht, een ziekenhuis dat zich bij langjarig gebrek aan gewonde soldaten ook maar op de moeder-kindzorg had geworpen.

Nadat door medicinale ondersteuning eindelijk de v.o. tot stand was gekomen, bleef er nog één complicatie over. Het kind had dan wel op de deur geklopt, maar het bleef lekker hoog in de buik zitten. Dus kwam men met een soort plopper aanzetten, als een loodgieter bij een verstopte afvoer. Het bleek een vacuümpomp te zijn. Tevoren had ik van vrienden verhalen gehoord over de bevalling als een hoogtepunt in hun leven. Was dat beeld door het langdurige proces van weeën al behoorlijk beschadigd, wat nu volgde was de genadeklap. Aan de ene zijde van het bed stond de arts die met rood aangelopen hoofd uit alle macht aan de ‘pomp’ trok. Aan de andere zijde, als tegenwicht, trokken drie verpleegkundigen G. bij haar armen de andere kant op. Ik stond er bedremmeld tussen en deed nog een uiterste poging om iets van mentale ondersteuning te bieden. Zoiets hoopte ik nooit meer mee te maken. Totdat glibberig en bloederig het kind ter wereld kwam en we huilend van geluk onze eerste zoon konden omarmen. Zoonlief hield er een flinke hoofdwond aan over. Dat betekende voor hem een week couveuse en voor moeder een week ziekenhuis.
——–
Wij zijn even fietsen. Op 17 juni hoop ik mij hier weer te melden.

1

DE TURK

Herinnering

Huize Alenvelt, foto: K. Nanninga

Aan de rand van Vleuten stond in mijn jeugd Huize Alenvelt. In de tuin stond een theekoepel. Die werd ‘het huisje van de Turk’ genoemd, naar een man die destijds de enige dorpsbewoner van allochtone afkomst moet zijn geweest. Hoe was hij daar terechtgekomen?
V. Voorn heeft ooit de geschiedenis in het tijdschrift van de historische vereniging beschreven.
Het verhaal begint bij de familie Van Bijlevelt, de rijkste familie van het dorp. Men bezat landerijen, huizen en boerderijen. In 1900 was er nog één telg over: Pouwlina, geboren in 1869. Haar vermogen bedroeg in 1929 f 322.000 (huidige prijspeil: 3 miljoen euro). Zij was weliswaar schatrijk, maar, volgens de overlevering, beslist niet knap. Het lukte haar niet om aan de man te komen.
Zij maakte vele reizen naar het buitenland. In 1909 ontmoette zij in Turkije Djemal Effendi, met wie zij een jaar later trouwde. Nadat Djemal gestorven was trouwde Pouwlina in 1922 met Hassan Tahsine, een man van Albanese afkomst. Omdat hij zeventien jaar jonger was dan zij dacht men dat hij om het geld met haar was getrouwd. Tahsine bleek een ongewenste vreemdeling in Turkije, het paar vestigde zich daarom in Huize Alenvelt. Daar begonnen al snel de moeilijkheden.

Tahsine onderweg met zijn huishoudelijke hulp

Hassan en Pouwlina hadden vaak ruzie, vooral over geldzaken. Hij was opvliegend van karakter. Zijn vrouw diende binnen te blijven, de buitenwereld was voor hem. Aan het einde van de ramadan hield hij een groot feest waar vele dorpsbewoners zich tegoed deden aan lekkernijen. Dit tot ergernis van de pastoor. Pouwlina was katholiek. De familie had ‘voor eeuwig’ een bank met acht plaatsen in de kerk. Die bleven iedere zondag leeg, want Pouwlina leefde ‘in zonde’ met een moslim. De pastoor verbood daarom zijn parochianen nog langer een feest in Huize Alenvelt te bezoeken.
De dorpsbewoners vonden ‘de Turk’ maar een vreemde man. Hij liep vaak ongeschoren in een kamerjas rond en had merkwaardige eetgewoonten. Zo haalde hij eens een krop sla uit de grond en at die ter plekke in één keer op. Vervolgens ging in het dorp het verhaal rond dat hij, op bezoek bij de burgemeester, de seringen uit een vaas verorberd had.
De volwassenen bleven weg. Maar voor de kinderen stond Tahsine met een doos snoepjes aan de weg. Zij mochten met hem mee naar een hut in het bos achter het huis die hij had ingericht met oosterse tapijten. Personeelsleden mochten niet binnen komen. Dat leidde tot een ruzie tussen Hassan en een vader. ‘U bent onbeleefd, u moet uw hoed afzetten voor mij’, zei Hassan. Er ontstond een vechtpartij. De toegesnelde veldwachter zou, volgens de overlevering, tegen de vader hebben gezegd: ‘had hem maar kapot gemaakt.’ Tahsine werd aangeklaagd vanwege kinderlokkerij. Omdat de kinderen verklaarden dat er niets onoorbaars was gebeurd werd hij vrijgesproken.

Pouwlina overleed in 1947, geheel vereenzaamd. Zij had in het geheim haar man onteigend. Tahsine vocht dit bij de rechter aan, met succes. Hij schonk uit de erfenis een groot stuk land aan een katholieke woningstichting voor de bouw van Jozefzorg, een bejaardenhuis. In de overeenkomst had hij geregeld dat het huis ook niet-katholieken moest opnemen. Hij overleed in 1957. De verhalen bleven nadien nog lang hangen.

0

TON

Herinnering

Het gymnasiumgebouw aan de Kromme Nieuwe Gracht in Utrecht

Deze week was er een reünie van het Bonifatius Lyceum. Ik liep wat verdwaald door het gebouw tussen grote aantallen onbekenden. Tussen ogen die zochten naar een teken van herkenning onder de rimpels en het grijs. Ik miste Ton.
In januari 1966, halverwege mijn tweede jaar van het gymnasium, vertrok mijn buurman naar de hbs. Het was ook het moment dat een nieuwe jongen in onze klas werd geplaatst, Ton. Omdat er naast mij een plekje vrijgekomen was werd hij als vanzelf mijn nieuwe buurman. We hadden elkaar niet uitgekozen, maar we zouden niet meer uit elkaar gaan. Tot het einde van de middelbare school, viereneenhalf jaar lang, deelden we wat er op onze weg kwam.
Ton was een jongen met een bleek gezicht en donkerblond, lang krullend haar. Hij was niet knap, maar hij had iets stoers, iets ongepolijsts waarmee hij voortdurend de aandacht van de meisjes wist te vangen. Wij verschilden op veel punten veel elkaar. Hij kwam uit een arbeidersmilieu, ik uit de middenklasse. Hij was de oudste thuis, ik de jongste. Ik maakte iedere dag mijn huiswerk, hij deed dat zelden. Zijn intelligentie en zijn bravoure maakten dat hij desondanks veelal hogere cijfers haalde dan ik.

Ton op mijn kamer, Achter St. Pieter, in 1980

Wat heeft ons gebonden, vraag ik mij nu af. We toepten iedere dag met elkaar. Daarin waren wij het meest fanatiek van de hele klas. We holden op vrijdagmiddag in de pauze naar een platenzaak om de nieuwe Top 40 te halen. We maakten lol. Het gymnasium met alle aandacht voor de klassieke oudheid, voor het cultureel verhevene van de Franse barok en de Engelse poëzie, het boeide ons bar weinig. We waren aan het overleven. De school was een oefening in plichten en uithoudingsvermogen. Na het eindexamen wachtte de vrijheid, dan zouden we worden losgelaten en konden we onze eigen gang gaan, zo voelde het.
Ton ging rechten studeren, ik psychologie. Niet alleen in deze keuze liepen onze wegen vanaf toen uit elkaar. We aten weliswaar elke dinsdag frietjes op de mensa en elke vrijdag nasi bij Veritas. We voetbalden nog wel eens als jonge honden op straat. Maar hoe meer de tijd verstreek, hoe minder we elkaar zagen. Hij grossierde in vriendinnen, ik was ernaar op zoek. Zijn kamer was een puinhoop, ik hield van opgeruimd. Hij liet zich leiden door wat hij tegenkwam, ik legde mijzelf hoge eisen op. Aan het einde van onze studietijd was onze vriendschap gekrompen tot een toevallige ontmoeting in de stad. Of Ton belde mij omdat hij wilde weten wat de titel van een of andere elpee was. Ik vroeg dan hoe het met hem was, ik wilde herinneringen delen. Als ik voorstelde om weer eens een afspraak te maken hield hij de boot af. ‘Ik ben erg op mijzelf.’

In 2004 las ik tijdens het ontbijt zijn overlijdensadvertentie in De Volkskrant. Even later, op de fiets naar mijn werk, kreeg ik tranen in mijn ogen, van verdriet maar misschien nog wel meer van nijd. Ton was er niet meer. Godverdomme, zei ik hardop in mijzelf, fietsend tussen de Bilt en Zeist. En nog eens, godverdomme. Ik kon nu nooit meer verhalen ophalen over hoe het was geweest. Over alles wat we met elkaar hadden gedeeld.
Ik toepte over, hij ging weg. Had ik de beste kaarten gekregen?

0

FAMOUS BLUE RAINCOAT

Herinnering

Op de radio klinkt een lied, ik herken het direct, maar de titel en de zanger komen niet in me op. Het moet heel lang geleden zijn, dat ik deze muziek gehoord heb. Het is een trage Engelstalige ballad gezongen door een man die zichzelf op een gitaar begeleidt. Hij heeft een monotone, melancholieke stem en hij zingt het lied op een bijna verveelde manier, alsof het hem niets kan schelen hoe het klinkt. Dat kon Leonard Cohen wel eens zijn, bedenk ik. Het voelt als het toppunt van somberheid. Bij de afkondiging spits ik mijn oren naar het kleine radiootje in onze keuken. Famous blue raincoat heet het lied, van, inderdaad, Leonard Cohen.


Flarden van regels komen terug: and Jane came by with a lock of your hair. Ik heb geen idee waar de tekst over gaat. Ik luisterde vroeger nauwelijks naar de tekst. Het was de melodie die mij meenam. Ik lees nu op internet dat het een nummer is van de elpee Songs of love and hate. Dan komt er meer in mijn herinnering terug. Het is 1971, ik zit in het tweede jaar van mijn studie. In die tijd heb ik regelmatig contact met medestudent H. Hij is weg van Leonard Cohen, omdat die zo ‘heerlijk depressief’ klinkt. Hij zegt het met een lach, maar hij meent het. Luisterend naar Cohen kan hij wegzakken in somberheid, want het leven is nu eenmaal vreselijk zwaar.
Ik sta versteld van H.’s zwelgen in negatieve gevoelens. Ik moet in die jaren iets van sombere gevoelens opgemerkt hebben, was het niet bij mijzelf, dan toch zeker bij mijn vader. Maar het aandacht geven aan en zeker het opzoeken van die donkerte was me volkomen vreemd. Zo was ik niet opgevoed. We waren ons nauwelijks bewust van gevoelens, positief of negatief. Er werd nooit over gesproken.

Beeld: www.issuu.com

De eerste jaren van mijn studie psychologie hielpen er ook niet bij. Ik leerde hoe je muizen moest leren om een hekje te openen, hoe de beelden die je ziet omgekeerd naar de hersenen worden gestuurd en wat de voorwaarden zijn voor deugdelijk wetenschappelijk onderzoek. Met mensen en met gevoelens had dat niets te maken. Totdat een assistent in een studiegroep opeens zei, dat hij het gesprek zó spannend vond, dat hij met het zweet in zijn handen zat. Hoe durfde hij daarover zo eerlijk te zijn? Voor het eerst realiseerde ik me dat het tonen van je gevoelens een teken van kracht kan zijn.
Daarna deed de sensitivity training zijn entree: hoe sta je in de groep en hoe komt de ander op jou over? Het was opnieuw vriend H. die voor de volgende confrontatie zorgde. Hij had een spel over emoties gekocht. Het doel was om boosheid, opgewektheid of verlangen uit te beelden met, al naar het kaartje dat je kreeg, je gezicht, je handen, je hele houding. Ik wrong mij in diverse bochten om ‘hoop’ met mijn lijf uit te drukken. Dat was eens maar nooit weer.
Ondertussen draaft Jane de hele week al met the lock of your hair door mijn hoofd. Hoe dat in mijn hersenen verloopt heb ik nooit geleerd.

0

WACHTEN IN DE WINKEL

Herinnering

De winkelbel klinkt schril als ik voorzichtig de deur open. Een sterke geur van leer dringt in mijn neusgaten. Bij het sluiten van de deur klinkt de bel opnieuw. Dat is eigenlijk overbodig want de schoenmaker staat achter de kleine toonbank. Hij draagt een lichtbruine stofjas. Zijn dunne haar is strak naar achteren gekamd. Voor de toonbank staat een vrouw in een donkerblauwe jas.
‘Ga jij eens even naar Bertus van de Berg’, had mijn moeder gezegd. ‘Papa heeft nieuwe veters nodig voor zijn zondagse schoenen.’ Ik liep te voetballen tussen het huis en de schuur. Ik was DOS en ik was net bezig om Feyenoord te verslaan en ik had geen zin om veters te halen. Jongens van acht hebben nooit zin om een boodschap te doen. Na enig getreuzel fietste ik naar de Stationsstraat. De zaak zat tussen de manufacturenwinkel van Sterk en boerderij Dakveld. Toen ik mijn fiets neerzette zag ik een paar grote zeugen op het stuk kaalgevreten grond voor de boerderij.
De mevrouw en de schoenmaker zijn druk met elkaar in gesprek. Dat wil zeggen, de vrouw is aan het woord, Van de Berg knikt af en toe of antwoordt: ‘ja, ja’ of ‘zo, zo’. Het gaat niet over schoenen. Ik word al snel ongeduldig. Ik voel in mijn broekzak of de veter er nog inzit, die mijn moeder mij heeft meegegeven.
Het is een kleine schoenenwinkel. De wanden staan tot aan het plafond vol met schoenendozen: Van Haren, Swift, Hevea, van Gils, Robinson, Huf. Naast de toonbank is een vak voor veters en schoensmeer, Tana en Erdal.

Foto: Ingrid Geerdink

Achter het winkelwoonhuis is de werkplaats. Meestal zit de schoenmaker daar, aan een tafeltje met tangen, hamers en vijlen, met de lijmpot en de lijmtangen en met de gietijzeren mal waar hij een schoen overheen kan trekken om te verzolen. Aan de wand hangen hakken en zolen, gespen en teenstukken. Op de grond staan de gerepareerde schoenen, waar de bon uitsteekt. ‘Van welke Van Dijk ben jij er een’, vroeg hij mij eens. Er wonen veel Van Dijken in het dorp.
Het gesprek in de winkel gaat nog door. Hebben zij wel in de gaten dat ik ook in de winkel sta? Ik doe een paar stappen opzij. De blik van de schoenmaker blijft op de vrouw gericht. Hij maakt nog geen aanstalten om het gesprek af te ronden en mij te helpen. Ik begin een hekel te krijgen aan die vrouw met haar hoofddoek. Als er voor het eerst een stilte valt, krijg ik hoop. Buiten beginnen de klokken van de Willibrorduskerk te luiden.
‘Is er iemand overleden?’, vraagt Van de Berg.
‘Ach, ja, heb je dat niet gehoord?’ Ze noemt een naam en vertelt hoe de man aan zijn einde gekomen is en dat het allemaal zo erg is voor zijn vrouw. Ik zucht. Dit gaat nog lang duren.
‘En hij was nog zo jong’, zegt zij klagerig, ‘zóó jong.’
Na een ogenblik vraagt de schoenmaker aarzelend: ‘Hoe… oud was ie?’ Ik ben nu ook geïnteresseerd.
‘Hij was nog maar drieënvijftig!’
Nu weet ik zeker dat dat mens niet goed bij haar hoofd is. Drieënvijftig, dat is hartstikke oud.

Eerder verschenen in het blad van de Historische Vereniging in Vleuten.

0

EEN MOOIE WEDSTRIJDTAFEL

Herinnering

Geconcentreerd en gespannen wacht ik de service van de tegenstander af. Ik sta een eindje achter de tafel, want ik verwacht een opslag met veel topspin. Met een flinke kapbeweging weet ik de service te retourneren. De bal stuitert iets te hoog op, zodat mijn tegenspeler met een flinke slag in de aanval gaat. Zweetdruppels vliegen in het rond. Bij elke smash van mijn tegenstander hoor ik de harde klap van zijn voet op de grond. Dan raakt de bal aan mijn kant de rand van de tafel en ben ik volstrekt kansloos. Altijd hetzelfde, denk ik misnoegd. Dat gebeurt mij weer.

Gymnastiek bij Juvenalis en voetbal bij PVCV, dat zijn in mijn jeugd de sportclubs in Vleuten. Halverwege de jaren zestig komen daar andere sporten bij. Er worden tennisbanen aangelegd, een zwembad gebouwd. In 1964 wordt tafeltennisclub Fletio opgericht. Al snel meld ik mij aan.
Bij ons thuis ging wel eens het kleed van de tafel in de kamer. Dan spanden we een eenvoudig netje en sloegen het balletje met harde, houten batjes zolang mogelijk naar elkaar over.
Tafeltennissen bij Fletio is andere koek. We spelen op grote wedstrijdtafels en volgens de officiële regels. Eenmaal per week trainen we in de gymzaal. Op zaterdag spelen we competitie. Al snel beland ik in het eerste jeugdteam.
Tafeltennis wordt voor mij een uiterst serieuze aangelegenheid. Ik koop een professioneel batje, zo een met sponsrubber aan beide zijden. Daarmee kan je de bal mooie effecten meegeven. Het batje bewaar ik zorgvuldig in een beschermhoes. Er gaat een handdoek mee om de greep van het batje droog te houden. Ik heb een boekje gekocht waarin de verschillende technieken staan beschreven. Winnen is het enige dat telt. Maakt de scheidsrechter een telfout, dan schiet ik uit mijn slof. Speelt een tegenstander alleen maar verdedigend en sla ik de bal in het net, dan vind ik dat eigenlijk niet eerlijk. En wee degene die deze sport ping-pong noemt.

Aan Sinterklaas vraag ik een heuse wedstrijdtafel, groen met witte randen. Dergelijke dure cadeaus worden bij ons thuis eigenlijk niet gegeven, maar voor mij wil Sinterklaas wel een uitzondering maken. Ik vind dat volkomen terecht. Het zal mij in staat stellen om dagelijks te oefenen, zodat ik iedereen kan verslaan. Dan ligt er een mooie toekomst voor mij open.
Uiterst voorzichtig draag ik samen met mijn vader de eerste helft van de glanzende tafel omhoog. Al snel zitten we vast in het donkere trapgat. We dalen weer af over de loper met koperen roeden, draaien de tafel en beginnen opnieuw. Maar hoe we het ook proberen, het trapgat blijkt te klein voor de wedstrijdtafel. Ook de ramen boven zijn niet berekend op het transport van tafeltennistafels.
Ik kan het niet geloven, zoiets overkomt mij weer. Mijn vader wil mijn teleurstelling wegnemen. Hij schenkt de tafel aan de jonge vereniging Fletio en bestelt een kleiner exemplaar.

Eerder verschenen in het blad van de Historische Vereniging in Vleuten.

0

EEN ONGETROUWDE OOM

Herinnering
  1. In de figuur rechts staat Do centraal onder

Mijn ome Do (1908 – 1986) heette eigenlijk Dorus, maar hij werd al snel door de andere kinderen Do genoemd, tot verdriet van zijn moeder. Waarschijnlijk heeft hij er zelf geen moeite mee gehad. Hij was met weinig t

1

MENEER VOS

Herinnering

Avec ma gueule de métèque, de juif errant, de pâtre grec et mes cheveux aux quatre vents
Avec mes yeux tout délavés qui me donnent l’air de rêver, moi qui ne rêve plus souvent
Het zijn de eerste regels van het chanson Le métèque van Georges Moustaki. Grote delen van dit lied uit 1969 zijn in mijn herinnering blijven hangen . Daarmee zijn het de enige regels poëzie uit mijn gymnasiumtijd die ik nog ken. Geen verzen van Homerus, geen regels van Vergilius, geen gedichten van Rilke of Keats, maar de woorden van een poplied dat in Frankrijk wekenlang nummer één stond. Dat ik deze tekst nog ken is geheel en al de verdienste van onze onconventionele leraar Frans, meneer Vos.
Vos sprak in de lessen uitsluitend Frans, hij was de enige leraar die dat zo deed. Ik was van het ouderwetse leren. Woordjes stampen, verbuigingen leren en dan toepassen. Dus ik vond die uitleg in het Frans maar irritant. De leraar zei eens iets tegen mij persoonlijk wat ik niet begreep. Hij maakte daarbij een gebaar met zijn hand bij zijn mond. Toen begreep ik dat het iets met mijn spraakgebrek te maken had.
Hij was een leraar die nog wel eens afweek van de leerstof uit het boek. Als enige taaldocent had Vos zijn eigen lokaal met audio-apparatuur. Zo verraste hij ons op een goede dag in 1969 met Le Métèque. Liedjes luisteren, daar was ik wel voor in. Vervolgens deelde hij de Franse tekst uit en kregen we de opdracht om met onze buurman het lied te vertalen. Ik zie me nog worstelen met Ton door al die onbekende woorden die we moesten opzoeken. ‘Gueule’ stond niet eens in het woordenboek. Avec ma peau qui s’est frottée au soleil de tous les étés et tout ce qui porte jupons. Ik stond niet stil bij de wereld die beschreven werd.

Vos tijdens een Salon de Musique

Het Bonifatiuslyceum in Utrecht kende een aantal bevlogen leraren. Docenten die veel meer deden dan het plichtmatig afwerken van hun lessen. Zij organiseerden lezingen, stimuleerden toneel, of hielpen bij het maken van de schoolkrant. Meneer Vos was zo’n leraar. Hij hield bij hem aan huis regelmatig een Salon de Musique, een avond waarop leerlingen hun muzikale talenten konden laten horen. Ik behoorde niet tot die categorie.
Voor C., het meisje met wie ik een tijd gelopen heb, was de Salon een mooie gelegenheid. Zij speelde gitaar en schreef haar eigen chansons. Eén daarvan had zij voor mij geschreven. In de eerste drie coupletten beschreef zij het moois dat wij met elkaar deelden. Elk couplet eindigde met: ‘Je ne sais pas si…’. Het vierde couplet luidde:
Ne pense pas qu’il est l’amour
Nous sommes trop jeunes
Je te trouve joli, toujours
Mais je ne sais pas si…
Voor deze regels had ik geen woordenboek nodig. Het antwoord op haar twijfel kwam niet lang daarna, toen er bijna ongemerkt een einde kwam aan onze vriendschap.

Het Bonifatius College bestond in 2022 honderd jaar. In september verscheen het jubileumboek Méér dan een school, waarin ook de Salon van Ben Vos wordt beschreven. Het boek is te bestellen via www.boni100.nl