Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Herinnering

3

EEN ANSICHTKAART UIT LIMBURG

Herinnering

De Fatimakapel in Cadier en Keer

De blog die ik vorige week schreef over juffrouw Witkamp van de lagere school leidde tot een voor mij verrassende ontdekking. Ik zocht op internet of er wellicht een foto van deze juffrouw te vinden was. Dat bleek niet het geval. Wel kwam ik tot mijn verbazing terecht op een site van de historische kring Cadier en Keer, een dorp in het Limburgse Heuvelland. Ik belandde in een artikel over oude ansichtkaarten van het dorp. De auteur beschrijft twee foto’s van de plaatselijke Fatimakapel en geeft uitgebreide achtergrondinformatie.
De kapel is gebouwd in 1950. De paus had een heilig jaar uitgeroepen, er ging door Limburg een beeld van Onze Lieve Vrouwe Sterre der Zee rond en de inwoners van Cadier en Keer hadden de behoefte om Maria te danken omdat het dorp ongeschonden door de Tweede Wereldoorlog gekomen was. Een lokale winkelier bedacht daarna dat het aardig was om een paar ansichtkaarten van de kapel uit te brengen.
Heel interessant allemaal, dacht ik, de tekst door scrollend, maar waar blijft juffrouw Witkamp? Dan komt de auteur op een tweede ansichtkaart van de Fatimakapel, een beschreven kaart. Met stijgende opwinding lees ik de volgende zinnen:
“Deze kaart is verzonden door ene ‘Arnold’ aan een zekere juffrouw Witkamp in Utrecht. Een berichtje, hoe klein ook en toch wel gebruikelijk bij een ansichtkaart, heeft hij niet op de kaart geschreven. Hij volstaat met zijn naam.”
Zou ik die kaart verstuurd hebben? Het was nauwelijks te geloven. Ik ging op zoek en ontdekte dat ik in het schooljaar ’60 / ’61 les kreeg van juffrouw Witkamp. En waarachtig, in de zomer van 1961 was ons gezin een weekje op vakantie in Cadier en Keer. Het kan dus niet anders dan dat ik de bedoelde ‘Arnold’ ben.

De verstuurde ansichtkaart

Nadat mijn opwinding enigszins gezakt was, kwamen de vragen.
Hoe is deze kaart in Limburg terecht gekomen? Blijkbaar had mijn juffrouw allerlei ansichtkaarten zorgvuldig bewaard (niet alleen die van mij, mag ik hopen) en zijn deze na haar overlijden in het circuit van tweedehands ansichtjes terechtgekomen.
Intrigerender vind ik de volgende vraag: waarom heb ik destijds deze kaart verstuurd? Ik was nu niet bepaald een fan van die strenge en ouderwetse juffrouw. Bovendien kan ik me niet herinneren dat wij ooit ansichten aan onderwijzers stuurden.
Mijn eerste gedachte is dat het een idee van mijn ouders moet zijn geweest, waaraan ik snel heb toegegeven (vandaar alleen de vermelding van mijn naam, zonder groet). Een tweede mogelijkheid: juffrouw Witkamp had vast en zeker het Portugese Fatima bezocht, een plaats waar Maria in 1917 aan enkele herderskinderen was verschenen. Wellicht had de juffrouw in geuren en kleuren daarover verteld en wilde ik haar verrassen.
Een derde optie kan ik echter niet uitsluiten: ik was destijds gehoorzamer en had meer ontzag voor de onderwijzeres dan ik me nu kan voorstellen, ondanks of dankzij de straf die zij mij gaf. Misschien heb ik haar wel elk jaar een kaartje gestuurd.

1

JUFFROUW WITKAMP

Herinnering

Als ik door de Wijde Begijnenstraat in Utrecht fiets, kijk ik altijd even naar het huis waar juffrouw Witkamp woonde. Van 1923 tot 1967 was zij onderwijzeres op de St. Willibrordusschool in Vleuten. Haar werkzame leven viel zo ongeveer samen met het Rijke Roomsche Leven, de jaren waarin de katholieken openlijk getuigden van de gelukzaligheid van hun geloof, het enige ware geloof waartoe ook anderen bekeerd moesten worden.
Juffrouw Witkamp had dan ook als eerste doel de kinderen op te voeden tot goede katholieken. Ze was een ouderwetse en strenge juf die zich met veel liefde, inzet, en plichtsbesef aan haar kinderen wijdde. Zij hield van Vleuten. ‘De Vleutense jeugd is volgzamer, hartelijker dan in de stad’, zei ze bij haar afscheid. ‘De jeugd in de stad is opstandiger, vooral omdat zij teveel afleiding heeft.’
In het schooljaar ’60 / ’61 viel ik onder het regime van deze oude leerkracht. Zij hoefde vaak niets te zeggen om een leerling in het gareel te krijgen, haar ogen deden het werk. Zoals die keer dat ik nogal luidruchtig de klas binnenkwam. Ik had daar een goede reden voor. Tijdens de voorafgaande schoolmis was er een kind op mijn zakje met boterhammen gaan zitten.

Juffrouw Witkamp in 1963, bij haar 40-jarig dienstjubileum. Links van haar een serie geestelijken, rechts mijn moeder, destijds lid van het schoolbestuur

Als jongste van vier kinderen was ik thuis enige coulance gewend als ik over de schreef ging. Dat ik daar bij deze corpulente juffrouw niet op hoefde te rekenen kon ik maar moeilijk accepteren. Zo moest ik eenmaal lange tijd op mijn blote knieën in de hoek doorbrengen. Deze straf was mij opgelegd, omdat ik, volgens haar, tijdens het bidden door de kiertjes van mijn ogen had gekeken. Ik deed dat wel eens, maar juist die keer had ik mijn ogen keurig dichtgehouden.
Juffrouw Witkamp (‘Witscheet’ op het schoolplein) was in haar element als zij over het geloof sprak. Zij verraste mij een keer toen zij uitgebreid vertelde over hoe zij in de vakantie in de bergen had gewandeld. Hoe iemand die met een waggelende gang tussen de banken doorliep tegen een berg opgeklommen was kon ik niet direct begrijpen. Er was een gids bij geweest, zei ze en ze schreef het woord met een streepje onder de ‘d’ op het bord. Dit ter onderscheiding van gitzwart. Zo hadden we toch weer wat geleerd. De meeste meisjes herinneren zich juffrouw Witkamp vanwege de lessen in nuttige handwerken. Achter in het lokaal stond een kast waar altijd een geur van mottenballen hing.
Bij haar veertigjarig dienstjubileum heb ik op het podium van het verenigingsgebouw samen met de tweeling Staal (zij op de blokfluit, ik op viool) nog een boerenpolka opgevoerd. De jubilaris zat te glimmen op de eerste rij, haar mollige handen in haar schoot. Ik had liever met een andersoortige prestatie aan mijn imago gewerkt. Mijn eerste openbare optreden met de viool zou tegelijk ook het laatste zijn. Het pensioen van juffrouw Witkamp vier jaar later viel zo ongeveer samen met het begin van de ontkerkelijking.

1

JULES DE CORTE

Herinnering

‘Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de bergen zo hoog?’ De liedjes van zanger, tekstschrijver en componist Jules de Corte moet ik als kind vaak gehoord hebben. Wie in de jaren vijftig, de hoogtijdagen van de radio, op de KRO afstemde, kon niet om hem heen. Het moet rond 1960 geweest zijn dat de zanger op uitnodiging van het Katholiek Vrouwengilde (waar mijn moeder in het bestuur zat) naar Vleuten kwam. De Cortes roem was dermate hoog gestegen, dat ik langdurig aan moeders hoofd zeurde, dat ik met haar mee wilde naar het optreden van de blinde zanger. Moeder aarzelde.

Toen ik later eigen muzikale voorkeuren ontwikkelde had De Corte voor mij afgedaan. Ik vond hem een semi-religieuze zanger van teksten waarmee progressieve paters vormingsweken voor jongeren vulden. Op dat moment was, tegelijk met de radio, ook de ster van De Corte al aan het dalen. Hij overleed in 1996.
Enkele jaren geleden zag ik een uitzending van Andere Tijden, gemaakt naar aanleiding van De Cortes 25e sterfdag (de uitzending is op YouTube te bekijken). Sander Zwiep van NPO Radio Klassiek maakte een podcast over het werk van De Corte. Dit jaar staat de zanger weer in de aandacht omdat hij honderd jaar geleden geboren werd. Door deze programma’s ben ik pas goed gaan luisteren naar zijn chansons.

Naast filosofisch getinte liederen schreef Jules de Corte teksten vol maatschappijkritiek, waarin hij de sociale ongelijkheid aan de kaak stelde of de schijnheiligheid van de katholieken. Dat paste niet altijd bij de KRO. Het bruidspaar, over een ‘moetje’, met een sneer naar de kerk van Rome, mocht niet worden uitgezonden. Ook in Het liedje voor de hopelozen moet de kerk het ontgelden, zie de tekst hieronder. Het ontroerende Als je overmorgen oud bent gaat over een onderwerp dat later door andere tekstschrijvers is opgepikt. Hoewel lang geleden geschreven klinken deze liederen nog actueel. Maar niet alleen zijn teksten worden geprezen. Musici als Cor Bakker en Henny Vrienten roemen ook zijn composities, die zij Schubertiaans noemen, met tal van verrassende harmonische overgangen.

Mijn moeder was destijds niet bestand tegen mijn zeuren. Zo liep ik op de avond van het concert aan haar hand het Verenigingsgebouw binnen. De grote zaal stroomde vol. Moeder koos een plaats achteraan. Dat viel wat tegen. Die teleurstelling werd echter overschaduwd. Het viel me direct op dat ik het enige jongetje was tussen alle vrouwen. Ze keken naar me om. Ik begreep de blikken: ik hoorde daar niet thuis. Moederskindje. Misschien was het wel voor het eerst in mijn leven dat ik zo sterk een gevoel van schaamte kreeg. Dat De Corte even later aan de hand van een begeleider naar de vleugel werd geleid en met energie zijn optreden begon, kon daar weinig aan veranderen.

Liedje voor de hopelozen – de tekst staat onder de opname.

Ik zing een liedje voor de hopelozen
Die levenslang nog nooit werden verstaan
Misschien omdat zij andere wegen kozen
Die wij met goed fatsoen niet durfden gaan
Wij leven immers langs een vaste baan
Bezaaid met dogma’s en met zekerheden
Waarmee we zijn vertrouwd van kinds af aan
Die stammen uit een schoon en ver verleden

Misschien hebben ze vroeger ook gebeden
Misschien met zoveel meer geloof dan zij
Die ’t alleen op vaste uren deden
Als ging het om een alledaags karwei
Zij wilden niet meer verder in de rij
Der vromen die hoewel zij God belijden
Elkaar in zijn naam dagelijks bestrijden
Ten bate van hun kerk en hun partij

Was steeds ’t koren van het kaf gescheiden
De mens die dorste naar gerechtigheid
Had niet steeds dieper hoeven af te glijden
Tot in het nihilisme van z’n tijd
Nu is ‘ie al z’n hoop en houvast kwijt
En zoekt vergeefs naar ongeschonden rozen
En strijdt vergeefs een hopeloze strijd
Dit is ’t liedje voor de hopelozen

Tekst en muziek Jules de Corte

2

SONNEVELD

Herinnering

Denkend aan Wim Sonneveld hoor ik weer de man van het buffet op zijn ordinair Amsterdams: ‘Menèh Sonneberg, mu krokette!’. Of de Limburgse tongval van Frater Venantius uit Schin op Geul. De kapper die aan een beambte op het postkantoor om een postzegel van 25 cent vraagt.
Maar meer nog dan van zijn typetjes zal ik me Sonneveld herinneren van zijn liedjes. Hij was een uitstekende zanger met een warme stem. In de jaren negentig heb ik, begeleid door een vriend op accordeon, vaak opgetreden met Nederlandstalige liedjes, vooral voor ouderen. De nostalgische ballades die ik van Wim Sonneveld kende, behoorden tot mijn favorieten: Aan de Amsterdamse grachten, Zo heerlijk rustig, Een zwoele nacht in Krimpen a/d IJssel en natuurlijk Het dorp, het lied dat nog altijd harten beroert en al jarenlang een plaats heeft in de top 2000. Maar ook meer volkse nummers als Het hondje van Dirkie en Daar komt de orgelman (‘Niet op reagere Lena!’) stonden op ons repertoire.
Dagblad Trouw herinnerde mij eraan, dat het dit jaar vijftig jaar geleden is dat Sonneveld overleed. Opnieuw, en eigenlijk voortdurend, zijn er zangers die met een Sonneveld-programma door het land toeren. Zo blijken zijn liederen meer te beklijven dan zijn conferences. Wim Ibo bewondert in zijn cabaretbijbel het talent van de jonge Sonneveld. De Sonneveld uit later jaren, de man die nu terug te vinden is in talloze YouTube-filmpjes, noemt hij een ‘entertainer’.

In mijn jeugd werd er gesproken over de Grote Drie: Toon Hermans, Wim Kan en Wim Sonneveld. Werd de one-man-show van Hermans uitgezonden op televisie, dan stroomde de achterkamer van mijn tante Jo vol met familieleden en dan lagen we krom om ‘Antonius van Padua stond naast de abrikozenvla’ of om het galabanket (‘Leg neer die bal!’). Dat alles gebeurde in het geval van Wim Sonneveld niet, hoewel het gegeven dat Sonneveld katholiek was en dat zijn shows werden uitgezonden door de eigen KRO een aanbeveling hadden moeten zijn voor onze katholieke familie. Maar Sonneveld was met zijn combinatie van bekakte en volkse taal een tikkeltje te ordinair. De Tearoom Tango met dat ‘belazerd en bedonderd’ was al niet zo netjes. Maar Nikkelen Nelis ging echt over de rand met ‘Drie veren droeg zij slechts en soms geen eens geen drie.’ Dat ging over een wereld die voor mijn ouders niet bestond. Misschien was het, nu terugkijkend, ook wel Sonnevelds soms nichterige presentatie die aanstoot gaf, ook al kenden wij dat bijvoeglijk naamwoord toen nog niet.

Dat alles speelde allang niet meer, toen ik vijfentwintig jaren later bevangen werd door Sonnevelds chansons. Het waren niet alleen de nostalgische teksten of de heerlijke melodieën waardoor ik graag zijn liedjes zong. Zijn toonhoogte komt ongeveer overeen met de mijne en misschien ook wel het timbre van de stem. Want behalve de kritiek van een man die mij had horen zingen en mij aanraadde om eens iets aan mijn ademhaling te doen (een goed advies), heb ik na afloop van een optreden meermalen gehoord: ‘U lijkt wel op Wim Sonneveld.’
Hierbij Annemarie, een van mijn lievelingsnummers.

 

2

FOTOGRAFEREN

Herinnering

Op mijn vijftiende verjaardag, in 1967, kreeg ik van mijn ouders een fototoestel cadeau. Ik was verrast. Het was een Lubitel, een camera van Russische makelij. Nog meer bijzonder vond ik de constructie. Toen ik het apparaat uit zijn bruine leren beschermtas had gehaald, deed mijn vader voor hoe je het toestel open klikt. Je keek van bovenaf in de zoeker en zag daar via spiegels het object dat zich voor de camera bevond. Dat zag er heel anders uit dan bij de Agfa Clack die mijn vader had.
Ik denk dat hij de inspirator voor dit cadeau is geweest. Hij was ooit lid van een fotoclub op zijn werk en had met plezier op zon- en feestdagen zijn kinderen en familieleden op de foto gezet. Die voorliefde wilde hij wel aan zijn jongste zoon overdragen. Ik denk wel eens, en misschien heb ik dat hier ooit opgeschreven, dat mijn vader zich weinig met mij bezighield en dat ik niet veel van hem geleerd heb. Ik moet dat beeld bijstellen. Niet alleen vanwege het plezier in musiceren, dat hij op ons heeft overgebracht, maar ook vanwege het fotograferen.

Mijn eerste zelf afgedrukte foto’s: mijn moeder en, links, tante Dora met fietsbanden

Er kwam nog iets bij. Hij stimuleerde mij mijn eigen foto’s te ontwikkelen. Bij Van Ekdom op de Kanaalstraat in Utrecht kochten we de nodige attributen. Daarna gebruikte ik de badkamer op gezette tijden als donkere kamer. Het ingewikkeldste vond ik het overbrengen van de filmrol op een spoel die in de ontwikkelbeker werd geplaatst. Dit moest in het complete donker, dus op de tast gebeuren. Het leukste moment volgde als ik na de belichting van een negatief het papier in een ontwikkelbadje legde. Dan werd onder het rode lamplicht de afbeelding geleidelijk zichtbaar. De geur van de chemicaliën kan ik me nog voor de geest halen.

Die eerste zomer liep ik voortdurend met mijn camera rond. Buren, familieleden, de DAF van mijn vader, ik probeerde van alles uit. De volgende stap in het stimuleringsproces van mijn vader was dat hij mij opdrachten voor zijn werk liet uitvoeren. Ik moest foto’s maken van logo’s en verpakkingen van Douwe Egberts. Het voelde als een verantwoordelijke taak en ik werd ervoor betaald.
Kennelijk had ik wel zoveel affiniteit met het fotograferen ontwikkeld dat ik een jaar later aan de beroepskeuzeadviseur die mij testte liet weten dat een opleiding tot fotograaf mij ook wel iets leek. Hetgeen zij prompt in haar advies overnam. Was ik echt geïnteresseerd, vraag ik mij nu af? Of volgde ik braaf mijn vaders stimulans?
Mijn camera leverde negatieven van 6 x 6. Een vergrotingsapparaat had ik niet, dus de kleine fotootjes die ik in mijn eerste album plakte stemden mij niet erg tevreden. Het werk in de doka liet ik als eerste achterwege. Daarna bleef de Lubitel steeds vaker in zijn beschermtas. Toen ik een paar jaar later op kamers ging wonen bleef het toestel in het ouderlijk huis achter. Dat was na de priesteropleiding en de vioolstudie het derde initiatief van mijn vader dat tot een voortijdig einde kwam.

0

SPRAAKLES

Herinnering

‘Tenslotte menen wij U toch in overweging te moeten geven eens kontakt op te nemen met een spraakleraar, daar deze handicap voor Arnold een ernstige belemmering kan gaan vormen bij zijn verdere ontplooiing.’ Door dit advies van het Katholiek Bureau voor School- en Beroepskeuze kwam ik in 1968, op mijn 16e, in behandeling bij Pé Faber, logopedist en docent voordrachtstechniek, een kleine, gezette man van in de zestig, met dunne, steil achterover gekamde haren. Een vriendelijke, ouderwetse vader.
Ik had zeker last van het stotteren, maar ik had er altijd met een grote boog omheen gelopen. Toen mijn moeder eens zei dat er een programma over stotteren op tv kwam, vluchtte ik naar mijn kamer. Ook nu ik dit stuk schrijf voel ik weer iets van dat schaamte- en schuldgevoel. Waarschijnlijk had ik de hoop dat Faber mij van mijn handicap zou bevrijden, zoals een chirurg een blinde darm verwijdert. Het wekte in ieder geval mijn vertrouwen dat hij over ‘genezing’ sprak.

Hij liet mij ontspannings- en ademhalingsoefeningen doen, gevolgd door spraakoefeningen. Oneindig maal moest ik zinnetjes nazeggen zoals ‘Wel mijn Wim wat wou je dan? Wou je weg daar schrik ik van.’ Deze technische oefeningen waren wonderwel ingebed in een quasi-psychoanalytische benadering. Zo moest ik mijn dromen opschrijven. De seksuele ontwikkeling ging hij niet uit de weg. Het was niet zo dat hij masturbatie (‘zwaaien met de vlaggenstok’) verderfelijk vond, maar de nachtelijke zaadlozing stond op een iets hoger plan, zo begreep ik. Aan het einde van iedere les ging ik liggen op een bedbank. Faber verduisterde de kamer door de gordijnen dicht te trekken en vroeg mij mijn ogen te sluiten. Hij zelf nam achter mij plaats en bracht mij met een diepe stem in een ontspannen toestand. Vervolgens sprak hij me rustig in korte zinnen toe. Zijn betoog kende talrijke variaties, maar kwam steeds op hetzelfde neer: dat ik een goede ontwikkeling doormaakte, dat ik steeds meer volwassen werd, dat ik op weg was naar genezing.

Vijf jaar heb ik braaf de lessen gevolgd. Ik klampte me vast aan die enkele keer dat ik weinig gestotterd had. Daarin werd ik beloond door de zalvende woorden van Faber. Maar hoe langer de behandeling duurde, hoe ongemakkelijker het uitblijven van resultaten werd. Omdat Faber vertelde over andere leerlingen die genezen waren, kwam ik tot de conclusie dat het gebrek aan vooruitgang aan mij moest liggen. Pas nadat ik een paar jaar met mijn studie psychologie onderweg was, volgden nieuwe inzichten. Ik wijdde een studieonderdeel aan de theorieën en behandelmethoden van het stotteren. Daaruit ontstond later mijn eerste boek. Ik ontdekte dat de meeste behandelmethoden een hele andere benadering voorstonden. Niet stottervrij spreken was het doel, maar een vloeiender spraak. Toevallig had ook Faber een boek gepubliceerd. Ik schreef een recensie voor het tijdschrift van de vereniging van stotteraars. Zijn visie beschreef ik als ‘zwak, verward en achterhaald’. Deze voor hem pijnlijke woorden heeft hij wellicht gesust met de gedachte, dat ik eindelijk tegen Vader was opgestaan en volwassen was geworden. Maar helaas niet genezen.

2

NACHTKROEG

Herinnering

Het was er altijd donker, warm, rokerig en vol. Je moest je in een geur van rook en bier een weg banen tussen de vele klanten. Voor twaalven kwam je hier niet. Dit was de kroeg die pas ‘s nachts ging leven, de kroeg waar je heen ging als alle andere gesloten waren. Hier werden, het glas bier in de ene hand, de peuk in de andere, de problemen van de wereld besproken. Hier stond men elkaar boven de jazzmuziek uit te beleren hoe de maatschappij veranderd moest worden. Glas en shaggie werden alleen opzij gezet voor de versnapering, die onlosmakelijk met het café verbonden was: de bal. Een platte gehaktbal opgediend op een witte schotel met een saus van tomatenketchup.
Achter de bar stond Cor, een kleine, brede Surinamer. Hij zei nooit iets maar was altijd opmerkzaam. Stond je achter twee rijen bezoekers om iets te bestellen, dan gaf hij direct met zijn ogen aan dat hij je gezien had. Tegelijk met je bestelling lag het wisselgeld al op de bar. Had iemand een kwade dronk over zich of viel een man een vrouw lastig, dan stond Cor in no time naast de overlastgever en leidde hem subiet naar buiten. Je kon je bestelling ook doorgeven aan Gerrie, de vrouw van Cor, die zich soepel met een blad vol bierglazen tussen de opeen gedromde gasten bewoog. Er was voor haar bij de bar door middel van een hekje een plaats vrijgehouden, waar zij de bestellingen ophaalde. Was het zelfs voor deze kroeg tijd om te sluiten, dan dreef Cor, beginnend achter in het café, als een sneeuwschuiver met zijn korte gespreide armen de klanten zonder gemor naar buiten.

Gerrie en Cor. Bron: de Nieuwe Utrechtse Krant

Wie in de jaren zeventig in Utrecht gestudeerd heeft, zal in deze beschrijving café ’t Pandje herkennen, gevestigd in wat ‘de puist’ in de Nobelstraat genoemd werd: een rij vooruitstekende panden die de straat aan het begin smaller maakten. In 1980 werden deze panden afgebroken en verhuisde de kroeg naar een onderkomen zestig meter verderop. Het nieuwe Pandje was beter verlicht. Gerrie liep niet meer rond, maar stond ook achter de bar, totdat zij deze taak aan haar oudste zoon kon overlaten. De jazz was vervangen door popmuziek. De rookwalmen en de bal waren gebleven.
Achter in de zaak stond een klein bankje. Daar vonden G. en ik een keer de laatste plek om te zitten. Het was een zaterdagnacht, zo ongeveer in 1983. We zaten onder een kapstok vol met jassen en weggedrongen achter de lijven van druk pratende gasten. Op dat bankje verzamelde ik mijn moed om haar iets te bekennen. Iets waarvan ik van tevoren niet goed kon inschatten hoe dat zou vallen. We waren een jaar of drie bij elkaar, we hadden allebei een baan gevonden. Het Pandje was veranderd en mijn leven had een andere wending genomen. Ik zei dat ik wel kinderen wilde. Ik weet niet waarom ik het meervoud gebruikte. Weggedrukt in dat hoekje omarmde G. mij en mijn wensen.
——–
Voor mijn vaste lezers: volgende week ben ik afwezig.

1

LEKKE BAND

Herinnering

De technologische ontwikkeling gaat voort, iedere dag komen er nieuwe producten bij. De meeste hadden wat mij betreft niet uitgevonden hoeven worden, maar de anti-lek band voor de fiets vind ik een zegen voor de mensheid. Een extra laag rubber of kunststof in de buitenband verkleint de kans dat glas of punaises de binnenband lek prikken. Wie gaat er nog op stap met een plakdoos van Simson en een handpompje? Het beeld van een fietser lopend naast zijn fiets met platte band is een zeldzaamheid aan het worden. Belangrijker nog is dat het geworstel van het plakken van de band voorbij is.

De binnenband tevoorschijn halen, dat liep meestal gesmeerd, al was ik altijd bevreesd dat een van de bandenlichters die met veel spanning tussen velg en spaak geklemd waren plotsklaps als een dodelijk projectiel zou losschieten. Daarna volgde de speurtocht naar het gaatje en het moeizame gesjor met de opgepompte binnenband die klem zat tussen achtervork, jasbeschermer en bagagedrager. Soms was het gat zo groot dat je geen water hoefde te gebruiken. Soms zo klein dat je meerdere rondes met de binnenband moest maken. Het gevonden gaatje omcirkelen (geen balpen in de buurt of balpen weigert), de plek rondom schoon schuren (waar staat dat verdomde cirkeltje nu ook al weer), insmeren met Simson (tube die er halfvol uitzag blijkt leeg), plakkertje knippen en goed aandrukken (randen laten weer los): ik vond het altijd een delicaat gebeuren waarbij van alles mis kon gaan. Na het controleren van de binnenzijde van de buitenband op scherpe voorwerpen kwam het meest inspannende deel van de klus: de strak gespannen buitenband over de velg heen trekken. Was dat alles gedaan dan was je nog niet zeker van je zaak. Het gebeurde wel, dat de band na een uurtje weer leeg stond.

Foto: www.klusgids.nl

Terugdenkend aan alle lekke banden die mij zijn overkomen is er één die mij nog duidelijk voor de geest staat. Het is een voorval uit mijn studententijd in Utrecht. Een stotend achterwiel kondigt de malheur aan. Snel doorfietsen mag niet baten, dus er zit niets anders op dan te gaan lopen. Als ik net onder het spoorviaduct de Albatrosstraat inloop staat er opeens een vrouw naast me. Waar komt die opeens vandaan, vraag ik mij af. Ik schat haar leeftijd ergens in de vijftig. Zij vraagt mij heel vriendelijk of ik reparatiespullen kan gebruiken. Achteraf leek het alsof deze vrouw de hele dag achter haar raam zat om aardige jongemannen eerste hulp bij ongelukken te bieden.
Ik aanvaard dankbaar haar aanbod, zet de fiets op zijn kop en ga aan het werk. Er zijn nog genoeg aardige mensen op de wereld, bedenk ik. Tien minuten later loop ik met de spullen terug naar haar voordeur. Die staat nog op een kier. Voor ik er ben staat de vrouw al buiten. ‘Als ie weer kapot gaat, dan mag je vanavond best terugkomen hoor’, is het eerste dat zij zegt. De aardige mevrouw wordt opeens een wat vreemde vrouw. Het duurt even voor ik een antwoord gevonden hebt: ‘Ik hoop dat dat niet nodig is.’

0

CHEERIO

Herinnering

foto: Emiel van Moerkerken – copyright: www.vanmoerkerken.nl/fotoarchief

Amsterdam, 1956. Er wordt gedanst op de stoep voor een zaak aan de Lindengracht. Het weer is mooi, de mensen dragen geen jas. De zon lijkt niet erg hoog te staan. Ik gok op een mooie voorjaars- of najaarsdag. De foto moet rond het middaguur genomen zijn. Prominent in beeld dansen verschillende jonge vrouwen in een stofjas. Het zijn medewerksters van de Venco Dropfabriek die ook aan de Lindengracht gevestigd is. Het kan niet anders of zij hebben lunchpauze. In plaats van naar de kantine zijn ze naar buiten gegaan. Daar wordt muziek gedraaid, daar is gezelligheid en afleiding.
Tussen al die mensen in hun werktenue of hun doordeweekse kloffie steekt de man in zijn kostuum met wijdvallende pijpen wel erg netjes af. Zou hij op kantoor bij de dropfabriek werken? Zijn partner draait rond, haar rok en stofjas draaien mee. Rechts van dit stel zien we een ander type man, in donkere kleren, een sigaret stoer in de mondhoek, zijn haren lijken bijna een Elvis-kuif. Danst hij eigenlijk wel met de vrouw die we op de rug kijken?
Helemaal rechts staan enkele jongemannen die niet meedoen. Terwijl er toch voldoende vrouwen beschikbaar zijn. Vooral de tweede man rechts staat erbij alsof hij er de pest in heeft dat hij geen partner heeft. Het feit dat dat kantoorpikkie in zijn nette pak daar wel rondzwiert lijkt voor hem wel zout in de wonde.

Het is halverwege de jaren vijftig, Nederland is herrezen uit de schade van de Tweede Wereldoorlog. ‘Kop op, de schouders eronder, de handen uit de mouwen’, zo zou de tijdsgeest samengevat kunnen worden. Misschien is daardoor de behoefte aan ontspanning erg groot. Er komt een ware dansrage op. Dansscholen schieten uit de grond, in het weekend kan overal gedanst worden. De radio is heel populair. Elke omroep heeft zijn eigen dansorkest. Misschien zwiert men op de Lindengracht wel op Cheerio, cheerio, de hit van Willy Vervoort:

Weg met de zorgen en weg met ’t verdriet
We komen er wel ook al zijn w’ er nog nog niet
Want de jongens van Tromp en Piet Hein
Die krijgen ze lekker niet klein
‘r zat vijf jaar de mot in
Maar nu zit er schot in
En Hollanders willen we zijn.

Journalist Rudie Kagie schreef in 2019 in het magazine Ons Amsterdam: ‘Altijd opgewekt, meestal zacht, soms keihard klonk er muziek vanuit de luidspreker van platenwinkel De Draaitafel aan de Lindengracht. (…) De zaak was een drukbezocht ontmoetingspunt voor liefhebbers in de vanouds zang- en danslustige Jordaan.’ Eigenaar Ger Bruggeman organiseerde talentenjachten. Zo ontdekte hij Johnny Jordaan en Tante Leen.

Een reproductie van deze foto van fotograaf en cineast Emiel van Moerkerken heeft jarenlang ingelijst op mijn kamer op het werk gehangen. Nu hangt ie thuis op onze werkkamer, schuin boven de computer.
Waarom heb ik de reproductie ooit gekocht en waarom ben ik er nog altijd niet op uitgekeken? Ik hou van de vrolijkheid, de eenvoud en de nostalgie die eruit spreken. Misschien had ik, net als de dames van Venco, wel behoefte aan wat ontspanning op mijn werk.

3

VERHALEN VAN EEN ADOLESCENT

Herinnering

‘Na het eten pakte hij de krant, ging op zijn buik op de grond liggen en bekeek de koppen. ‘Er staat weer heel erg weinig in’, mijmerde hij. (…) De tv-film kon zijn aandacht niet vangen. Hij was erbij gekomen toen het al even bezig was. Maar buiten dat werd hij toch teveel afgeleid door zijn eigen gedachten. ‘Maar als ik hem uitdoe’, overwoog hij, ‘blijft er weinig meer over.’
Dit is een fragment uit een verhaal dat ik schreef toen ik eenentwintig was. Ik werkte dat jaar bij een aannemer, kreeg na verloop van tijd flinke rugpijn en meldde mij ziek. Ik moest de hele dag thuis blijven, omdat ieder ogenblik de controleur van de ziektewet kon aanbellen. Starend uit het raam van mijn kamer kreeg ik voor het eerst de ingeving om te schrijven. In twee jaar schreef ik zo’n vijftien verhalen, anderhalf bloknoot vol. Daarna stopte het.
Ik schreef over een jongeman die niet weet wat hij met zijn leven aan moet. Die, zoals de hoofdpersoon in Der Winterreise wegloopt en de eenzaamheid opzoekt. Ik schreef over mislukte relaties, over het verlangen naar het eenvoudige landleven, over het vrijen met een boerendochter in een grassige greppel. In lange zinnen met ouderwets aandoende woorden (verpozing, onledig houden met, thee nuttigen) beschreef ik de gemoedstoestand van de protagonist.

Ondertussen zette ik me af tegen burgerlijke gezapigheid: tegen pas getrouwde stellen met een jampothouder op tafel en tegen mensen die elke avond op de bank achter de tv hangen. Ook de katholieke kerk kreeg ervan langs, zoals de dagsluiter op tv die aandacht vroeg voor de biecht. Het hoogtepunt van een vrijpartij associeerde ik met de consecratie in de mis.
Geleidelijk waagde ik me aan een ander type verhaal: feitelijke observaties uit het dagelijkse leven, zoals over een jonge man en een jonge vrouw die elkaar tijdens een treinreis voorzichtig aftasten. Zij wil hem, hij haar niet. En over een rusteloze man in de hal van het ziekenhuis. ‘Dan grijpt hij een zakdoek uit zijn zak, neemt zijn bril van zijn tengere gezicht en veegt de glazen schoon, langzaam en nadenkend. Met wat vluggere bewegingen zet hij vervolgens de bril weer op.’ Later blijkt dat zijn vrouw is overleden.

De stukken nu weer lezend kost het me moeite om mijn eigen kritiek te negeren en geen schaamte te voelen. Maar ik kan ook genieten van levendige details (het slippende geluid van de volle spoel van een bandrecorder; ‘wanneer de deur van het café openging verwaaide de rook onder de felle lampen boven het biljart’; ‘door de openstaande deur van zijn kamer klonk de stem van Ad Visser: ‘Avro’s Toppop tv-tip!’).
Zonder dat ik het me bewust was heb ik op dit blog de afgelopen jaren diverse jeugdherinneringen beschreven die ook in deze verhalen voorkomen, zoals het stuk onlangs over de begrafenis en de misdienaar. Hoe dan ook, de stukken vormen een mooi inkijkje in de ziel van een eenentwintigjarige. Een fotoalbum in woorden.