BESTE FAMILIE,
Studeren in de jaren ’70 (9)
Ondanks de horde vliegen die een gezamenlijke aanval ondernamen op onze blote benen was zowel de binnen- als de buitenband in een mum weer hersteld en konden we onze tocht vervolgen, door het prachtige dal van de rivier de Rhue westwaarts, alweer over verlaten wegen, waar slechts een enkel eenzaam huis stond, bewoond door een aftands vrouwtje, vroeger heks genaamd, die haar eten verzamelde uit planten in de berm van de weg en wier enige gezelschap bestond uit een woest grommend monster-aan-ketting, de mildere vormen waarvan men hond pleegt te noemen.
Deze volzin komt uit een brief die ik in 1973 vanuit Frankrijk aan het thuisfront stuur.
Op mijn eerste racefiets maak ik samen met studievriend Paul een fietstocht door de Auvergne en Dordogne. De jaren daarvoor zond ik mijn ouders tijdens vakanties een ansichtkaart of een korte briefje. Ik schreef over het weer en over de plaatsen die we bezochten. De onderliggende boodschap was steeds: het gaat goed. Mijn ouders moesten het ermee doen dat ze soms twee weken lang niets van mij hoorden. Telefoneren naar huis kostte me teveel.
Maar dan, op mijn 21e ontdek ik het genot van het schrijven. Liggend voor de tent pen ik het ene na het andere vel vol over de Franse cultuur, het landschap, de campingbewoners, de middenstanders, de dorpsfeesten.
…een saaie treinrit door Noord-Frankrijk (één groot korenveld), die slechts het vermelden waard is vanwege de allerzuurste snoepjes, merk Napoleon, die door een Franse non kwistig werden uitgedeeld (‘neemt hiervan en gaat heen in vrede’).
…wij allebei in een breed uitstaand regenpak, waarvan de wijde broekspijpen over elkaar heen schuurden als de nylons van een oude, doch niet onaanzienlijke dame.
…waar we in een klein straatje bij een oud mannetje belandden, dat onder het motto Tout pour le cycle zich inderdaad bezighield met het repareren van allerhande Solexen, daarbij natuurlijk gesteund door een doofstomme knecht met zenuwtrek.
…het is hier zo droog, dat je zelfs met het kaarten nog niet nat kunt gaan.
Wat mij nu opvalt zijn de volzinnen en het soms archaïsche taalgebruik (verpozing, lokaliteit, al ras, onledig houden met). Ik ben aan het spelen met taal en maak veelvuldig gebruik van overdrijvingen. Wellicht was ik beïnvloed door De Bovenkamer van J.M.A. Biesheuvel of door een roman van Gerard Reve.
Geconfronteerd met andere gewoonten en met andere mensen ben ik op zoek naar mijn eigen waarden, naar wat ik belangrijk vind en naar manieren om me te uiten.
Toen het donker geworden was en de overburen, in het bezit van twee auto’s, twee honden en twee kinderen, en de vrouw in het bezit van een onuitputtelijke garderobe, die haar noodzaakt zich tweemaal daags in weer een nieuwe populaire uitrusting te steken, toen zij dus de televisie aangezet hadden, hebben wij nog een wijle doorgebracht aan de oever van het meer, dat slechts beschenen werd door een halfvolle maan, die langzaam achter het silhouet van de bosrand zakkend, op zijn beurt weerspiegeld werd in het rimpelloze oppervlak van het water, een zeer romantisch ogenblik dus, dat bijna een zonsondergang op de Finse meren (zie het deeltje: Arnold op reis in Finland) evenaart.
Waar ik in al die vellen weinig van mijn eigen gevoel laat blijken, voeg ik aan deze volzin opeens iets persoonlijks toe. Iets wat een breuk betekent met de voorzichtige, emotieloze manier waarop we in ons gezin met elkaar communiceerden. Op zo’n moment zou je willen dat je tegen een meisje aan zat, met niet te lang haar, ietwat bolle wangen, eventueel een verbrande neus en gevoel voor romantiek.
Wat ik niet zeggen kon, schreef ik op.