Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Herinnering

0

CHEERIO

Herinnering

foto: Emiel van Moerkerken – copyright: www.vanmoerkerken.nl/fotoarchief

Amsterdam, 1956. Er wordt gedanst op de stoep voor een zaak aan de Lindengracht. Het weer is mooi, de mensen dragen geen jas. De zon lijkt niet erg hoog te staan. Ik gok op een mooie voorjaars- of najaarsdag. De foto moet rond het middaguur genomen zijn. Prominent in beeld dansen verschillende jonge vrouwen in een stofjas. Het zijn medewerksters van de Venco Dropfabriek die ook aan de Lindengracht gevestigd is. Het kan niet anders of zij hebben lunchpauze. In plaats van naar de kantine zijn ze naar buiten gegaan. Daar wordt muziek gedraaid, daar is gezelligheid en afleiding.
Tussen al die mensen in hun werktenue of hun doordeweekse kloffie steekt de man in zijn kostuum met wijdvallende pijpen wel erg netjes af. Zou hij op kantoor bij de dropfabriek werken? Zijn partner draait rond, haar rok en stofjas draaien mee. Rechts van dit stel zien we een ander type man, in donkere kleren, een sigaret stoer in de mondhoek, zijn haren lijken bijna een Elvis-kuif. Danst hij eigenlijk wel met de vrouw die we op de rug kijken?
Helemaal rechts staan enkele jongemannen die niet meedoen. Terwijl er toch voldoende vrouwen beschikbaar zijn. Vooral de tweede man rechts staat erbij alsof hij er de pest in heeft dat hij geen partner heeft. Het feit dat dat kantoorpikkie in zijn nette pak daar wel rondzwiert lijkt voor hem wel zout in de wonde.

Het is halverwege de jaren vijftig, Nederland is herrezen uit de schade van de Tweede Wereldoorlog. ‘Kop op, de schouders eronder, de handen uit de mouwen’, zo zou de tijdsgeest samengevat kunnen worden. Misschien is daardoor de behoefte aan ontspanning erg groot. Er komt een ware dansrage op. Dansscholen schieten uit de grond, in het weekend kan overal gedanst worden. De radio is heel populair. Elke omroep heeft zijn eigen dansorkest. Misschien zwiert men op de Lindengracht wel op Cheerio, cheerio, de hit van Willy Vervoort:

Weg met de zorgen en weg met ’t verdriet
We komen er wel ook al zijn w’ er nog nog niet
Want de jongens van Tromp en Piet Hein
Die krijgen ze lekker niet klein
‘r zat vijf jaar de mot in
Maar nu zit er schot in
En Hollanders willen we zijn.

Journalist Rudie Kagie schreef in 2019 in het magazine Ons Amsterdam: ‘Altijd opgewekt, meestal zacht, soms keihard klonk er muziek vanuit de luidspreker van platenwinkel De Draaitafel aan de Lindengracht. (…) De zaak was een drukbezocht ontmoetingspunt voor liefhebbers in de vanouds zang- en danslustige Jordaan.’ Eigenaar Ger Bruggeman organiseerde talentenjachten. Zo ontdekte hij Johnny Jordaan en Tante Leen.

Een reproductie van deze foto van fotograaf en cineast Emiel van Moerkerken heeft jarenlang ingelijst op mijn kamer op het werk gehangen. Nu hangt ie thuis op onze werkkamer, schuin boven de computer.
Waarom heb ik de reproductie ooit gekocht en waarom ben ik er nog altijd niet op uitgekeken? Ik hou van de vrolijkheid, de eenvoud en de nostalgie die eruit spreken. Misschien had ik, net als de dames van Venco, wel behoefte aan wat ontspanning op mijn werk.

3

VERHALEN VAN EEN ADOLESCENT

Herinnering

‘Na het eten pakte hij de krant, ging op zijn buik op de grond liggen en bekeek de koppen. ‘Er staat weer heel erg weinig in’, mijmerde hij. (…) De tv-film kon zijn aandacht niet vangen. Hij was erbij gekomen toen het al even bezig was. Maar buiten dat werd hij toch teveel afgeleid door zijn eigen gedachten. ‘Maar als ik hem uitdoe’, overwoog hij, ‘blijft er weinig meer over.’
Dit is een fragment uit een verhaal dat ik schreef toen ik eenentwintig was. Ik werkte dat jaar bij een aannemer, kreeg na verloop van tijd flinke rugpijn en meldde mij ziek. Ik moest de hele dag thuis blijven, omdat ieder ogenblik de controleur van de ziektewet kon aanbellen. Starend uit het raam van mijn kamer kreeg ik voor het eerst de ingeving om te schrijven. In twee jaar schreef ik zo’n vijftien verhalen, anderhalf bloknoot vol. Daarna stopte het.
Ik schreef over een jongeman die niet weet wat hij met zijn leven aan moet. Die, zoals de hoofdpersoon in Der Winterreise wegloopt en de eenzaamheid opzoekt. Ik schreef over mislukte relaties, over het verlangen naar het eenvoudige landleven, over het vrijen met een boerendochter in een grassige greppel. In lange zinnen met ouderwets aandoende woorden (verpozing, onledig houden met, thee nuttigen) beschreef ik de gemoedstoestand van de protagonist.

Ondertussen zette ik me af tegen burgerlijke gezapigheid: tegen pas getrouwde stellen met een jampothouder op tafel en tegen mensen die elke avond op de bank achter de tv hangen. Ook de katholieke kerk kreeg ervan langs, zoals de dagsluiter op tv die aandacht vroeg voor de biecht. Het hoogtepunt van een vrijpartij associeerde ik met de consecratie in de mis.
Geleidelijk waagde ik me aan een ander type verhaal: feitelijke observaties uit het dagelijkse leven, zoals over een jonge man en een jonge vrouw die elkaar tijdens een treinreis voorzichtig aftasten. Zij wil hem, hij haar niet. En over een rusteloze man in de hal van het ziekenhuis. ‘Dan grijpt hij een zakdoek uit zijn zak, neemt zijn bril van zijn tengere gezicht en veegt de glazen schoon, langzaam en nadenkend. Met wat vluggere bewegingen zet hij vervolgens de bril weer op.’ Later blijkt dat zijn vrouw is overleden.

De stukken nu weer lezend kost het me moeite om mijn eigen kritiek te negeren en geen schaamte te voelen. Maar ik kan ook genieten van levendige details (het slippende geluid van de volle spoel van een bandrecorder; ‘wanneer de deur van het café openging verwaaide de rook onder de felle lampen boven het biljart’; ‘door de openstaande deur van zijn kamer klonk de stem van Ad Visser: ‘Avro’s Toppop tv-tip!’).
Zonder dat ik het me bewust was heb ik op dit blog de afgelopen jaren diverse jeugdherinneringen beschreven die ook in deze verhalen voorkomen, zoals het stuk onlangs over de begrafenis en de misdienaar. Hoe dan ook, de stukken vormen een mooi inkijkje in de ziel van een eenentwintigjarige. Een fotoalbum in woorden.

1

BEGRAFENIS

Herinnering

In de gang van de pastorie met kapelaan Ter Steeg. Ik sta geheel links.

Een begrafenisstoet bracht me deze week terug naar 1960. Ik zag mezelf weer staan als misdienaar achter in de kerk. Door de reeds geopende buitendeuren stroomden licht en frisse lucht naar binnen. Boven onze hoofden klonk het orgel en voor mij stonden de dragers met de kist. Ik droeg het zilverkleurige wierookvat aan de ketting. De rook kringelde omhoog en kietelde mijn neus. Mijn medemisdienaar droeg een bijna twee meter hoog kruis, met een eveneens zilverkleurig christusbeeld op een zwarte ondergrond. Achter ons stond pastoor Beutener ongeduldig te wachten tot de familie en de overige aanwezigen zich in de rij hadden opgesteld.
Daarna zette de stoet zich in beweging, door het voorportaal naar het buitenlicht. Onder het gebeier van de kerkklokken stapten de dragers voorzichtig de treden af het kerkplein op, om daarna af te buigen naar de begraafplaats achter de kerk. De mannen die de kist op hun schouder voerden droegen zwarte jassen en stijve glimmende hoeden. Als ik het me goed herinner liepen er in de stoet altijd enkele koorzangers mee, oudere mannen die geen verplichtingen elders hadden. Ze droegen een das om de nek, waarvan de uiteinden kruislings links en rechts onder het colbert waren gestopt. Het zangboekje dichtbij het gezicht geheven zongen zij met krakerige stemmen Latijnse teksten die snel vervlogen in de wind.

Ingang van het kerkhof

Een begrafenis vond altijd in de ochtend plaats. Wie aangewezen was om de mis te dienen, hoefde niet de les op school te volgen. Ik voelde me heel wat als ik, met enige afgunst nagekeken door de andere leerlingen, het klaslokaal uitliep. Daarna holde ik door de Dorpsstraat naar de kerk.
Terugdenkend komen er beelden boven van bewolkt, winderig en koud weer. Wij droegen een zwarte toog met een witte superpli, een halflang bovenkleed. Warm voelde dat geenszins, zodat ik in die optocht nogal eens liep te bibberen. Ik wilde dat de dragers een beetje doorliepen, maar ze hielden juist een tergend traag tempo aan.
In alles voelde ik de zwaarte van het moment: het volkomen zwijgen van de mensen, het zwart van de dragers, de ernst op de gezichten. Ik keek altijd even over mijn schouder om te zien hoe de gemoederen waren, hoe strak de gezichten stonden, of er veel gehuild werd of juist niet. Het roerde mij niet. Als je oud bent, dan ga je dood. Zo simpel zag ik dat. Ik kon me niet voorstellen dat ook ik eens oud zou worden.
Zo liepen we traag en stil de honderdvijftig meter naar het kerkhof. Aan het einde van het pad, tegenover de toegang naar het kerkhof, lag Het Kleuterparadijs. Het geluid van de spelende kleuters op het schoolplein vormde een groot contrast met de zwijgende dodenceremonie. Op de begraafplaats gekomen bewoog de stoet zich naar de plek waar vers opgeworpen aarde lag. De kist werd boven het graf geplaatst. Onbewogen zag ik toe hoe enkele dragers de balkjes onder de kist vandaan haalden en andere met behulp van touwen de kist langzaam en gelijkmatig omlaag lieten zakken. Daarna klonk het doffe geluid van aarde die op een houten kist valt.

2

HITCHHIKE

Herinnering

Vakantieherinnering (15)

Ik was al twee jaar liftend op vakantie geweest en had zo uren wachtend langs de weg gestaan, maar dat weerhield mij er niet van om, samen met vriend C., in 1972 met de duim omhoog door Groot-Britannië te trekken. Het was niet eens zozeer om financiële redenen. Liften was omgeven met een cultuur van vrijheid – blijheid: op je gemak reizen, niets hoeft, je ziet wel waar je uitkomt, alles is goed. We hadden in Engeland geen duidelijk doel. Er was slechts het vage idee om zo ver mogelijk naar het noorden te trekken, naar verre, onbekende streken. De praktijk was dat we onze vakantie vooral langs en op de weg versleten. Het waren kleine dingen die onze dagen kleurden. Een ritje hoog in de cabine van een vrachtwagen. Of die keer dat we twee keurige oude dames niets vermoedend zagen rondrijden in een auto met een nummerbord dat begon met KUT.

Uitstalling voor de buren

Lopen deden we ook genoeg, want de camping die we aan het einde van de middag zochten lag meestal ver weg. Op een van die campings stonden we naast een ouder echtpaar dat ons vanachter het raampje van hun caravan continu in de gaten hield. Daarom gooiden we elk blikje, propje, appelschil en alles wat we tot afval konden bestemmen door de opening van de tent naar buiten. De dag daarop maakten we voor de tent een tentoonstelling van de boodschappen die we hadden gekocht.
In het Lake District kampeerden we enkele dagen bij een boerin, die iedere morgen om half zes de tenten afging om de camping fee te innen. Dus hingen we een zakje met munten buiten. Door hevige regenval hadden we daar al zoveel uren in de tent doorgebracht, dat ik op een zondagmorgen, alleen al om de benen even te kunnen strekken, de dienst in een bijgelegen houten kerkje bezocht. Na afloop kreeg ik van de dominee een warme handdruk. Die had ik van pastoor Beutener nooit gehad.

In Kilmarnock

Boven Glasgow werd de voortgang van de reis erg problematisch. Er waren weliswaar veel auto’s op weg naar het noorden, maar geen enkele minderde vaart. Kinderen zwaaiden. Uur na uur na uur. Dit was niet de voorziene vrijheid – blijheid. We keerden om en gingen weer naar het zuiden. Aan het begin van de avond werden we afgezet in een klein dorp, Hawick, ergens onder Edinburg. Het bleek een plaats zonder camping. Omdat we buiten het dorp geen geschikte wei vonden en de schemering al inviel, zetten we onze tent in een parkje neer. Tevreden aten we een snel maal van baked beans. We lazen nog wat voor het slapen gaan, toen we buiten geritsel hoorden, gevolgd door een vriendelijke en gedecideerde stem van een man die ‘Hello’ zei. En na een paar seconden nog eens: ‘Hello.’ We openden de rits en daar verscheen het hoofd van een politieman. Hij nam zijn zwart-wit geblokte pet af, alsof hij de kerk binnenkwam.
De volgende dag namen we de trein naar Londen.

——-

Eind komende week vertrek ik weer naar Italië om te zingen. Tot over drie weken.

2

PIC CARLIT

Herinnering

Vakantieherinnering (14)

Op de Pic Carlit

Vier dagen lang wandelen we op grote hoogte door een ruig en verlaten berglandschap. We komen nagenoeg niemand tegen en zijn ver verwijderd van mensen, winkels, lawaai, van voorzieningen en mogelijke hulp ook. Hier zijn we omringd door stilte en ongerepte natuur, bergweiden, sparren, waterstroompjes, rotsen. Het weer is kalm maar ook onvoorspelbaar. De bergen zijn prachtig maar onbekend. Wat zijn de risico’s, zo ver van de bewoonde wereld? Misschien dat ik nu, terugkijkend, me deze gevaren meer bewust ben dan toen G. en ik in 1984 met vier vrienden deze wandeltocht door de Pyreneeën maakten. Alles wat we nodig hadden zat in onze rugzakken: tenten, pannen, lichtgewicht eten, pillen om water te ontsmetten. We hadden ons verdiept in de gevaren van het onweer. Het idee om een aardappel op de tentstok te klieven als bliksemafleider was afgevallen. Een te zware oplossing.

In Font Romeu begonnen we aan de klim. Ondanks de beperking in bagage woog mijn rugzak nog ongeveer 20 kilo. Ik voelde me een soldaat op zijn eerste veldtocht. Niet denken aan hoe ver het is, hoe zwaar de rugzak, hoe steil het pad. Om je heen kijken, genieten van de omgeving. Niettemin was het een bevrijding toen ik na een paar uur mijn rugzak af kon gooien voor de eerste pauze. ‘s Middags legde ik mijn handen tussen de banden van de rugzak en mijn schouders om de pijnlijke plekken niet te hoeven voelen. Tegen de avond zetten we onze tenten op bij een klein meer. Om ons heen een verlaten landschap. Zes nietige stippen tussen ruige berghellingen. Voor ons had de dag lang geduurd. Het was minder dan een flits in de miljoenen jaren van deze natuur.

Onweer op komst

De Pic Carlit is 2921 meter hoog. Over deze berg lees ik nu op internet: ‘de tocht is lang en op sommige stukken zwaar. Vooral het laatste stuk naar de top is zeer steil.’ Daarmee is niets te veel gezegd. Het was klauteren met handen en voeten. Kijken waar je je voet kunt zetten, waar je handen houvast hebben. Niet omkijken, vooral niet omkijken. Vlak onder de top waren enkele zitplekken. We pakten de camping-gaz, een pannetje en water en maakten thee.
Er ging natuurlijk wat mis, dat geeft meer reden om er hier over te schrijven. In de afdaling, op een zeer steil stuk met losse steentjes ging ik onderuit. Ik had net wat foto’s gemaakt en lag een eindje achter de anderen. Ruggelings schoof ik een aantal meter omlaag, een lawine van steentjes meenemend. Desondanks hadden de anderen niets in de gaten hadden, dat viel me tegen.
Tijdens ons derde bivak, naast een rivier, kwam het onweer. Wij zaten opgevouwen met zijn zessen in onze tent en ik was juist bezig in de voortent een pan custard te maken. We telden het aantal seconden tussen de lichtflits en de donder. Toen het noodweer gevaarlijk dichtbij was kropen we in regenpakken de tent uit. We haalden de tentstokken omlaag, zochten een veilige plek (niet bij het water, niet bij een boom) en lieten gehurkt de bui over ons heenkomen.

0

CASA RUSTICA

Herinnering

Vakantieherinnering (13)

Toscane. Dat is het paradijs op aarde, zo hoorden we uit verhalen van collega’s en vrienden. En dus zochten G. en ik in 2005 een mooie vakantiewoning uit op internet. Vrij gelegen, dat was zo’n beetje het belangrijkste criterium bij de keuze. Zo kwamen we uit bij een huisje met de vertrouwen wekkende naam Casa Rustica. Een stuk buiten het dorp Castelmuzio stuurde ik onze VW Golf over een bochtige grindweg omlaag. Het pad zat vol niet te vermijden diepe kuilen. Terwijl we van links naar rechts geschud werden, kwam me opeens een zin te boven die ik ergens op de site had gelezen: niet geschikt voor laagverende auto’s.
‘Hebben wij een laagverende auto?’
‘Wat is dat?’, vroeg G. ‘Kijk uit!’
‘Geen idee’.
We hobbelden een olijfgaard binnen. Ik moest denken aan Jezus op de avond voor zijn kruisiging. Het grindpad werd vlakker en aan het einde zagen we een roze woning tussen het grijsgroen. Mij vielen direct de grote plaatijzeren deuren en luiken op. Dat stelde me gerust. De woning leek me inbrekerproof. Een ouder echtpaar legde ons in vlot Italiaans de werking van de geiser uit. Er was ook nog iets met de elettricità, maar dat ontging mij geheel.

Nadat het paar vertrokken was stonden we voldaan in de tuin. De stilte om ons heen was immens. Casa Rustica, dit was het beloofde paradijs. We keken uit over het heuvelland met cypressen, olijfgaarden, de torens van een stadje aan de horizon. Langs de rand van de tuin liep een bontgekleurde fazant voorbij. Er stonden enkele vijgenbomen. Ik herkende deze aan het blad. Ik kreeg de neiging om te kijken of zo’n schaamblad mij zou passen.
Die avond begon het te regenen. Omdat de kamer direct onder het dak lag, voelde het vertrouwd, alsof we in een tent zaten. De wind trok aan. Halverwege die eerste nacht werd ik wakker. Er klopte iemand tweemaal op de buitendeur. Ik zat onmiddellijk recht overeind. G. had het ook gehoord. Wat was er aan de hand, waarom kwam er iemand op dit uur naar deze verlaten plek? Er werd nogmaals geklopt. Mijn hart bonsde in mijn keel. Was die plaatstalen deur er niet voor niets? Hadden we niet ook de stalen luiken voor de ramen dicht moeten doen? Er woonde geen mens in de buurt. Daarna hoorden we alleen nog de regen en de wind. Het duurde lang voor mijn adem weer op rust kwam.

De volgende morgen zag het leven er stralend uit. Ik kon me niet voorstellen dat ik bang was geweest. De tweede nacht werden we niet gewekt. Pas toen het licht was, klonken er vlak naast ons huis geweerschoten. Twee doffe klappen vlak na elkaar. Voorzichtig keek ik door een gordijn, de luiken hadden we toch maar opengelaten. Terwijl er nieuwe schoten galmden, zag ik verschillende fazanten opgewonden wegschieten. De vorige dag hadden we her en der langwerpige rode en blauwe hulzen gezien en bordjes Divieto caccia. Zelfs voor ons Nederlanders was het duidelijk dat het hier verboden was om te jagen. ‘Welkom in Italië’, zei ik tegen G.

2

NATTE TENT

Herinnering

Vakantieherinnering (12)

1998. G. en ik staan met onze zoons van elf en dertien op een camping in Frankrijk. Het is de laatste dag van onze vakantie. Weemoedig over de dagen die opeens zo snel voorbij zijn gegaan pak ik onze pyramidetent in. De zoons hebben een eigen tentje en G en ik gaan een nacht in een klein reservetentje slapen. Zo kunnen we de volgende ochtend vroeg op stap en is de grote tent droog en schoon ingepakt. Tot volgend jaar. We soppen het fornuisje en de keukenspullen af en pakken alles in wat we niet meer nodig hebben. Konden we de laatste dag maar overslaan.
’s Avonds rijden we naar een pizzeria-zonder-naam, al meent een zoon dat de zaak Ouvert heet. De baas  doet zijn best om clownesk over te komen. Hij verontschuldigt zich al bij voorbaat mocht er iets mis lopen. Het is immers druk vanavond. Wij houden niet zo van lang wachten. Zeker niet aan het einde van een vakantie. Gelukkig komt er een accordeonist die, heel toepasselijk voor mij, weemoedige Franse liedjes zingt.

De pizzeria en de accordeonist op de achtergrond

Terug op de camping kruipen G. en ik op onze knieën het benauwde tentje in. Het is warm. Slapen lukt me niet. Na een paar uur hoor ik opeens het geluid van een grote plens waterdruppels op tentdoek. Ik spits mijn oren. Even later hoor ik het weer. Ik kruip naar buiten en zie nog net dat de tent van de zoons weer de volle laag krijgt. Het moet van een sproei-installatie komen. Het is nog een wonder dat de zoons doorslapen.
Ik hou niet van kletsnatte tenten. Gewapend met een zaklantaarn ga ik op onderzoek uit. De nacht is zwoel, het donker omringt mij van alle kanten. Schichtig loop ik over een mulle zandweg totdat ik bij een akker ben en de vage contouren van de sproeiers ontwaar. Ik had op een middag gezien dat de buizen ergens de grond ingaan. Die plek zoek ik. Het voelt belachelijk dat ik op dit uur in mijn onderbroekje op een akker loop, maar ik moet de onoplettendheid van die boer afstraffen.

Ik vind de plek en zie bij het licht van de lantaarn onderin het gat een wiel. Ik aarzel. Er zal toch niet iets vreselijks misgaan als ik eraan draai? Ik voel me een acteur in een film, ik ben de man die de criminelen een hak moet zetten.
Er komt geen enkele beweging in het wiel, hoe hard ik er ook aan draai. Maar opgeven mag niet. Ik kijk om me heen. Duistere krachten loeren in de bosschages rondom. Ik loop verder de zandweg op en zie een volgend gat en een volgend wiel. Dit krijg ik los. Ik verwacht nu elk moment dat de boer achter mij staat. Ik draai verder, het lijkt of de waterstraal vermindert. Nog verder en de rondzwaaiende regen stopt. Hoera. Nu moet ik in mijn onderbroekje snel terug voordat mijn werk ontdekt wordt. Die tent is morgenochtend wel weer droog, stel ik tevreden vast.
Na een paar uurtjes slapen word ik de volgende morgen wakker. Het regent.

3

KAMPEREN MET EEN GROEP

Herinnering

Vakantieherinnering (11)

De huisoudste (3e van rechts) houdt de uitgaven bij

In 1974 maak ik met enkele huisgenoten van de studentenflat plannen voor een vakantie in Italië. Andere bewoners willen met vrienden naar Frankrijk of Joegoslavië. Huisgenoot Bas, onze superorganisator, stelt dan voor om met de verschillende groepjes ergens in Italië af te spreken. Na een paar weken gezamenlijk optrekken, zo lacht hij enthousiast, splitsen we weer op in nieuwe groepen. Het plan wordt met instemming onthaald.
Een maand later treffen vier groepen elkaar op een camping aan de kust bij Napels. Zeven mannen en drie vrouwen, er zijn geen stellen bij, er zijn wel verlangens.
We bezoeken Pompeï, de Vesuvius, Capri. We gaan naar het strand, spelen spelletjes en improviseren maaltijden.

Ik ben voor het eerst in Italië. In Napels kijk ik mijn ogen uit naar de waslijnen boven de nauwe steegjes. Ieder gesprek tussen Italianen lijkt op een ruzie. Mensen achter kleine tafels verkopen vis, sigaretten, cassettes, horlogebandjes. Ik zie bedelende vrouwen en kinderen in kapotte kleren. Als zij horen dat we uit Olanda komen, roepen ze ‘Kroeif, kroeif’. Het WK voetbal is net achter de rug. In de arme wijken is de communistische partij zeer aanwezig. Net als de katholieke kerk trouwens. Thea, die met haar blonde haren nogal opvalt, wordt door een jongeman bij hem thuis uitgenodigd. Voor de veiligheid gaan een paar van ons mee. Het houten bouwsel, dat mij nog het meest aan een tuinhuis doet denken, hangt vol schilderijtjes met bloedende harten, doornen kronen en hemelse stralenkransen. Er hangt een verlicht Mariabeeld waarvoor kaarsen branden. We krijgen een wit, zoet drankje dat naar noten smaakt.
Ik ben tweeëntwintig en onzeker over mijn plaats in de wereld. Mijn stemming wordt beter, als Emmy op een avond in het donker van de slaaptent, stilletjes, om de anderen niet te storen, bij mij in de slaapzak kruipt. Ik ben verbaasd, maar beantwoord maar wat graag haar liefkozingen. De volgende morgen schijnt de zon met een heerlijke vrolijkheid. Wij doen of er niets gebeurd is.

Gepaste afstand op het St. Pietersplein

Dan is het moment van opsplitsing nabij, de wensen worden geïnventariseerd. Voor mij is het duidelijk: ik wil naar Rome. Als Emmy mijn voorbeeld volgt, kan ik wel juichen, maar ik hou me in. Waarop ook Theo zich voor Rome meldt. Dat had ik verwacht. Voor iedereen is immers duidelijk dat Theo achter Emmy aanzit. De overigen kiezen andere bestemmingen. Wij drieën lopen om de hete brij heen, pakken één tent in en stappen op de trein.
Voor een boek of een film zou dit een mooie basis zijn waarop het drama zich kan ontwikkelen. Wij struinen gedrieën door de stad, naar de Sint Pieter, het Colosseum, de Trevi fontein, om aan het einde van een vermoeiende dag de steile heuvel naar de camping te beklimmen en een goedkope Chianti te openen (op de fles ontdekken we in kleine letters: geïmporteerd door Albert Hein). Het drama blijft achterwege. Wij zijn geen Italianen. Een liefdesrelatie tussen Theo en Emmy is er nooit gekomen. Tussen Emmy en mij flakkeren een paar maanden na de vakantie de warme gevoelens weer op. Voor even.

 

0

DE ZWARTE SCHAPEN

Herinnering

Voetbalclub Almere City is voor het eerst in zijn bestaan gepromoveerd naar de eredivisie. Voor velen wellicht een onbetekenend nieuwsfeit zijn, mij bracht het terug naar twee momenten uit de voetballoopbaan van zoon A.
De eerste herinnering dateert uit 1999. Wij hadden een brief ontvangen dat onze 12-jarige zoon gescout was door PSV en dat hij vanwege de afstand voorlopig bij de Utrechtse club Elinkwijk zou worden opgeleid. Daar begon direct al de concurrentiestrijd. Bij het eerste team van zijn leeftijd waren naast A. nog drie andere keepers ingedeeld. In een oefenwedstrijd tegen De Zwarte Schapen, de voorloper van wat nu Almere City heet, verrichte hij een aantal fraaie reddingen. Daar, in Almere, begon zijn carrière. Tot groot verdriet van de andere drie keepers – en misschien nog wel meer van hun vaders – werd hij de eerste keeper van Elinkwijk D1.

Veertien jaar en vele selectiemomenten later speelde A. met RKC in de Eerste Divisie opnieuw tegen De Zwarte Schapen, in die jaren FC Omniworld geheten. Het stadion was nog uit de tijd van hun oorspronkelijke naam. Twee lange lage tribunes boden aan goed 2000 toeschouwers een zit- of staanplaats. In mijn herinnering waren de tribunes van hout. Dat zegt vooral iets over de indruk die ik van het stadion heb overgehouden. Zelfs De Lange Leegte in Veendam bood op een koude winteravond meer sfeer.
Als voetbalvader kreeg ik altijd gratis toegang. Zo belandde ik op die vrijdagavond in Almere in een hoek van de schaars bezette staantribune. Slechts één vak in het stadion was compleet gevuld. Het is dit beeld dat na tien jaar nog helder op mijn netvlies staat. Hier stond de harde kern, het meest fanatieke deel van de aanhang van Almere: jongemannen met spandoeken, shawls, vlaggen en plastic glazen. Gedreven lieden, die met spreekkoren, getrommel en gezang van zich lieten horen. Een massa van gelijkgestemden, waar je als individu in ondergaat en waardoor je wordt meegesleept in het gevoel van gezamenlijkheid.

Het was een voorjaarsavond en het was fris. Ondanks de lage temperatuur stonden de meeste jongens daar met ontbloot bovenlijf. Geprepareerd met drank en drugs sprongen ze gezamenlijk op en neer, een beeld dat ik daar toen voor het eerst heb gezien. Het leek alsof het verloop van de wedstrijd geen enkele invloed had op hun gedrag. RKC was de betere ploeg, de Rooms-Katholieke Combinatie uit Waalwijk scoorde en stond een groot deel van de wedstrijd op winst. Ik verwachtte een inzakken van de aanmoedigingen en teleurgestelde gezichten. Het tegendeel bleek het geval. De naakte torso’s gingen op en neer, hoe armzalig Omniworld ook speelde. Het voetbal deed er niet toe. Niets kon hun gelukzalige roes bederven.
Misschien zaten de jongens van toen deze week met hun zoontjes op de hoofdtribune en keken ze met een nostalgische blik naar de volgende generatie blote basten. Die hadden deze week niet alleen een goede reden om hun shirt uit te trekken maar eindelijk ook echt reden om te juichen.

1

BEVALLEN

Herinnering
  • De geboorte van ons derde kleinkind, vorige week, en de grote inspanningen die daarvoor nodig waren, brachten ons terug naar G.’s eerste bevalling in 1985. Wij – en het is niet voor niets dat ik hier de meervoudsvorm gebruik – hadden ons terdege voorbereid. Iedere week lagen we met een groepje vrouwen en enkele mannen op een dekentje voor de zwangerschapsyoga. We probeerden te ontdekken waar er spanning in ons lichaam zat en hoe het met de ademhaling was gesteld.
    Vroeg in de nacht van zaterdag 8 juni voelde G. de eerste wee. Nu zou het gaan gebeuren, voelden we, het kind klopte op de deur! Wat volgde was een lange dag met opkomende en wegtrekkende weeën, zo heftig dat pogingen om de pijn met ontspanning en adem op te vangen bij voorbaat mislukt waren. Ik zat erbij en keek ernaar en kon niets anders doen dan lijdzaam wachten.
    We zaten samen op de bank en ik hield G.’s hand vast. Voor de afleiding zetten we de televisie aan. Er kwam een aflevering van Love Boat voorbij, een serie met romantische en komische ontwikkelingen op een cruiseschip. Ik kon me niet herinneren ooit zo iets doms te hebben gezien en wond me erover op dat dit door de socialistische Vara werd uitgezonden. Uit solidariteit met G. bleef ik zitten.

Aan het begin van de avond kwam de verloskundige om te constateren dat er nog geen sprake was van volledige ontsluiting. De v.o. werd die avond een nooit meer te vergeten, magische afkorting. Ook aan het einde van die lange dag hadden de weeën nog niet tot de zo gewenste v.o. geleid. Dus stapten we om half twaalf ’s avonds gedrieën in het kleine autootje van de verloskundige, nadat zij de stoel van de bijrijder van dik, vocht absorberend materiaal had voorzien. Zij leverde ons af bij het Militair Hospitaal in Utrecht, een ziekenhuis dat zich bij langjarig gebrek aan gewonde soldaten ook maar op de moeder-kindzorg had geworpen.

Nadat door medicinale ondersteuning eindelijk de v.o. tot stand was gekomen, bleef er nog één complicatie over. Het kind had dan wel op de deur geklopt, maar het bleef lekker hoog in de buik zitten. Dus kwam men met een soort plopper aanzetten, als een loodgieter bij een verstopte afvoer. Het bleek een vacuümpomp te zijn. Tevoren had ik van vrienden verhalen gehoord over de bevalling als een hoogtepunt in hun leven. Was dat beeld door het langdurige proces van weeën al behoorlijk beschadigd, wat nu volgde was de genadeklap. Aan de ene zijde van het bed stond de arts die met rood aangelopen hoofd uit alle macht aan de ‘pomp’ trok. Aan de andere zijde, als tegenwicht, trokken drie verpleegkundigen G. bij haar armen de andere kant op. Ik stond er bedremmeld tussen en deed nog een uiterste poging om iets van mentale ondersteuning te bieden. Zoiets hoopte ik nooit meer mee te maken. Totdat glibberig en bloederig het kind ter wereld kwam en we huilend van geluk onze eerste zoon konden omarmen. Zoonlief hield er een flinke hoofdwond aan over. Dat betekende voor hem een week couveuse en voor moeder een week ziekenhuis.
——–
Wij zijn even fietsen. Op 17 juni hoop ik mij hier weer te melden.