DE OVERGANG NAAR EEN VAST BESTAAN
Herontdekt (4)
Toen ik in 1985 na vijf jaar ging verhuizen werd dat uitgebreid gevierd. Mijn zes huisgenoten hadden een boek met foto’s en documenten samengesteld. Op een cassettebandje stond een hoorspel van twee muizen die een dag uit mijn leven volgden. Op mijn beurt zong ik tijdens het afscheid voor elk van de medebewoners een op de persoon geschreven lied. De satire paste binnen de ongeschreven normen zoals die golden in de Vereniging Woongroep Achter St. Pieter. Niemand werd gespaard.
Het monumentale pand stond in de schaduw van de Domtoren, vanuit mijn ramen kon ik de bovenkant zien. Elk kwartier liet het carillon van zich horen. Het huis was in een ver verleden gekraakt geweest. Na jaren van aandringen had de gemeente, in het kader van het beleid jongerenhuisvesting, zich over het pand ontfermd. In het eerste jaar van mijn verblijf werd het pand puntgaaf opgeknapt. Onderwijl waren wij elders in een herenhuis ondergebracht.
Kenmerkend voor de woongroep was dat verschillende huisgenoten tegen het einde van hun studie, op de drempel van een ander leven, in een impasse waren beland. De vooruitzichten waren in de kaalslagjaren van Lubbers dan ook slecht, de jeugdwerkloosheid was hoog. Een van de bewoners vocht tegen een alcoholverslaving. Een ander speelde soms op de saxofoon, maar wat hij verder deed, wist ik niet. Ik heb het hem nooit gevraagd. Ook op het gebied van relaties was er nog weinig vastigheid te bespeuren. Vriendjes en vriendinnetjes kwamen en gingen. Een grote gemene deler was dat de dag voor veel bewoners laat begon en dat het leven pas goed op gang kwam als men even na 24.00 uur de deur uitliep naar Het Pandje, Utrechts beroemde nachtkroeg.
Hoewel ik door de groep zelf was uitgekozen, paste ik niet geheel in dit concept. Ik was juist aan mijn eerste baan begonnen. In de overige tijd was ik actief voor de stottervereniging, aktiekoor Linksom of café De Baas. ‘Je wordt al moe als je ernaar kijkt’, verzuchtte een van de muizen op de afscheidscassette. Bovendien hield ik van een mate van ordening, die voor anderen onhaalbaar, overbodig dan wel belachelijk was. Ik was de enige die niet rookte, maar omdat de huiskamer meestal blauw stond van de dampen, heb ik flink meegerookt.
Ondanks deze verschillen vormden we een goed draaiend huisgezin. Ieder had een vaste kookdag, we vierden Sinterklaas, Kerst en Oud & Nieuw en gebruikten onze creativiteit voor huisfeesten met een open podium. We keken verbaasd op van ons spelletje Risk, toen de televisie beelden toonde van de krakersrellen in de Vondelstraat. En we vertelden elkaar over de tienduizenden, die tijdens een manifestatie tegen de kruisraketten zo massaal meesprongen met ‘opzij, opzij, opzij’, dat de grond van het Malieveld meedeinde.
Ik onderscheidde me ook met de vaste relatie die ik sinds 1980 met G. had. En zeker met het vervolg in 1985: ‘De eerste aanstaande vader in huis’, piepten de muizen onwennig. Dat was, vanuit beide kanten gezien, een goede reden voor een verhuizing.