Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Herinnering

1

CAMPER

Herinnering

Vakantieherinnering 18

Om het westen van de Verenigde Staten te verkennen huurden wij in 2001 in Los Angeles een camper. Een Ford Jamboree, 22 feet in lengte. Voor Amerikaanse begrippen een klein voertuig, maar voor ons een complete vakantiewoning: vijf slaapplaatsen, banken die in een bed getransformeerd konden worden, een opklaptafel, een keukentje met gefineerde keukenkastjes, een wc en zelfs een kokerachtige doucheruimte. De bestuurdersstoel was inclusief zijn armleuningen van directie-achtige allure.
Toen we de wagen ophaalden moesten we eerst ingewikkelde verklaringen over verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid ondertekenen. Het zal wel goed zijn, dachten we. Daarna volgde de inventarisatie van de butsen die de camper al had opgedaan. Ten slotte gaf een jonge vrouw in hoog tempo uitleg over de bediening van de auto (overdrive, cruise-control), de tanks voor de toe- en afvoer van water, het electrisch systeem, de propaangastank enzovoort. Het duizelde ons.
Even later reed ik in een voorzichtig tempo door het drukke L.A., waar ik aan beide zijden werd ingehaald. Mijn blik ging voortdurend van de linkerbuitenspiegel naar de rechter om te zien of ik met dit bakbeest voldoende ruimte had en of ik van baan kon veranderen. Het campergedeelte was een stukje breder dan het bestuurderscabine, dat was wennen. Het werd een lange rit door een stad die geen grenzen leek te kennen. De koelkast met gekoelde dranken was daarom een waar genoegen. We eindigden op wat een camping heette. Voor iedere camper was er een stuk asfalt met een aansluiting voor water en elektriciteit.

De volgende dag voelde het besturen al zeer vertrouwd. Ik zat als een prins hoog op mijn bestuurdersstoel en keek voldaan uit over het woeste land dat zich aan beide zijden van de highway uitstrekte. We hadden alle spullen die zouden kunnen omvallen in de kastjes opgeborgen en waren zelfs niet vergeten om de treeplank binnen te halen. Er had wel iemand van buiten geroepen dat onze deur nog openstond. Jammer was ook dat op het uitgebreide dashboard al snel het lampje Service Engine Soon ging branden. Het dashboard zelf voelde oververhit. Buiten was het 42 graden. De verhuurder die we belden stelde ons gerust. Soon betekende: over vier weken.

We bezochten vele Nationale Parken, het een nog mooier dan het ander. Onderweg kwam G. tegen een vangrail aan, waardoor er over de volle lengte een extra streep aan de wagen was toegevoegd die niet geheel in lijn was met de bestaande decoratie. En één dag voor we de camper weer zouden inleveren raakte ik bij het uitparkeren een van de vele bomen in Yosemite National Park. Kwaad op mezelf constateerde ik een deuk in de hoeklat, een kapot achterlichtje en nog een streep op de andere zijde. Voor onze relatie was het goed dat wij beiden een aandeel hadden, maar tot mijn schrik las ik in de verzekeringsvoorwaarden dat schade door nalatigheid een eigen risico kende van 2500 dollar. In mijn narrigheid was ik ervan overtuigd dat het herstel van al die krassen ver boven dat bedrag zou uitkomen. De verhuurder was vergevingsgezind. Het werd 226 dollar.

2

DE SCHITTERENDE VOGEZEN

Herinnering

Vakantieherinnering 17

De grote en de kleine tent naast het riviertje

In de jaren dat wij met de kinderen op vakantie gingen, tussen 1986 en 2001, was Frankrijk ons favoriete vakantieland. Welgeteld tien maal reden we met een volgepropte wagen richting het zuiden. Nadat we zo’n beetje alle streken van La Douce France hadden bezocht, bleef in 2000 Elzas – Lotharingen over, een aantrekkelijk gebied, ware het niet dat het er nogal eens regent. We redeneerden onze twijfels weg: we zagen onszelf niet als zonzoekers en we konden tenslotte wel tegen een buitje. Dus reserveerden we een plaats op een camping in La Bresse, dichtbij Géradmer. We vonden er een rustig plekje onderaan de helling naast een kabbelend beekje.
De eerste dagen wisselden zonnige uren en buien elkaar af. Het stokbrood met rillette en Nutella bracht ons al snel in het vertrouwde vakantieritme. We maakten bergwandelingen en bezochten Colmar, waar de beheerder van de parkeergarage onze bal inpikte omdat voetballen tussen de geparkeerde auto’s niet was toegestaan. Op de Col de la Schlucht ruzieden de jongens nog een tijdlang wie er op de rodelbaan als eerste beneden was en of er eigenlijk wel was afgesproken dat het daarom ging.
Tot zover verliep alles goed, al hadden we in de vochtige avonduren wel te maken met zwermen nauwelijks zichtbare insecten. Zo klein als ze waren, zo fors was de impact van hun steken. G. liep na één dag met een theedoek over haar hoofd onder een strak dichtgetrokken capuchon. Zelfs dat bood onvoldoende bescherming, zodat we al snel de avonden doorbrachten in de recreatiezaal.

De plassen rond en onder de tent

Na een week namen de buien in duur en hevigheid toe. We zagen de ene na de andere kampeerder opbreken. Springend over de plassen bereikten we onze tent. Nu beseften we dat de plek onderaan de helling die bij het opzetten zo fraai leek, toch wel een pietsje nadelig was. Maar ja, op- en afbreken is zo’n gedoe, dus we keken het nog eens aan. Ondertussen was het water wel doorgedrongen in de tent van de jongens. Die hadden hun slaapzak naar de grote tent versleept. Ik vond het wel wat gezelligs hebben, met zijn vieren in de tent onder het geluid van de regen op het tentdoek. Maar onder het grondzeil voelden we het water golven. Een goede tent, dacht ik nog.
Toen kwam de nacht dat de wind hevig aantrok. Het doek klapperde vervaarlijk heen en weer. Stortbuien striemden ons verblijf. Dit vond ik niet gezellig meer, ik kon er niet van slapen. Bij het zwakke licht van een zaklantaarn zag ik dat er wat water de binnentent inkwam. De geultjes die ik om de tent gegraven had, zoals ik dat als verkenner had geleerd, boden onvoldoende soelaas.
’s Morgens hielden we crisisberaad. De kranten voorspelden aanhoudend slecht weer. Een vakantie afbreken, dat had ik nog nooit gedaan. Ik zou de geultjes nog wat kunnen uitdiepen. De jongste zoon verheugde zich op een gepland bezoek aan Straatsburg. Na het ontbijt pakten we haastig alles in. De auto moet loodzwaar geweest zijn van de kletsnatte tent en de doorweekte bagage. Het lukte nog om een vakantiewoning in Limburg te huren.

1

LA GOMERA

Herinnering

Vakantieherinnering 16

Valle Gran Rey

In maart 1985 is G. zes maanden in verwachting van ons eerste kind. Voordat ons leven bepaald gaat worden door gebroken nachten, borstvoeding en luierwasjes willen we nog een weekje naar de zon. Waar vind je die in maart? Het massatoerisme van de Canarische Eilanden is voor ons not done. Een vriendin vertelde ons dat er naast Tenerife en Gran Canaria nog een klein, nog niet door toeristen bedorven eilandje ligt: La Gomera. Voor het verblijf raadde zij ons het stille en afgelegen dorp Valle Gran Rey aan. Het ligt aan de westkust, ver verwijderd van het hoofdplaatsje San Sebastian, waar de boot uit Tenerife aanlegt. Een accommodatie boeken vooraf is niet mogelijk, wist zij. Er is weinig te huur, maar ‘je vindt altijd wel wat.’

Na een overnachting in San Sebastian zitten we de volgende dag in een taxi tezamen met Harry en Madelon, twee soloreizigers die we op de boot ontmoet hebben en die ook naar Valle Gran Rey willen. Halverwege de rit komt ons een taxi uit de tegenovergestelde richting tegemoet. De beide auto’s stoppen, wij wisselen van wagen, zodat de chauffeurs kilometers en benzine uitsparen, maar wel het afgesproken tarief ontvangen.
Onze nieuwe taxichauffeur zegt dat wat er aan accommodatie is in Valle Gran Rey, is volgeboekt. Maar hij weet via-via nog wel iets voor ons. We komen aan bij een eenvoudig huis, waar één slaapkamer beschikbaar is. Die wordt aan ons, als stel, toegewezen. Voor Madelon en Harry wordt bedden op de gang gezet. Zij zou na een paar dagen een ander verblijf vinden. Het bed van Harry blijft de meeste nachten onbeslapen.

Een meer recente foto van Valle Gran Rey

Valle Gran Rey bestaat uit een kleine verzameling huisjes op groene hellingen. Het dorp ziet eruit als de bananen die we langs de kant van de weg zien hangen: onooglijk en weinig opvallend. Er is één winkeltje in het dorp en zelfs dat is van buiten niet herkenbaar. Binnen is de donkere ruimte vol gestouwd met allerhande waren. De jonge winkelier loopt dansend op Afrikaanse popmuziek door zijn nering. Hier leren we Youssou N’Dour kennen.
De voorspelling dat het dorp nog niet door toeristen is verpest wordt niet bewaarheid. Er is een grote kolonie hippies uit Berlijn neergestreken. Niet voor een vakantie, maar om hier met eenvoudige middelen hun ideale leven te realiseren. Op de zwarte zandstranden lopen de talloze blote kinderen elkaar verveeld te pesten, terwijl hun ouders onverstoord hun boek blijven lezen. Daarnaast blijkt het dorp een walhalla voor homoseksuele toeristen. Ook zij vieren hier het leven. De paren bedrijven de seks achter de strandbar of langs het wandelpad, leren we van Harry. De aidsepidemie stond nog maar aan het begin.
Wij wandelen door de rijke, subtropische natuur. We ontdekken lege strandjes waar de hoge golven dreigend op ons afrollen. Liggend op het warme zand, in het lawaai van de branding, dromen wij van het leven dat in aantocht is. Een paar jaar later horen wij dat Harry aan aids is overleden.

2

RADIJSJES EN WORTELTJES

Herinnering

In mijn tuintje in een zondags pak. Daar klopt iets niet.

Mijn eerste, en naar later zou blijken ook mijn laatste groentetuintje, was ongeveer één vierkante meter groot. Het was een stukje grond in onze voortuin tussen een klein appelboompje aan de ene zijde en een grote perenboom aan de andere. Het moest een eerste stap op de weg naar een mooie praktijk als amateurtuinder.
Aan het einde van de jaren vijftig was Vleuten een dorp, waar een groenteboer nauwelijks klandizie had en de zaadhandel goede zaken deed. Veel inwoners onderhielden een groentetuintje naast het huis. De benodigde kennis werd van generatie op generatie doorgegeven.
Hoewel mijn vader in zijn familie de eerste witteboordenwerker was en hij niet bekend stond om zijn praktische vaardigheden, had ook hij de traditie van het tuinieren van zijn vader overgenomen. Dat was in de oorlogsjaren, toen hij net getrouwd was, goed van pas gekomen. Begin 1945 kreeg hij van de gemeente twee volkstuintjes toegewezen, waarvan er een dicht bij de spoorlijn lag. Op 1 april van dat jaar schreef hij in zijn oorlogsdagboek:
‘Dinsdag j.l. heb ik mijn beerput leeggemaakt en op het land op de polder gebracht. ’s Middags heb ik er Winterswijkse dolomietmergel, ’n soort kunstmest, overheen gestrooid. Onderwijl bombardeerden de Engelse vliegers de spoorlijn voorbij De Ham. Gisteren heb ik vroege aardappelen gepoot.’ Waarna een verhaal volgt over een bom die op honderd meter bij hem vandaan insloeg.

Mijn vader, ditmaal niet in overall

In mijn jonge jaren gebruikte mijn vader een flinke lap grond naast ons huis aan de Hamweg als groentetuin. Als hij na het avondeten een dutje had gedaan, terwijl mijn moeder ondertussen de vaat aan de kant deed, stapte hij in zijn kaki overall, deed zijn klompen aan en liep met de hak naar de tuin om het onkruid te wieden of de slakken te verwijderen. In droge perioden haalde hij gieters vol water uit de Molenvliet. In mijn herinnering groeiden er snijbiet, andijvie, maar vooral bonen in allerlei soorten en maten, zodat wij in de zomer bijna elke dag een maal met sperziebonen of snijbonen kregen voorgeschoteld, afgemaakt met een klontje boter en een beetje nootmuskaat. De oogst die overbleef werd geweckt. Daarvoor stond er een enorme ketel op het fornuis, gevuld met glazen potten. De deksels werden afgesloten met een rode rubberen ring en een metalen beugel .

Voor mijn opleiding had mijn vader bedacht dat het kweken van radijsjes en worteltjes een goed begin zou zijn. Zo ging ik aan de gang met het rul maken van de aarde. Daarna volgde het plechtige moment van het poten van de zaadjes. De eerste groene puntjes die boven de aarde uit kwamen waren goed voor mijn motivatie. Zonder klompen en overall schoffelde ik ieder stukje onkruid weg en ik vloog het huis uit als ik vanuit de kamer zag dat een kat zijn lendenen aan het spannen was boven mijn aangeharkte kweektuin. Verder was het niet veel werk. Zo brak de dag aan dat opeens het rood van een radijsje tussen het grijszwart van de grond schitterde.

De komende drie weken ben ik met vakantie. De eerstvolgende blog hoop ik op 4 augustus te plaatsen.

1

ANTI-AUTORITAIR

Herinnering

Dit boekje vond ik nog in mijn boekenkast

Met enige regelmaat verschijnen er boeken of documentaires over vormen van vrije opvoeding in de jaren zestig en zeventig. Of over kinderen die opgegroeid zijn in communes waar alles gemeenschappelijk was. De kinderen werden zonder enige beperking of dwang opgevoed. Zij bepaalden zelf hoe laat zij naar bed gingen en moesten zelf uitvinden hoe je ruzies met elkaar oplost. Vaak zijn de documenten gemaakt door mensen die deze vorm van opgroeien aan den lijve hebben ervaren en vaak hebben zij er iets negatiefs aan overgehouden. Ik ben er niet één tegengekomen die de zegeningen van de vrije opvoeding aanprees.

Je afzetten tegen de vorige generatie was in de jaren zeventig onder jongeren een populair verschijnsel. De autoritaire opvoeding werd verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van het nationaalsocialisme en het alternatief was een vrije of, nog een stukje linkser, een socialistische opvoeding. In het laatste geval werden de bestaande vormen van indoctrinatie vervangen door nieuwe. Ik zong in die jaren mijn partijtje mee in dit koor en schreef met twee medestudenten een scriptie over de anti-autoritaire opvoeding. Zonder dat we ook maar één ouder hadden gesproken en gespeend van iedere ervaring met kleine kinderen, schreven wij vrijelijk pagina’s vol over de noodzaak om kinderen tot maatschappijhervormers op te voeden.

Onze zoons in 1992

Veertien jaar later werd ik zelf alsnog in het diepe gegooid na de geboorte van ons eerste kind. Mijn scriptie was ik op dat moment allang vergeten. Niettemin waren onze ideeën over opvoeding beïnvloed door de tijdgeest en zeker ook door de wens om het anders te doen dan onze ouders. G. en ik woonden de eerste vijf jaren samen met een ander paar. Daarna deelden wij met hen de opvang van de kinderen na school en in de vakanties. Mede omdat er vier volwassenen in het spel waren, noemden de kinderen ons bij de voornaam. De mannen en de vrouwen hadden een even groot aandeel in de verzorging en de huishoudelijke taken. Anti-autoritair of liberaal waren we niet. Een aantal ‘niet-onderhandelbare’ zaken werd door ons bepaald, zoals de bedtijd, het bord leeg eten, tv kijken. Op andere punten hielden we rekening met de wensen van het kind, al waren er verschillen. De ene ouder kon beter tegen een kliederboel dan de andere of durfde een kind eerder met een zaag te laten spelen.
Ik vond het opvoeden een bijzonder proces. Heuvel op, heuvel af, wind mee, wind tegen. Voortdurend werden wij voor nieuwe opgaven gesteld. Regelmatig dacht ik: nu heb ik het in de vingers. Maar altijd kwam er dan weer een volgende vraag, waarop we het antwoord nog niet wisten. Ik wil hier geen opsomming geven van wat goed en fout is gegaan. Er is in ieder geval één punt waar ik wel trots op ben: dat we een aardig alternatief hebben geboden voor de stereotypen van wat mannelijk en vrouwelijk is, zoals we die uit onze jeugd hadden meegekregen. Al hebben onze zoons de poppen en poppenkleertjes die wij voor hen kochten altijd links laten liggen.

2

EKSPERIMENT

Herinnering

In Trouw las ik op 25 mei het ingezonden stuk Een volkse uitstraling is het halve werk. Drie medewerkers van de Erasmusuniversiteit betogen dat ‘praktisch geschoolden vaak een sterke afstand ervaren tot cultureel elitaire politici’ en dat deze afstand ten grondslag ligt aan de onvrede over de politiek. De wetenschappers deden een experiment. De proefpersonen zagen twee politici die precies hetzelfde standpunt innamen ten aanzien van het functioneren van de overheid: de elitaire Roderick van der Veer en de volkse Rob de Bruin. Praktisch geschoolden ondersteunen harde acties tegen de overheid vaker als zij Rob gezien hebben. Verwijzend naar het nieuw te vormen kabinet concluderen de wetenschappers dat ‘de stijl en de leefwereld van de bewindslieden een grote rol spelen bij de manier waarop deze plannen worden ontvangen.’

Dat komt me bekend voor, dacht ik. Tweeënvijftig jaar geleden is er op de faculteit Sociale Psychologie in Utrecht een soortgelijke studie uitgevoerd. Enkele voorkandidaats studenten deden een onderzoek naar ‘de relatieve invloed van belief en sociale klasse’. Ik was een van hen. Onze proefpersonen waren studenten. Wij schotelden hen vier video’s voor: een werkende jongere, die vóór de NAVO was; een werkende jongere die tegen de NAVO was en twee studenten met dito tegenovergestelde standpunten. Vervolgens onderzochten wij met welke van deze vier mensen onze proefpersonen de meeste affiniteit voelden. De getoonde personen waren acteurs. Voor de video’s van de werkende jongeren hadden we hen een Utrechts accent meegegeven, met behulp van meneer Lunter, een technisch medewerker van het psychologisch Lab, een man die rondliep in een stofjas en Navo als Naovo uitsprak.
De proefpersonen waren niet op de hoogte van het doel van het ‘eksperiment’. We hadden hen verteld dat de personen die zij moesten beoordelen ook in het gebouw aanwezig waren en dat zij daarmee een samenwerkingsopdracht zouden gaan uitvoeren. Om dat beeld te ondersteunen hadden we allerlei kabels door het gebouw gelegd.
Ik deed het onderzoek samen met Louw en Cees, twee studenten die elkaar kenden van een Bijbelclub en met wie ik discussies had over de vraag, hoe zij hun geloof in overeenstemming konden brengen met de wetenschap. De vierde in onze groep was Frank, een langharige jongen wiens grootste hobby het was om in kleermakerszit marsh mallows te roosteren boven een kampvuur. Ondanks deze verschillen waren wij een hecht collectief. We werkten allen maandenlang hard. Dat was in sommige werkgroepen, waar medestudenten er de kantjes van afliepen, wel anders.

Jan Schaefer – foto: Rob Mierenet, bron: Nationaal Archief

De uitkomsten van het experiment staan vermeld in een rapport van vijfentachtig pagina’s. Ik was pas twintig jaar, maar ik moet wel knap geweest zijn in die tijd. Als ik het rapport nu lees, kan ik de analyses en de wetenschappelijke onderbouwing hiervan niet meer volgen. De belangrijkste uitkomst van het onderzoek is me nog steeds wel duidelijk: sociale klasse heeft een grotere invloed dan de overtuiging. Ofwel, wie praktisch geschoolden wil overtuigen kan dit het beste door een praktisch geschoolde laten doen. Zoals indertijd Jan Schaefer, lid van de Tweede Kamer voor de PvdA en banketbakker.

3

EEN ANSICHTKAART UIT LIMBURG

Herinnering

De Fatimakapel in Cadier en Keer

De blog die ik vorige week schreef over juffrouw Witkamp van de lagere school leidde tot een voor mij verrassende ontdekking. Ik zocht op internet of er wellicht een foto van deze juffrouw te vinden was. Dat bleek niet het geval. Wel kwam ik tot mijn verbazing terecht op een site van de historische kring Cadier en Keer, een dorp in het Limburgse Heuvelland. Ik belandde in een artikel over oude ansichtkaarten van het dorp. De auteur beschrijft twee foto’s van de plaatselijke Fatimakapel en geeft uitgebreide achtergrondinformatie.
De kapel is gebouwd in 1950. De paus had een heilig jaar uitgeroepen, er ging door Limburg een beeld van Onze Lieve Vrouwe Sterre der Zee rond en de inwoners van Cadier en Keer hadden de behoefte om Maria te danken omdat het dorp ongeschonden door de Tweede Wereldoorlog gekomen was. Een lokale winkelier bedacht daarna dat het aardig was om een paar ansichtkaarten van de kapel uit te brengen.
Heel interessant allemaal, dacht ik, de tekst door scrollend, maar waar blijft juffrouw Witkamp? Dan komt de auteur op een tweede ansichtkaart van de Fatimakapel, een beschreven kaart. Met stijgende opwinding lees ik de volgende zinnen:
“Deze kaart is verzonden door ene ‘Arnold’ aan een zekere juffrouw Witkamp in Utrecht. Een berichtje, hoe klein ook en toch wel gebruikelijk bij een ansichtkaart, heeft hij niet op de kaart geschreven. Hij volstaat met zijn naam.”
Zou ik die kaart verstuurd hebben? Het was nauwelijks te geloven. Ik ging op zoek en ontdekte dat ik in het schooljaar ’60 / ’61 les kreeg van juffrouw Witkamp. En waarachtig, in de zomer van 1961 was ons gezin een weekje op vakantie in Cadier en Keer. Het kan dus niet anders dan dat ik de bedoelde ‘Arnold’ ben.

De verstuurde ansichtkaart

Nadat mijn opwinding enigszins gezakt was, kwamen de vragen.
Hoe is deze kaart in Limburg terecht gekomen? Blijkbaar had mijn juffrouw allerlei ansichtkaarten zorgvuldig bewaard (niet alleen die van mij, mag ik hopen) en zijn deze na haar overlijden in het circuit van tweedehands ansichtjes terechtgekomen.
Intrigerender vind ik de volgende vraag: waarom heb ik destijds deze kaart verstuurd? Ik was nu niet bepaald een fan van die strenge en ouderwetse juffrouw. Bovendien kan ik me niet herinneren dat wij ooit ansichten aan onderwijzers stuurden.
Mijn eerste gedachte is dat het een idee van mijn ouders moet zijn geweest, waaraan ik snel heb toegegeven (vandaar alleen de vermelding van mijn naam, zonder groet). Een tweede mogelijkheid: juffrouw Witkamp had vast en zeker het Portugese Fatima bezocht, een plaats waar Maria in 1917 aan enkele herderskinderen was verschenen. Wellicht had de juffrouw in geuren en kleuren daarover verteld en wilde ik haar verrassen.
Een derde optie kan ik echter niet uitsluiten: ik was destijds gehoorzamer en had meer ontzag voor de onderwijzeres dan ik me nu kan voorstellen, ondanks of dankzij de straf die zij mij gaf. Misschien heb ik haar wel elk jaar een kaartje gestuurd.

1

JUFFROUW WITKAMP

Herinnering

Als ik door de Wijde Begijnenstraat in Utrecht fiets, kijk ik altijd even naar het huis waar juffrouw Witkamp woonde. Van 1923 tot 1967 was zij onderwijzeres op de St. Willibrordusschool in Vleuten. Haar werkzame leven viel zo ongeveer samen met het Rijke Roomsche Leven, de jaren waarin de katholieken openlijk getuigden van de gelukzaligheid van hun geloof, het enige ware geloof waartoe ook anderen bekeerd moesten worden.
Juffrouw Witkamp had dan ook als eerste doel de kinderen op te voeden tot goede katholieken. Ze was een ouderwetse en strenge juf die zich met veel liefde, inzet, en plichtsbesef aan haar kinderen wijdde. Zij hield van Vleuten. ‘De Vleutense jeugd is volgzamer, hartelijker dan in de stad’, zei ze bij haar afscheid. ‘De jeugd in de stad is opstandiger, vooral omdat zij teveel afleiding heeft.’
In het schooljaar ’60 / ’61 viel ik onder het regime van deze oude leerkracht. Zij hoefde vaak niets te zeggen om een leerling in het gareel te krijgen, haar ogen deden het werk. Zoals die keer dat ik nogal luidruchtig de klas binnenkwam. Ik had daar een goede reden voor. Tijdens de voorafgaande schoolmis was er een kind op mijn zakje met boterhammen gaan zitten.

Juffrouw Witkamp in 1963, bij haar 40-jarig dienstjubileum. Links van haar een serie geestelijken, rechts mijn moeder, destijds lid van het schoolbestuur

Als jongste van vier kinderen was ik thuis enige coulance gewend als ik over de schreef ging. Dat ik daar bij deze corpulente juffrouw niet op hoefde te rekenen kon ik maar moeilijk accepteren. Zo moest ik eenmaal lange tijd op mijn blote knieën in de hoek doorbrengen. Deze straf was mij opgelegd, omdat ik, volgens haar, tijdens het bidden door de kiertjes van mijn ogen had gekeken. Ik deed dat wel eens, maar juist die keer had ik mijn ogen keurig dichtgehouden.
Juffrouw Witkamp (‘Witscheet’ op het schoolplein) was in haar element als zij over het geloof sprak. Zij verraste mij een keer toen zij uitgebreid vertelde over hoe zij in de vakantie in de bergen had gewandeld. Hoe iemand die met een waggelende gang tussen de banken doorliep tegen een berg opgeklommen was kon ik niet direct begrijpen. Er was een gids bij geweest, zei ze en ze schreef het woord met een streepje onder de ‘d’ op het bord. Dit ter onderscheiding van gitzwart. Zo hadden we toch weer wat geleerd. De meeste meisjes herinneren zich juffrouw Witkamp vanwege de lessen in nuttige handwerken. Achter in het lokaal stond een kast waar altijd een geur van mottenballen hing.
Bij haar veertigjarig dienstjubileum heb ik op het podium van het verenigingsgebouw samen met de tweeling Staal (zij op de blokfluit, ik op viool) nog een boerenpolka opgevoerd. De jubilaris zat te glimmen op de eerste rij, haar mollige handen in haar schoot. Ik had liever met een andersoortige prestatie aan mijn imago gewerkt. Mijn eerste openbare optreden met de viool zou tegelijk ook het laatste zijn. Het pensioen van juffrouw Witkamp vier jaar later viel zo ongeveer samen met het begin van de ontkerkelijking.

1

JULES DE CORTE

Herinnering

‘Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de bergen zo hoog?’ De liedjes van zanger, tekstschrijver en componist Jules de Corte moet ik als kind vaak gehoord hebben. Wie in de jaren vijftig, de hoogtijdagen van de radio, op de KRO afstemde, kon niet om hem heen. Het moet rond 1960 geweest zijn dat de zanger op uitnodiging van het Katholiek Vrouwengilde (waar mijn moeder in het bestuur zat) naar Vleuten kwam. De Cortes roem was dermate hoog gestegen, dat ik langdurig aan moeders hoofd zeurde, dat ik met haar mee wilde naar het optreden van de blinde zanger. Moeder aarzelde.

Toen ik later eigen muzikale voorkeuren ontwikkelde had De Corte voor mij afgedaan. Ik vond hem een semi-religieuze zanger van teksten waarmee progressieve paters vormingsweken voor jongeren vulden. Op dat moment was, tegelijk met de radio, ook de ster van De Corte al aan het dalen. Hij overleed in 1996.
Enkele jaren geleden zag ik een uitzending van Andere Tijden, gemaakt naar aanleiding van De Cortes 25e sterfdag (de uitzending is op YouTube te bekijken). Sander Zwiep van NPO Radio Klassiek maakte een podcast over het werk van De Corte. Dit jaar staat de zanger weer in de aandacht omdat hij honderd jaar geleden geboren werd. Door deze programma’s ben ik pas goed gaan luisteren naar zijn chansons.

Naast filosofisch getinte liederen schreef Jules de Corte teksten vol maatschappijkritiek, waarin hij de sociale ongelijkheid aan de kaak stelde of de schijnheiligheid van de katholieken. Dat paste niet altijd bij de KRO. Het bruidspaar, over een ‘moetje’, met een sneer naar de kerk van Rome, mocht niet worden uitgezonden. Ook in Het liedje voor de hopelozen moet de kerk het ontgelden, zie de tekst hieronder. Het ontroerende Als je overmorgen oud bent gaat over een onderwerp dat later door andere tekstschrijvers is opgepikt. Hoewel lang geleden geschreven klinken deze liederen nog actueel. Maar niet alleen zijn teksten worden geprezen. Musici als Cor Bakker en Henny Vrienten roemen ook zijn composities, die zij Schubertiaans noemen, met tal van verrassende harmonische overgangen.

Mijn moeder was destijds niet bestand tegen mijn zeuren. Zo liep ik op de avond van het concert aan haar hand het Verenigingsgebouw binnen. De grote zaal stroomde vol. Moeder koos een plaats achteraan. Dat viel wat tegen. Die teleurstelling werd echter overschaduwd. Het viel me direct op dat ik het enige jongetje was tussen alle vrouwen. Ze keken naar me om. Ik begreep de blikken: ik hoorde daar niet thuis. Moederskindje. Misschien was het wel voor het eerst in mijn leven dat ik zo sterk een gevoel van schaamte kreeg. Dat De Corte even later aan de hand van een begeleider naar de vleugel werd geleid en met energie zijn optreden begon, kon daar weinig aan veranderen.

Liedje voor de hopelozen – de tekst staat onder de opname.

Ik zing een liedje voor de hopelozen
Die levenslang nog nooit werden verstaan
Misschien omdat zij andere wegen kozen
Die wij met goed fatsoen niet durfden gaan
Wij leven immers langs een vaste baan
Bezaaid met dogma’s en met zekerheden
Waarmee we zijn vertrouwd van kinds af aan
Die stammen uit een schoon en ver verleden

Misschien hebben ze vroeger ook gebeden
Misschien met zoveel meer geloof dan zij
Die ’t alleen op vaste uren deden
Als ging het om een alledaags karwei
Zij wilden niet meer verder in de rij
Der vromen die hoewel zij God belijden
Elkaar in zijn naam dagelijks bestrijden
Ten bate van hun kerk en hun partij

Was steeds ’t koren van het kaf gescheiden
De mens die dorste naar gerechtigheid
Had niet steeds dieper hoeven af te glijden
Tot in het nihilisme van z’n tijd
Nu is ‘ie al z’n hoop en houvast kwijt
En zoekt vergeefs naar ongeschonden rozen
En strijdt vergeefs een hopeloze strijd
Dit is ’t liedje voor de hopelozen

Tekst en muziek Jules de Corte

2

SONNEVELD

Herinnering

Denkend aan Wim Sonneveld hoor ik weer de man van het buffet op zijn ordinair Amsterdams: ‘Menèh Sonneberg, mu krokette!’. Of de Limburgse tongval van Frater Venantius uit Schin op Geul. De kapper die aan een beambte op het postkantoor om een postzegel van 25 cent vraagt.
Maar meer nog dan van zijn typetjes zal ik me Sonneveld herinneren van zijn liedjes. Hij was een uitstekende zanger met een warme stem. In de jaren negentig heb ik, begeleid door een vriend op accordeon, vaak opgetreden met Nederlandstalige liedjes, vooral voor ouderen. De nostalgische ballades die ik van Wim Sonneveld kende, behoorden tot mijn favorieten: Aan de Amsterdamse grachten, Zo heerlijk rustig, Een zwoele nacht in Krimpen a/d IJssel en natuurlijk Het dorp, het lied dat nog altijd harten beroert en al jarenlang een plaats heeft in de top 2000. Maar ook meer volkse nummers als Het hondje van Dirkie en Daar komt de orgelman (‘Niet op reagere Lena!’) stonden op ons repertoire.
Dagblad Trouw herinnerde mij eraan, dat het dit jaar vijftig jaar geleden is dat Sonneveld overleed. Opnieuw, en eigenlijk voortdurend, zijn er zangers die met een Sonneveld-programma door het land toeren. Zo blijken zijn liederen meer te beklijven dan zijn conferences. Wim Ibo bewondert in zijn cabaretbijbel het talent van de jonge Sonneveld. De Sonneveld uit later jaren, de man die nu terug te vinden is in talloze YouTube-filmpjes, noemt hij een ‘entertainer’.

In mijn jeugd werd er gesproken over de Grote Drie: Toon Hermans, Wim Kan en Wim Sonneveld. Werd de one-man-show van Hermans uitgezonden op televisie, dan stroomde de achterkamer van mijn tante Jo vol met familieleden en dan lagen we krom om ‘Antonius van Padua stond naast de abrikozenvla’ of om het galabanket (‘Leg neer die bal!’). Dat alles gebeurde in het geval van Wim Sonneveld niet, hoewel het gegeven dat Sonneveld katholiek was en dat zijn shows werden uitgezonden door de eigen KRO een aanbeveling hadden moeten zijn voor onze katholieke familie. Maar Sonneveld was met zijn combinatie van bekakte en volkse taal een tikkeltje te ordinair. De Tearoom Tango met dat ‘belazerd en bedonderd’ was al niet zo netjes. Maar Nikkelen Nelis ging echt over de rand met ‘Drie veren droeg zij slechts en soms geen eens geen drie.’ Dat ging over een wereld die voor mijn ouders niet bestond. Misschien was het, nu terugkijkend, ook wel Sonnevelds soms nichterige presentatie die aanstoot gaf, ook al kenden wij dat bijvoeglijk naamwoord toen nog niet.

Dat alles speelde allang niet meer, toen ik vijfentwintig jaren later bevangen werd door Sonnevelds chansons. Het waren niet alleen de nostalgische teksten of de heerlijke melodieën waardoor ik graag zijn liedjes zong. Zijn toonhoogte komt ongeveer overeen met de mijne en misschien ook wel het timbre van de stem. Want behalve de kritiek van een man die mij had horen zingen en mij aanraadde om eens iets aan mijn ademhaling te doen (een goed advies), heb ik na afloop van een optreden meermalen gehoord: ‘U lijkt wel op Wim Sonneveld.’
Hierbij Annemarie, een van mijn lievelingsnummers.