VACCINATIE
Ziezo, de eerste prik is binnen. Direct toen het sein voor de lichting 1952 op groen ging, meldde ik mij aan. Ik kon op drie plaatsen bij de GGD terecht en koos voor de locatie Woerden. De afhandeling een week later verliep al even vlotjes, niet in het minst door het grote aantal aanwezige medewerkers. Dat begon al buiten. Het was verre van druk, maar er waren vijf mannen in fluorescerend geel aanwezig om mij een parkeerplek te wijzen die ik zelf ook zag. De vaccinatie vond plaats in een overjarig, leegstaand bedrijfsgebouw. Zo’n pand waarover een verhurend makelaar alleen met veel moeite iets positiefs zou kunnen schrijven. Bij binnenkomst moest ik mijn handen wassen en bij een loket bevestigen dat ik mij in een klachtenvrije staat bevond. Gelukkig voelde ik geen aandrang om mijn neus te snuiten. Daarna kwam ik, zonder te hoeven wachten, bij loket nummer twee, waar men hetzelfde vroeg. Daarnaast werden mijn identiteit en de door mij ingevulde vragenlijst gecontroleerd. Ik mocht verder. Nadenken of zelf opletten was niet nodig. Als een flesje op een lopende band ging ik vanzelf verder langs grote paarse pijlen die om de meter op de vloer waren geplakt. Mocht ik van mijn route afwijken dan waren er diverse veiligheidsmedewerkers om mij op het rechte pad te houden. Zo belandde ik bij loket drie, waar opnieuw al mijn gegevens werden doorgenomen. Zekerheid voor alles. Daarna kon ik direct door naar kamertje 3 waar een onderkoelde GGD-medewerkster met een dito spuitje op mij zat te wachten. Mijn pogingen om in deze bureaucratische rondgang iets menselijks in te brengen door een gesprekje aan te knopen hadden weinig succes.
‘Linksaf, daar vindt u de wachtruimte’, was haar automatische tekst, terwijl ik mijn overhemd weer aantrok. Ik kwam terecht in een hoge ruimte die, geheel in de stijl van dit vaccinatieproces, er uitzag als een machinekamer. Over het plafond liep een intrigerende spaghetti van dunne en dikke buizen. Uit verschillende kamers stroomden de gevaccineerden de verkoeverruimte binnen om in vijftien minuten weer bij zinnen te komen. Twee medewerkers hielden nauwlettend in de gaten of er niemand van zijn stoel viel. Een derde medewerker liep rond met een landbouwspuit om leeggekomen stoelen te desinfecteren. Ik vond dat wel zorgvuldig, want er zou nog wat virusmateriaal aan mijn billen kunnen hangen.
Toen ik weer naar huis reed wierp de ondergaande zon een prachtige, warme gloed over de groene weiden. Ik kreeg ineens een intens gevoel van vrede over mij. Al het gezeur over corona, de zorgen, de discussies, de waarschuwingen, het gleed opeens allemaal van mij af. De wereld was mooi. Ik zag een stel jonge eendjes die synchroon elke beweging van de moeder volgden. Lammetjes huppelden door de wei. Wat een prachtig jong leven, zo zonder zorgen en zonder corona!
Onmiddellijk daarna dacht ik echter aan de Q-koorts. Als die om zich heen grijpt, worden de beesten niet door een inentingsstraat gestuurd. Zij worden zonder pardon geruimd. Dan was ik vandaag toch een stuk beter af.
‘Heb je het overleefd?’, was de eerste vraag van G. toen ik thuiskwam.
‘Tot nu toe wel, ja’. Ik hield een slag om de geprikte arm.