Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Dagelijks

2

EEN LESJE OVER KOEIEN

Dagelijks

Het Groene Hart

Ik sta met de boer tussen de koeien op een weiland in het Groene Hart. Waar ik ook kijk zie ik groen gras. Helder groen sappig gras. Rondom is de einder ver weg. Een rijtje bomen, een kleine spitse toren, een paar boerderijen. Boven onze hoofden trekken wolken langs, in een afwisseling van licht- en donkergrijs. De wind heeft hier vrij spel. Enkele kraaien laten zich meevoeren met de stroom, een paar eenden vliegen snaterend op uit een sloot. Verder weg bidt een valkje.
Door toevallige omstandigheden ben ik weer in contact gekomen met een kennis die ik zo’n vijftig jaar geleden regelmatig tegenkwam. A. heeft de boerderij van zijn vader overgenomen. Nu is hij vanwege zijn leeftijd aan het afbouwen. Hij fokt nog een aantal kalveren, die worden na een jaar verkocht. En hij zorg voor enkele droge koeien van een buurman-boer. Nooit van gehoord, droge koeien. Het blijken beesten te zijn die in verwachting zijn en dan een aantal weken droog staan, geen melk geven. Omdat ze dan niets opbrengen, maar wel meetellen in de bureaucratie van de melkproductie in Nederland, verzorgt A. deze koeien in hun droge weken. ‘Ze zijn al een stuk meer ontspannen geworden sinds ze hier zijn’, zegt hij terwijl hij een van hen over de kop aait.

bron: CRV

Tweemaal per dag gaat hij met zijn kar het land achter zijn boerderij in. Bij elke overgang van het ene weiland naar het andere stopt hij om een hek te openen, even door te rijden, weer af te stappen en het hek weer dicht te doen. Tweemaal per dag telt hij of alle veertien koeien er nog zijn. Soms belandt er namelijk wel eens eentje in een sloot. Deze zomer nog had hij zijn kleren uitgetrokken om in de sloot de banden om de schrikachtige koe heen te doen, waarna hij het beest de kant op kon trekken.
A. heeft wat koeken meegenomen voor de dames. Ik leg een brok op mijn vlakke hand en houd die voor zo’n grote, dampende koeienbek. Bang dat zo’n koe tegelijk mijn vingers opeet, hou ik de hand te ver weg, zodat het brokje in het gras valt. Ik wil hem pakken, maar die koe buigt ook voorover. Daar sta ik dan met mijn gepoetste schoenen tussen de koeienvlaaien.
Koeien kalveren nu het hele jaar door, hoor ik. ‘Wanneer noem je een kalf een vaars?’, vraag ik. Na een jaar wordt een kalf een pink. Die benaming was ik vergeten. En na drie jaar wordt een vaars een schot, die kende ik nog niet. Sinds mijn jonge jaren heb ik niet meer tussen de koeien gestaan.
Een koe legt haar forse kop op de schouder van A. Ze heeft donkerblauwe, glazige ogen en daarboven krullende haartjes, als een soort wenkbrauwen. Naast mij staat ook zo’n gevaarte dat aandacht wil. Ik voel de warme adem in mijn nek, daarna een warme schuurlap.
De wind trekt aan, een groep spreeuwen buitelt om elkaar heen. Ver weg klinkt het donkere geluid van een tractormotor.

1

VAN ARBEIDERSJONGEN TOT HOOGLERAAR

Dagelijks

‘Als je voor een dubbeltje geboren bent word je nooit een kwartje’ is een uitdrukking die niet altijd opgaat. Sommige arbeiderskinderen lukt het om zich hieraan te onttrekken. Wat is er nodig om met succes te stijgen op de sociale ladder? In Op weg naar later, de geschiedenis van een naoorlogse jeugd beschrijft Wim Willems, geboren in 1951 en nu emeritus hoogleraar sociale geschiedenis, grofweg de eerste vijfentwintig jaren van zijn leven.

Willems groeit op in de jaren vijftig in Den Haag als zoon van een metselaar. De familie bewoont een bovenwoning in een arbeiderswijk. Men is in naam Nederlands Hervormd maar gaat niet naar de kerk. Wim bezoekt een gereformeerde school, enkel omdat die het dichtste bij is. Hij speelt veel op straat waar hij leert om van zichzelf af te bijten. Hij groeit op zonder boeken. Zijn moeder stemt de radio het liefst af op Duitse schlagers. In een tweedehands boekwinkel ontdekt hij dat er nog een wereld buiten zijn wijk bestaat.
Omdat hij goed mee kan komen op school mag hij na de lagere school ‘doorleren’. Zo belandt hij op de mulo, wat volgens zijn meester het hoogst haalbare is. Zijn ouders houden hem niet tegen, maar kunnen er met hun hoofd niet bij.
Na zijn mulo-examen gaat Wim aan het werk op een verzekeringskantoor. Al na een paar jaar is hij op deze nette burgermansbaan uitgekeken. De veranderingen van de jaren zestig dringen in zijn leven door. Er wordt gefeest en geblowd. Hij gaat met een van de Haagse bandjes op tournee door Frankrijk. Enkele vrienden gaan liftend op zoek naar het heil in India. Maar Wim wil hogerop. Hij weerstaat de lonkende vrijheid en meldt zich voor de avond-HBS. Aan het einde van deze opleiding ontmoet hij zijn toekomstige vrouw. Samen gaan zij geschiedenis studeren in Leiden.

Wim Willems – foto Arash Nikkhah

Wie wil lezen welke keur aan middenstandswinkeltjes er in de jaren vijftig in een Haagse wijk aanwezig was, welke producten er verkocht werden (blauwsel van Reckitt’s en Buisman voor de koffie) en hoe moeder Willems zich uitputte om de was met de hand schoon te krijgen, kan zijn hart ophalen met dit boek. Willems beschrijft het zakelijk en onderhoudend. De hoofdpersoon zelf laat zich wat moeilijk kennen. Zo blijft de vraag naar hoe het hem gelukt is om zich aan zijn milieu te ontworstelen een beetje hangen. Behalve een goed stel hersens en een flinke ondernemingslust moeten er omstandigheden zijn geweest waardoor Willems kon doorstromen naar de universiteit. Aan het einde gaat hij kort hierop in. ‘Het leven wordt in hoge mate bepaald door talent, toeval en ‘de genade van de liefde’’. Met deze laatste nogal katholieke omschrijving verwijst hij naar zijn vrouw, Annemarie Cottaar (inderdaad de dochter van de bekende sportpresentator).
Willems mag dan in zijn jeugd de stimulansen om te leren en te lezen gemist hebben. Het lijkt erop dat hij geen last heeft gehad van allerlei geboden en verboden. Dat heeft vast geholpen.

1

OPA

Dagelijks

Mijn kleindochters van 11 en 12 vinden het wel weer eens tijd, dat ik een blog aan hen wijd.
We liepen op een soort braderie, zo’n gelegenheid in september waarbij winkeliers een marktkraam voor hun zaak zetten om wat zij binnen verkopen buiten uit te venten. Zet er hier en daar nog een kraam met eten en drinken tussen en een springkussen voor kinderen. Laat een bandje optreden zodat niemand elkaar nog kan verstaan en er komt een massa mensen op de been die traag tussen de kraampjes door schuifelt, rondkijkend zonder te weten waarnaar men op zoek is om aan het einde bij een statafel een biertje te drinken. Ik vroeg me af, wat ik daar deed. De kleindochters liepen geïnteresseerd rond, snuivend aan geurtjes, kijkend naar kettinkjes en tasjes, verlangend naar een broodje bapao.

Ik realiseerde me dat hun interesses zich van mij vandaan bewegen. Ze kijken filmpjes die ik niet kan volgen. Ze willen een foto-shoot houden met de kat van onze buren en vermaken zich bij de klerenkast van oma. Daar passen zij het een na het andere kledingstuk. Sommige kleren trekken zij pas uit als zij, met tegenzin, weer naar huis toe gaan. Ze kunnen eindeloos met hun haren bezig zijn. Vlechten erin, vlechten eruit. Pogingen om met dertig elastiekjes, die de gehele nacht in het haar moeten blijven, enige krullen aan het kapsel te ontlokken. Ik kan niet zeggen dat ik met interesse deze bezigheden volg.

Een haar-creatie van de kleindochters. Namaak verboden.

Maar altijd moet ik erop bedacht zijn dat een van hen plots van achteren op mijn rug klimt. Blijkbaar ben ik nog fris en fruitig genoeg om als klimrek te dienen. Vervolgens is het de uitdaging om, zonder dat ik een hand uitsteek, bovenop mijn schouders te klimmen en juichend boven te komen. (Waarna ik het risico loop dat zij vervolgens aan mijn haren gaan frutten. (Ik heb kapper Cees laatst gevraagd om mij maar extra kort te knippen.)
Onlangs op een druk station, wachtend op de trein, gebruikten ze de staanders van de overkapping als klimrek. Ik was alert. Niet dat ik bang was dat ze uit de staander zouden vallen. Maar het perron, waar op luttele afstand rijdende treinen passeren, boezemt mij altijd angst in. Alsof zij mij gerust wilden stellen, vleiden ze zich beiden opeens tegen mij aan, een links, een rechts, hun koppies op mijn schouders, in een moment van warmte en intimiteit. Ik voelde een en al trots. Op een paar meter afstand stond een echtpaar van mijn leeftijd. De man en vrouw keken het tafereel geamuseerd aan. Ik kan me vergissen, maar ik meende ook iets van jaloezie in de blikken te zien. Wie zou er niet zulke leuke kleindochters willen hebben?
Opa zijn – je kiest er niet voor, het is een geschenk. Ik gun het iedere man.

1

BABYVERZORGING

Dagelijks

Met haar handen om haar hoogzwangere buik liep mijn oma in juni 1914 tegenover haar huis een boomgaard in. Gekleed in een jurk die tot op haar schoenen viel liep zij behoedzaam door het gras onder de hoge fruitbomen. Zo kwam zij bij het huis van vrouw Den Blanken. Zij vroeg de oude baker om zich gereed te houden. De bevalling zou weldra op gang komen. Vrouw Den Blanken had mijn oma al vijfmaal geholpen. Ze was eigenlijk gestopt, maar mijn oma had haar overgehaald om nog eenmaal te komen. Het zou toch de laatste keer zijn. Niet lang daarna werd mijn vader geboren.
Een baker was niet alleen hulp in de huishouding bij de bevalling, zij was de vraagbaak voor jonge ouders. Bakers waren ervaren vrouwen, er was geen opleiding voor. Ze wikkelden de pasgeboren baby strak in de doeken zodat die geen kans had om zich wakker te woelen. Inbakeren werd dat genoemd. Het was de tijd dat de kennis over babyverzorging als vanzelf van de oudere moeders op de jonge overging.

zomer 1952

Toen ik in 1952 geboren werd was de wijsheid van de oudere generatie nog altijd onomstreden. Eén ding was er wel veranderd. Overal in het land waren kruisverenigingen en de kraamverzorgsters hadden enige opleiding genoten. Mijn moeder was zelf in de jaren dertig en veertig kraamhulp geweest, al geloof ik niet dat zij daarvoor een scholing had gevolgd. De overlevering zorgde voor praktische oplossingen. Zo werd mijn wieg voor het raam in de zomerzon gezet, omdat ik een paar dagen na de geboorte er geel uitzag.

Weer een generatie verder, toen onze eigen kinderen geboren werden, halverwege de jaren tachtig, was de situatie veranderd. G. en ik dachten er niet aan om onze moeders om adviezen te vragen. Wij zochten het zelf wel uit. We hadden het boek Baby en Kind van Penelope Leach gekocht, het volledige en praktische handboek voor de verzorging van kinderen. En als G. iets wilde weten belde zij een vriendin. Daarnaast hadden we nog dokter Piet van het consultatiebureau achter de hand.

Bron: Prénatal

We zijn weer vijfendertig jaar verder. Nu behoren wij tot de oudere generatie. In mei werd onze derde kleindochter geboren. Boeken en telefoon zijn vervangen door apps en instructiefilmpjes die op YouTube te vinden zijn. Dat is op zich niet wereldschokkend. Wat ik wel bijzonder vind is dat binnen ongeveer vijftig jaar de verhouding tussen de generaties, tussen de ‘oude’ ouders en de jonge ouders, 180 graden is gedraaid. De ouderen zijn niet meer de wijze vraagbaak. Nu zijn wij het die voor het wekelijkse oppassen geïnstrueerd worden door onze kinderen. Zo hebben wij van hen het inbakeren geleerd. Ik ben daar blij mee, want de rituelen en gewoonten zijn na dertig jaar weer gewijzigd. In een app vullen wij de gegevens over het slapen en eten in. Honderd jaar geleden zou ik, met mijn eenenzeventig jaar, al dicht bij het einde van mijn leven zijn geweest. Dan had niemand het ook maar in zijn hoofd gehaald om een man van die leeftijd een pasgeborene te laten verzorgen.

1

IN DE SPORTSCHOOL

Dagelijks

Ik zie hem deze ochtend voor het eerst. Een breedgeschouderde jongeman van een jaar of vijfentwintig. Hij is niet groot, heeft kort donkerblond haar en een knap gezicht. Hij draagt een mouwloos hemd, waardoor zijn gebruinde armen goed uitkomen. Zijn sportbroek spant om zijn stevige benen. Kortom, een type dat je vaker in de sportschool tegenkomt.
Hij kijkt voortdurend in de spiegels die rondom hangen. Ook dat zie ik meer sporters doen. Laatst nog was er een middelbare scholier die, weggedoken onder een pet, graag naar zichzelf keek. Toen zijn telefoon ging hoorde ik hem zeggen, dat hij onderweg was naar school.

Ik kom hier eenmaal per week, elke dinsdagmorgen. ‘Maar niet omdat ik het zo leuk vind’, zei ik een keer tegen een leeftijdsgenoot. Hij keek me vol verbazing aan. ‘Ik doe het vooral omdat het nuttig is.’ Ik werk negen apparaten af voor verschillende spiergroepen. Op elk apparaat telkens drie setjes van vijftien bewegingen, met een halve minuut pauze ertussen. Daarbij word ik begeleid door simpele, zich herhalende deuntjes met een stevige bas. You got to pump it up. Het is een monotone, eenzame bezigheid die ik alleen volhou door aan meer aangename dingen te denken. Of door om mij heen te kijken.
De breedgeschouderde jongeman voelt zich op zijn gemak, alsof het lokaal zijn eigen huiskamer is. Gedecideerd stelt hij het gewicht op de apparaten in. Het zijn zware hoeveelheden. Hij loopt nu naar een spiegel toe en neemt rustig de tijd om zichzelf te bekijken. Spant zijn spieren alsof hij wil zien of er weer wat volume bijgekomen is.
Het is nog niet eens zo lang geleden, dat in de spiegel kijken not done was. Daar werd je maar verwaand van. Tijdens een sinterklaasviering in een studentenhuis kreeg ik ooit een klein spiegeltje cadeau. Dan kon ik vaker naar mezelf kijken. De suggestie van ijdelheid die eruit sprak vond ik onterecht. Ik keek hoogstens uit onzekerheid in de spiegel.

Er zijn meer mensen van mijn eigen leeftijd, daarnaast enkele jongeren. Jonge meiden ook, het lange haar in een paardenstaart gebonden. Ik verbaas me over de gewichten die zij aan de halter schroeven. Hun fragiele, smalle lijfjes lijken me niet daarop berekend. Wat is hun doel?
Ik wil niet de hele tijd naar de jongeman kijken, maar hij laat mij niet los. Na zijn volgende oefening staat hij opnieuw voor de spiegel. Zie ik dat goed? Hij spant nu zijn bovenarmen waardoor zijn biceps opzwellen. Daarna een volgend standje met opgepompte schouders, zoals bodybuilders dat doen. Breed van boven en smal in de heupen. Achter hem lopen anderen langs, maar hij doet alsof hij alleen op zijn kamer is. Onbeschaamd kijkt hij een tijd lang naar zijn uiterlijk, vol bewondering voor zijn lichaam, vol liefde voor zichzelf. Het is de selfiecultuur in het kwadraat. Misschien moet ik er gewoon maar eens naast gaan staan, met mijn flodderige t-shirt en mijn grijze kop.

1

AARDAPPEL

Dagelijks

Hoe lang is het alweer niet geleden dat minister van Financiën Gerrit Zalm de eerbiedwaardigheid van het ministersambt relativeerde door met vrolijke lach te vertellen dat hij, hoe druk hij het ook had, graag aan het begin van de avond thuis achter de aardappels zat. Een dampend bord met gekookte aardappelen, Nederlandser kon het bijna niet. Toen ik voor het eerst in Frankrijk was, verbaasde ik me erover dat men daar niet iedere avond gekookte aardappelen at. Ik was ermee opgegroeid. Vandaag stond in Trouw dat de meeste Nederlanders nog vier maal per week een AVG’tje eten, aardappels-vlees-groente. Wij eten nooit meer aardappelen met jus. Ik maak er nog wel eens puree van of we bakken de aardappel. Vaker nog eten we rijst, pasta of bonen.
Deze week viel me iets op bij de Jumbo. Je kunt niet meer kiezen uit verschillende rassen. Er is slechts de keuze tussen vastkokend en kruimig. Speurend naar het ras vond ik op de verpakking onderaan, voor mij nog net leesbaar, de naam Monique. Nooit van gehoord, als aardappel dan. Ik was wel benieuwd hoe dit meisje zou smaken. Zij wordt op internet aangeprezen vanwege de gele vleeskleur.

Is de tijd van de eigenheimer voorbij (behalve als scheldwoord)? Van de dorees, bintjes, irenes, malta’s, bildstars? En niet te vergeten: de opperdoes? Mijn moeder vond dat de lekkerste aardappel. Maar dat wilde niet zeggen dat we die altijd aten. We leefden mee met de aardappelseizoenen. Dat begon eind juni, als tot mijn grote geluk de kist met gerimpelde aardappels met lange uitlopers eindelijk leeg was en we bij de groenteboer aardappelen van de nieuwe oogst mochten kopen. Dat waren de enige aardappelen die niet geschild maar geschrapt werden. Die smaakten mij wel.
Om anderen voor te zijn, moet ik hier een bekentenis doen: als het op aardappels aankomt ben ik zeer kieskeurig. In gekookte vorm vind ik het droge, weeïge, smakeloze knollen. Wat zegt het over ons Nederlanders, dat wij de aardappel ooit tot de basis van ons maal hebben gemaakt? Ik heb nog nooit in een recensie van een restaurant gelezen dat de gekookte aardappel zo uitmuntend smaakte. Nog nooit iemand over de aardappel horen praten zoals een wijnkenner het bouquet van een Côtes du Rhône beschrijft. Ik ben nog nooit voor de gezelligheid naar een aardappelboer gegaan zoals je in deze tijd bij een kersenboomgaard stopt.

Ik ben niet de enige die nu minder aardappels eet. At de Nederlander in de jaren zestig nog 130 kg aardappels per persoon per jaar, nu is dat 53 kilo. Plus, daar komt het, ook nog 28 kilo aardappelproducten als chips en patat. Wie verwacht dat er dan in Nederland aardappelland ook minder geproduceerd wordt komt bedrogen uit. In Azië en in Afrika neemt de consumptie van aardappelen juist toe. De Nederlandse export van met name pootaardappelen is de laatste twintig jaar verdubbeld. Nederland heeft 60% van de wereldhandel in handen. En dat terwijl er veel bestrijdingsmiddelen, pardon gewasbeschermingsmiddelen, gebruikt moeten worden om de aardappel eetbaar en houdbaar te maken.
Vanmiddag heb ik Monique fijngestampt. De smaak? Mwah..

1

KNOTWILG

Dagelijks

Een week geleden stond ik naast mijn racefiets uit te hijgen aan de Mijzijde in Kanis, een dorpje boven Kamerik. Niet veel meer dan twee rijen huizen aan weerszijden van de Kameriksche Wetering en omgeven door uitgestrekte weilanden. Ik veegde het zweet van mijn hoofd, snoot het slijm uit mijn neus en nam een slokje water. Mijn blik viel op een oude knotwilg. Zijn geribbelde stam stond open. De binnenkant zag eruit als een paradijs voor insecten. Vanaf de knot net boven mijn hoofd staken dikke twijgen kaarsrecht de lucht in. De boom moest al een paar jaar niet gesnoeid zijn. Onverstoorbaar en trouw, zo stond ie daar, in de berm naast een kleine sloot.

Ik ben de onderste van de troep – in de tijd dat ik nog geen sprongen waagde

De knotwilg is dé boom van het weidelandschap. Scheefgezakt en opengereten staan ze met duizenden langs de slootkant. Neergezet om met hun wortels de bermen en oevers te verstevigen. Ze steken als enige boven de vlakke weiden uit en bewaken de traditie van het boerenland. Worden ze gerooid dan zijn de asfaltmachines en bouwkranen niet ver weg. Met hun gerimpelde uiterlijk zijn ze het symbool van ouderdom en voorbije tijden. Tenminste zo leek het mij, maar nu lees ik dat een knotwilg zo’n honderd jaar oud wordt, niet veel ouder dan de gemiddelde mens en veel jonger dan veel andere bomen. Ooit was de wilg een productieboom. De takken werden gebruikt voor beschoeiingen, afscheidingen, daken en manden.

De knotwilg is de boom van mijn jeugd. Langs de onverharde Hamweg waaraan wij woonden was aan één zijde een kleine sloot. Aan de overkant was een weiland. In de berm langs die sloot stond een rij knotwilgen. Door hun geringe hoogte waren de wilgen voor ons een ideaal klimobject, de knotten waren een geschikte verblijfplaats. De beperkte afstand tussen de bomen nodigde uit om van de ene boom naar de andere te springen. Ik zette mij met mijn voeten af en greep de takken van de volgende boom of ik gebruikte een stevige tak als afzetpunt en zwaaide zo naar de overkant. Vooral de grotere afstanden waren een aantrekkelijke uitdaging.
Mijn zus bleef bij zo’n springconcours een keer hangen aan een tak. Ze kon niet meer omhoog en ze kon niet meer verder. Onder haar strekten zich de brandnetels in grote getale uit. Op haar hulpgeroep kwam mijn vader aangesneld, in zijn lichtbruine overall, de alpinopet op het hoofd. Zonder er veel woorden aan vuil te maken liep hij de brandnetels in en bevrijdde haar uit haar netelige positie.

Het laatste deel van de Hamweg. Linksachter mijn broer en zus ons huis

Voor negentig euro kan je een mooie knotwilg kopen, lees ik. Een wilg biedt nestgelegenheid aan vogels en vleermuizen. Insecten zijn dol op de boom. In de knot kunnen andere planten groeien, zoals vlier en varens. De knotwilg is niet zelfzuchtig. De boom moet om de twee of drie jaar gesnoeid worden. Vele vrijwilligers werken zich op een vrije zaterdag hiervoor in het zweet. Bij gebrek aan vrijwilligers zetten wegbeheerders machines in. Die zijn niet zo nauwkeurig. Fietsend door de polders zie ik soms half afgebroken takken als pijnlijke wonden de lucht insteken. Arme wilg, denk ik dan.

0

KERKSLUITING

Dagelijks

Naar aanleiding van mijn oproep vorige week om ideeën aan te dragen voor blogs noemde lezer Gerard het onderwerp kerksluiting. ‘Meer en meer godsgebouwen leggen het loodje, eerst door buitengebruikstelling, vaak een voorbode van sloop. En dat terwijl jij en ik als zanger / koorlid afhankelijk zijn van deze akoestisch interessante gebouwen.’

De Willibrorduskerk in Vleuten

Op 4 mei ben ik bij de herdenking van de oorlogsslachtoffers in Vleuten. Voorafgaande aan de twee minuten stilte bij het verzetsmonument is er een samenkomst in de Willibrorduskerk. Dat is de kerk van mijn jeugd, ik ben er jaren niet geweest. Met gemengde gevoelens loop ik naar binnen. Mijn ogen gaan de kerk rond. Het is niet meer mijn huis, maar het voelt zo vertrouwd.
Ik zat altijd bij mijn moeder, zij had een vaste plaats, van achteruit gezien links, aan de vrouwenkant. Mijn vader zat rechts vooraan, in de bank van de armenmeesters. Op mijn knietjes keek ik uit op het Maria-altaar met het glanzende koperen Mariabeeld. Ik was er eens met mijn kleuterklas. Ieder kind mocht een kaarsje aansteken. Toen ik als een van de laatsten aan de beurt was, bleken de kaarsjes op.
De kruiswegstatie, de biechtstoelen, het door mijn familie gemaakte smeedwerk: veel in deze kerk is nog hetzelfde als zestig jaar geleden. Ik kijk naar de gebrandschilderde ramen. Mijn ogen blijven hangen bij een rood-wit geblokt element. Dat deed me vroeger altijd aan een clown denken, dat vond ik niet passen. Buiten achter de kerk zag ik ooit kleine splinters gekleurd glas liggen. Die zagen er prachtig uit, maar ik nam ze toch maar niet mee.
Vooraan houdt Sint Willibrord op zijn sokkel zijn staf stevig omklemd. Mijn oom had zo vaak gebeden tot deze patroonheilige dat hij, eenmaal ingetreden in het klooster, de naam Willibrord kreeg toegewezen. Zo liggen hier vele herinneringen.

Interieur Willibrorduskerk

Kom ik tijdens een vakantie langs een kerkgebouw, dan loop ik altijd naar binnen. Vanwege de kunst, de stilte, de sfeer. Tenminste, zo houd ik dat mijzelf voor. Maar doe ik dit wellicht ook om weer even terug te gaan in de tijd? Om weer de geborgenheid uit mijn jeugd te voelen? De gemeenschap waarvan ik ooit onderdeel heb uitgemaakt? Als er één ding is dat ik als niet-gelovige nu mis dan is dat denk ik dat gemeenschapsgevoel.
Ik ben benieuwd hoe onze kinderen en kleinkinderen tegenover de afbraak van kerken staan en welke gebouwen zij willen bewaren. En onze nakomelingen over honderd jaar, welke gebouwen zouden zij voor sloop willen behoeden? Het Groninger Museum, TivoliVredenburg in Utrecht, het wooncomplex Jonas in Amsterdam, deze week uitgeroepen tot Gebouw van het Jaar? We leven in zo’n vluchtige tijd, waarin de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen.

Eind negentiende eeuw zijn er honderden katholieke kerken gebouwd. Alfred Tepe alleen al ontwierp er zeventig voor de provincie Utrecht, in dezelfde neogotische stijl. Die hoeven niet alle bewaard te worden. Als er maar een aantal mooie exemplaren overblijven. Niet alleen om in te zingen, maar ook voor momenten van stilte. En om onze toevlucht te zoeken in de hittegolven die ons nog te wachten staan.

8

WEBLOG

Dagelijks

Dit wordt mijn 500e blog, een gelegenheid om even bij stil te staan. Vanaf 14 januari 2013 heb ik nagenoeg iedere week een tekst geplaatst over een dagelijkse gebeurtenis, een jeugdherinnering, een vakantiebelevenis.
Waar haal je toch iedere keer de inspiratie vandaan, hoor ik wel eens. Houdt dat nu nooit eens op? Dat was ook mijn zorg toen ik tien jaar geleden aan deze blog begon. Ik vreesde de dag waarop ik niets meer zou weten te schrijven.
Onderwerpen zijn er genoeg, zie de ochtendkrant. Maar ik vind het niet zo aantrekkelijk om mij in de orkaan van meningen over de actualiteit te storten. Bovendien weet ik niet altijd wat ik van iets moet vinden. Belangrijker nog is dat een thema mij moet intrigeren, vrolijk maken of irriteren. Ooit legde ik een uitgebreide lijst van mogelijke onderwerpen aan. Ik kijk er nooit meer op. Af en toe zit ik weliswaar met mijn handen in het weinige haar. Maar meestal dienen de onderwerpen zich vanzelf aan. Soms met meerdere tegelijk.

Er zijn ideeën die zich op de fiets of in de trein al tot alinea’s tekst ontwikkelen. Dan moet ik snel wat aantekeningen maken voordat de zinnen zich ergens in mijn brein verstoppen. Meestal schrijf ik het stuk op maandag. Waar ik aanvankelijk vaak de zevenhonderd woorden overschreed is vijfhonderd nu de grens. Is de inspiratie hoog dan ben ik in een uurtje klaar. Maar het komt voor dat ik lange tijd gebogen zit over de laptop en mijn vingers boven de toetsen blijven hangen. Dan kijk ik mijmerend uit over de boomgaard achter ons huis en vraag me af, waarnaartoe die aalscholver op weg is. Of ik pak mijn kijker om te checken of die bruine vlek in de boom ver weg een buizerd is. Soms moet ik onderzoek doen, in mijn archief, mijn geheugen, het internet. ‘Jij weet nog zoveel’, hoor ik vaak. Ik weet juist heel veel niet, denk ik dan.
In die gevallen ben ik de hele ochtend bezig. Als het concept af is en ik de boterhammen voor de lunch klaarmaak schieten me altijd aanvullingen te binnen. Herlezen maakt een tekst beter. Zo schaaf ik bij totdat ik op zaterdagavond de blog aan G. voorleg. Ik wil weten of ik me niet ergens vergaloppeer. Wat nooit gebeurd is. Wel hebben we een enkele keer discussie over de vraag of een formulering niet te grof of te overdreven is. Nuances zijn correcter maar saaier.

De moeder aller vragen is natuurlijk: waarom deze blog? Ik schrijf omdat ik er aardigheid in heb, was mijn antwoord in het allereerste stuk in 2013. Zo is het nog steeds. Terugkijkend is de wekelijkse oefening tevens een leertraject voor het schrijven van mijn boeken.
Ik verwacht niet dat ik nog eens vijfhonderd stukjes ga schrijven. Maar je weet het nooit. Heb je een onderwerp wat je hier graag behandeld wilt zien of een vraag die je wilt stellen, laat het me, op welke manier dan ook, weten.

1

PAARTIJD

Dagelijks

De bomen staan op ontbotten, de wind waait om het huis, de regen slaat neer op de tuintegels en het stel meerkoeten achter ons huis heeft het voorjaar in de bol. Door het jaar heen zwemmen ze wat heen en weer, de kop meebewegend in de richting die ze gaan, zodat ze zich niet vergissen. Ze duiken onder water om voer te zoeken en zijn vooral bezig om andere watervogels uit hun leefgebied te jagen. Dan zwemmen ze met hun kop half onder water, zodat de vijand hen niet ziet. Ze voeren het tempo op en fladderen opeens met veel kabaal over de vaart. Vliegen kan je het niet noemen. Het is snelwandelen over het water.
Maar nu laten de meerkoeten hun gewoonten even varen. Het is tijd om te paren. Anders dan bij veel andere vogels is er in meerkoetenland geen waarneembaar onderscheid tussen het mannetje en het vrouwtje, zodat wij continu zitten te gissen wie wie is. Beide soorten hebben een gelijk aandeel in het uitbroeden van de eieren, beide zijn even actief in het voeren van de jonkies. Maar in deze paartijd tonen ze dan eindelijk hun ware aard, tenminste zo zie ik het. G. is er nog niet helemaal zeker van.

Dit jaar gaat het vrouwtje voortdurend op een plek in het riet achter ons huis zitten. Een nauw omsloten plaats die enige beschutting geeft. Maar wel met een ondergrond van stoppelige stengels. Dat lijkt me geen ideale plek, maar ik ben dan ook geen meerkoet. Het beestje gaat daar zitten als een oude vrouw die uitrust op een bankje in een park. Ze heeft de tijd, ze doet verder niets. Ze wacht. Dat kan een tijd duren. De twee meerkoeten zijn vaak langere tijd niet bij elkaar in de buurt. Ze lijken elk een beetje een eigen leven te hebben, dat ziet er wel geëmancipeerd uit.
Het vrouwtje wacht en wacht en dan komt op zijn dooie gemak het mannetje aanzwemmen. Als een oude heer die zijn vaste ochtendwandelingetje in het park maakt. Hij kijkt eens naar links, hij kijkt eens naar rechts, alles kalm en bedaard. Als hij in de buurt van het vrouwtje komt, tenminste de meerkoet die ik ervan verdenk het vrouwtje te zijn, verandert hij nog niet van gedrag. Je zou verwachten dat hij beleefd zijn hoed afzet en ‘mòògge’ gaat zeggen tegen de vrouw op de bank. Of dat hij zonder omkijken aan haar voorbij loopt. Maar dan, op het laatste moment, vlak voor hij haar voorbij is, lijkt hij van gedachten te veranderen. Ik heb dit al een paar maal zien gebeuren. De mannetjesmeerkoet koerst op het vrouwtje af. Kruipt er wat onhandig bovenop, alsof hij last heeft van stramme spieren. Hij zit een fractie bovenop haar, een of twee tellen, dan stapt hij weer het water in, de klus is geklaard. Het vrouwtje volgt. Ze zijn weer in de modus van het schijnbaar doelloos heen en weer zwemmen. Geen glimp van opwinding, geen teken van genot. Het zakelijke neuken, ik kan het niet anders betitelen.