EEN LESJE OVER KOEIEN
Ik sta met de boer tussen de koeien op een weiland in het Groene Hart. Waar ik ook kijk zie ik groen gras. Helder groen sappig gras. Rondom is de einder ver weg. Een rijtje bomen, een kleine spitse toren, een paar boerderijen. Boven onze hoofden trekken wolken langs, in een afwisseling van licht- en donkergrijs. De wind heeft hier vrij spel. Enkele kraaien laten zich meevoeren met de stroom, een paar eenden vliegen snaterend op uit een sloot. Verder weg bidt een valkje.
Door toevallige omstandigheden ben ik weer in contact gekomen met een kennis die ik zo’n vijftig jaar geleden regelmatig tegenkwam. A. heeft de boerderij van zijn vader overgenomen. Nu is hij vanwege zijn leeftijd aan het afbouwen. Hij fokt nog een aantal kalveren, die worden na een jaar verkocht. En hij zorg voor enkele droge koeien van een buurman-boer. Nooit van gehoord, droge koeien. Het blijken beesten te zijn die in verwachting zijn en dan een aantal weken droog staan, geen melk geven. Omdat ze dan niets opbrengen, maar wel meetellen in de bureaucratie van de melkproductie in Nederland, verzorgt A. deze koeien in hun droge weken. ‘Ze zijn al een stuk meer ontspannen geworden sinds ze hier zijn’, zegt hij terwijl hij een van hen over de kop aait.
Tweemaal per dag gaat hij met zijn kar het land achter zijn boerderij in. Bij elke overgang van het ene weiland naar het andere stopt hij om een hek te openen, even door te rijden, weer af te stappen en het hek weer dicht te doen. Tweemaal per dag telt hij of alle veertien koeien er nog zijn. Soms belandt er namelijk wel eens eentje in een sloot. Deze zomer nog had hij zijn kleren uitgetrokken om in de sloot de banden om de schrikachtige koe heen te doen, waarna hij het beest de kant op kon trekken.
A. heeft wat koeken meegenomen voor de dames. Ik leg een brok op mijn vlakke hand en houd die voor zo’n grote, dampende koeienbek. Bang dat zo’n koe tegelijk mijn vingers opeet, hou ik de hand te ver weg, zodat het brokje in het gras valt. Ik wil hem pakken, maar die koe buigt ook voorover. Daar sta ik dan met mijn gepoetste schoenen tussen de koeienvlaaien.
Koeien kalveren nu het hele jaar door, hoor ik. ‘Wanneer noem je een kalf een vaars?’, vraag ik. Na een jaar wordt een kalf een pink. Die benaming was ik vergeten. En na drie jaar wordt een vaars een schot, die kende ik nog niet. Sinds mijn jonge jaren heb ik niet meer tussen de koeien gestaan.
Een koe legt haar forse kop op de schouder van A. Ze heeft donkerblauwe, glazige ogen en daarboven krullende haartjes, als een soort wenkbrauwen. Naast mij staat ook zo’n gevaarte dat aandacht wil. Ik voel de warme adem in mijn nek, daarna een warme schuurlap.
De wind trekt aan, een groep spreeuwen buitelt om elkaar heen. Ver weg klinkt het donkere geluid van een tractormotor.