Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Dagelijks

1

DANKBAARHEID

Dagelijks

Elke morgen mogen wij aan de ontbijttafel een vraag beantwoorden. Het papieren label van het Pickwick theebuiltje vraagt ons na te denken: ‘welke levensles wil je doorgeven aan anderen?’ ‘Wat wil je deze week bereiken?’ Het zou me niets verbazen als ik binnenkort de volgende vraag tegenkom: ‘waar ben je vandaag dankbaar voor?’
‘Dankbaarheid blijkt een beschermende werking te sorteren tegen psychische klachten en is een aanjager van veerkracht’, zo las ik onlangs in De Volkskrant (15-01). ‘Mensen die dagelijks een dankbaarheidsdagboek bijhouden waarderen hun leven hoger en ervaren een betere mentale gezondheid dan mensen die dit niet doen.’ Door deze oefening leer je om blij te zijn met wat je hebt.

Zo’n tien jaar geleden liepen G en ik in Schotland de West Highland Way, 165 kilometer van Glasgow naar Fort Williams. Ten noorden van Loch Lomond zaten we op een avond met een groep Canadezen in de Drovers Inn (Est. 1715). Gezeten achter grote pinten Scottish Ale werden we uitgenodigd elkaar de Highs of the day te vertellen. Zij deden dat elke dag. ‘You’ve done a great job’, zei een de mannen toen ik tevreden verteld had dat ik het lange traject had volgehouden. Hij stond op en hield zijn vuist omhoog zodat ik de mijne ertegenaan kon tikken. Daarna hieven we allemaal ons glas en proostten op zoveel moois.
De positieve psychologie is een richting binnen de psychologie die het belang van positieve ervaringen vooropstelt. Ze is ontstaan als tegenhanger tegen methoden die gericht zijn op de ontrafeling van problemen. Het regelmatig benoemen van positieve ervaringen dient om de weerbaarheid en het zelfvertrouwen van mensen te bevorderen. De dankbaarheidsmethode lijkt een nieuwe loot aan de boom van de positieve psychologie.
Tevreden zijn over je eigen werk valt niet onder de nieuwe methode. Dankbaarheid veronderstelt een gever. Relaties zijn onmisbaar voor een goede geestelijke gezondheid. ‘En dankbaarheid is een van de sleutels om die relaties goed te houden en te verdiepen’, aldus hoogleraar Ernst Bohlmeijer, die een app ontwikkeld heeft om de dankbaarheid te bevorderen.

De wereld is zo vergeven van negatieve zaken dat ieder initiatief om het leven lichter te maken mij welkom lijkt. Al bespeur ik bij mijzelf ook een lichte wrevel. De dankbaarheidsmethode roept herinneringen op aan een religieus verleden. Dank U voor deze nieuwe morgen… is het lied dat in mijn hoofd weerklinkt. De laatste jaren overvalt mij steeds vaker een groot gevoel van dankbaarheid als ik thuiskom van een lange reis. Geen ongelukken gebeurd, niks gestolen, niet ziek geworden. Maar ja, wie moet ik in dit geval dankbaar zijn?
Ik was al een eindje op weg met dit blog toen ik zaterdag 19-02 in De Volkskrant een nieuw artikel las. ‘Onze obsessie met positiviteit is schadelijk’, vindt de Amerikaanse psychotherapeut Whitney Goodman. Het idee, dat wie maar positief denkt alles kan bereiken (‘Je kunt het!’, ‘Je bent geweldig’) maakt sommigen diep ongelukkig, ondanks het dagelijks inventariseren van de Highs of the day. Goodmans advies is om te accepteren dat het leven niet altijd leuk is. Ook dat is waar.
Bedankt dat je dit stukje wilde lezen.

3

DE IMPACT VAN DE OORLOG

Dagelijks

NSB’ers paraderen. Bron: Niod

Wie vaker hier komt herinnert zich wellicht dat ik vorig jaar juni schreef over mijn zoektocht naar de daders van de liquidatie van een Vleutense NSB’er. Deze Van der Grift wilde in 1944 zijn lidmaatschap van de NSB inleveren. Hij waarschuwde verzetslieden als er razzia’s op komst waren en hij bood zelf onderdak aan een onderduiker. Na uitgebreid onderzoek onder meer in de dossiers van het Nationaal Archief was mijn conclusie dat de kans groter is, dat Van der Grift door leden van de Landwacht, de NSB-opsporingsdienst, is omgebracht dan door verzetslieden. Er zijn geen gevallen bekend van een NSB’er die door ‘eigen mensen’ is omgebracht. (Overigens, ik noemde geen namen van daders.)

Mijn blogs in juni waren gebaseerd op een concept artikel dat ik – met medeweten van de redactie – schreef voor het tijdschrift van de Historische Vereniging Vleuten – de Meern. In januari 2021 had ik een eerste versie ingeleverd. Met het oog op de familieleden van voormalige NSB’ers wilden de redactie en het bestuur van de vereniging voorzichtig zijn.
Daarom kwam er vanuit de vereniging een gesprek met de kleinzoon van de groepsleider van de NSB. Dit familielid was na het lezen van het concept geschokt. Allerlei nare jeugdherinneringen waren weer naar boven gekomen: dat hij wegens pesterijen van school was gehaald, niet meer aan een sportclub kon deelnemen, e.d. Minstens zo confronterend was, dat het beeld dat hij van huis had meegekregen over zijn grootvader als ‘goede NSB’er’, aan gruzelementen lag.

Het tijdschrift van de Historische Vereniging

Ik was onder de indruk en bood hem een gesprek aan waarin hij zijn kant van het verhaal zou kunnen vertellen. Ondertussen had ik al meermalen contact gehad met publicist Ad van Liempt over de diverse voetangels en klemmen in de beschrijving van verhalen uit de oorlog.
In juni volgde eindelijk een gesprek tussen de kleinzoon, de voorzitter van de historische vereniging, de redactiecoördinator en mij. De uitkomst was dat ik initialen zou gebruiken en de zin zou toevoegen dat er geen aanwijzingen zijn dat Vleutense NSB’ers betrokken waren bij de liquidatie. Hiermee kon de kleinzoon instemmen. Daarmee leek de laatste hobbel geruimd. Van Liempt vond mijn verhaal plausibel.

In augustus schreef een van de redactieleden een uitgebreid bezwaar tegen het aangepaste artikel. Hij vroeg zich af of er wel geciteerd mocht worden uit de dossiers van het Nationaal Archief, sprak over mogelijke hele en halve onwaarheden en was bovendien van mening dat het tijdschrift niet bedoeld was om te beschrijven wat NSB’ers hebben misdaan. Met zijn reactie begon de zaak te kantelen. Bestuur en redactie verschilden van mening. Gelet op het redactionele statuut lag de beslissing bij de redactie. Die liet mij in december weten dat men het artikel niet zou plaatsen. Op de eerste plaats omdat het sommige lezers wellicht slapeloze nachten zou bezorgen. Daarnaast vond men de conclusies te controversieel. Men wil niet dat het blad discussie oproept.
Ondertussen hebben de oorlogsgebeurtenissen mijn blijvende interesse gewekt. Ik ga mijn onderzoek verbreden naar de lokale gebeurtenissen gedurende de vijf oorlogsjaren. Voor publicatie zal ik een ander platform zoeken.

3

BRIL

Dagelijks

Onlangs had ik ruzie met mijn leesbril. Hij zakte voortdurend over mijn neus omlaag, waardoor ik gedwongen was ‘em weer omhoog te duwen. Dat ging door totdat ik me geïrriteerd afvroeg waardoor dat afzakken veroorzaakt werd. Na een vluchtig onderzoek was mijn analyse: de poten staan te wijd uit. De oplossing was derhalve: de pootjes een beetje bijbuigen.
Een bril is een geweldige uitvinding (‘Ze zijn zo knap tegenwoordig’, hoor ik hier mijn moeder zeggen). Omdat ik ‘em alleen nodig heb om te lezen, gaat de bril regelmatig op en af en moet ik ‘em steeds bij de hand hebben. Bijvoorbeeld omdat de ontwerper van het pak tagliatelle ervoor gekozen heeft om de bereidingstijd zo miniem mogelijk weer te geven, terwijl er op het pak ruimte genoeg is voor koeieletters. De afstandsbediening van de tv. De tijdsaanduiding op mijn smartphone. De bordjes in musea. Op en af en op en af. Daar wordt zo’n bril niet beter van.

Ik gebruik een leesbril met een uiterst dun montuur. De kunststof pootjes draaien via een minuscuul stalen scharniertje. Dat scharniertje moest dus een beetje bij te buigen zijn. Kijk alsjeblieft uit, sprak ik mezelf toe. Nog niet eens een jaar geleden heb ik in dezelfde situatie het montuur gebroken. De opticien aan wie ik toen schuldbewust de breuk voorhield, verblikte of verbloosde niet. Alsof er iedere dag wel iemand voor zijn neus staat die op zijn bril is gaan zitten of ‘em van het balkon heeft laten vallen. Uiterst dun of niet, het montuur kon toen gewoon gelijmd worden, een specialistenwerkje dat me drie brilloze dagen en dertig euro kostte.
Met deze geschiedenis in gedachten probeerde ik ditmaal heel voorzichtig de pootjes bij te buigen, ondertussen uitproberend of mijn inspanningen al resultaat gaven. Het montuur bleef intact, constateerde ik tevreden.
Er zijn mensen die een leesbril aan een koordje om hun nek laten bungelen. Daar hou ik niet van. Een tijdlang heb ik de bril met één pootje bovenin mijn overhemd gestoken. Op die manier ben ik ooit in Rio de Janeiro een straat overgestoken, of beter gezegd overgehold, gelet op de stadsbus die in aantocht was. Aan de overkant kon ik nog net zien hoe mijn kostbaar bezit onder de machtige wielen van de bus vermorzeld werd.

Ik boog één pootje nog iets verder. Zodat mijn bril er weer een tijdje tegen kon. Op dat moment viel een van de glazen uit het montuur. Dat glas zat geklemd tussen de metalen bovenrand en een dun plastic koordje aan de onderzijde. Het terugzetten bleek een inspannend gefrut. Tot driemaal toe liet ik de bril met veel verwensingen liggen om evenzovele keren de uitdaging opnieuw op te pakken, mezelf dwingend tot geduld en rustig doorademen.
Precies op het moment dat het me eindelijk lukte het glas vast te zetten brak het pootje van de bril aan de andere zijde. De buren hebben wijselijk niet geïnformeerd naar de oorzaak van mijn uithaal. Tijd voor een nieuwe bril dus. Ondertussen loop ik met een scheve prothese die van plakband aan elkaar hangt. Maar dat past wel bij mijn leeftijd.

5

SCHEMERING

Dagelijks

Aan het einde van een zondagmiddag – de schemering is ingevallen, het water van de Vleutense wetering is donker, de oevers grijs – open ik de donkerrode achterdeur van het huis van mijn tante Jo en ome Do. Het droge, schurende geluid van de scharnieren verbreekt de stilte. Ik stap de keuken in en sluit zachtjes de deur. Binnen is het al bijna donker. Dat deert mij niet, ik ken de weg op mijn duimpje. Ik open de deur naar de woonkamer en neem het opstapje. Ook hier is het duister. Alleen door de ruitjes van de schuifdeuren tegenover mij zie ik het flauwe licht dat door een achterraam naar binnen valt. Er hangt een geur van sigaren en zoete thee. Is er iemand thuis, vraag ik mij af. Ik aarzel een ogenblik. Alleen het tikken van de grote wandklok doorbreekt de stilte. Onzeker loop ik om de ronde tafel heen, naar de half openstaande schuifdeuren en de achterkamer, het weinige avondlicht tegemoet. Dan pas zie ik de silhouetten van twee figuren, links en rechts voor het raam, de hoofden omgedraaid om in het laatste licht te zien wie binnen is gekomen. Mijn jonge geest is verbijsterd. Twee mensen zitten in het bijna-donker stil en zwijgend voor het raam. Het leven lijkt hier tot stilstand gekomen. Wie gaat er nu als een dooie in het duister uit het raam zitten staren? Naar niks. Zonder iets tegen elkaar te zeggen.

Deze herinnering kwam in mij op bij het lezen van een artikel van Marjolijn van Heemstra in de Volkskrant van 20 november j.l. Zij stelt daarin de fixatie op economische groei ter discussie en keert zich ‘tegen het absurde idee dat elke seconde nuttig moet worden besteed, tegen de groeiverslaving die onze levens beheerst.’ Schemeren is in haar ogen een krachtig middel tegen deze fixatie: ‘Simpelweg zitten en zien hoe de duisternis opkomt, hoe grenzen vervagen, de dag verwatert. (…) Een zeer toegankelijke oefening in niet-doen en niet-zijn. (…) Het gaat zo langzaam dat er niets lijkt te gebeuren, terwijl intussen alles verandert. Wat in daglicht vastomlijnd is, verwatert in de schemering.’ Het daglicht beperkt je locatie, de duisternis maakt je wereld grenzeloos, zo schrijft zij.

Nu ik zelf de leeftijd heb van mijn oom en tante destijds, kan ik me vinden in het pleidooi voor schemeren, als voorbeeld voor een moment van rust. Al is de drijfveer om iets te doen bij mij meestal sterker, zeker als ik denk aan de klok die de jaren wegtikt. Deze week zette ik aan het einde van de middag mijn stoel voor het raam aan het westen en liet het vallen van de avond op mij inwerken. Bomen die grijs afsteken tegen het licht daarboven. De contrasten tussen licht en donker weerspiegeld in het wateroppervlak. Een laatste roep van een mees. De wind is gaan liggen, het lijkt of ook de natuur rust neemt. Zo word ik omsloten door het grijsdonker. Totdat binnen het licht aanfloept en de betovering over is.
Heb ik nu een uur gewonnen of een uur verloren?

2

GODFRIED BOMANS

Dagelijks

Tussen de beperkte grammofoonplaatverzameling bij ons thuis stond een promotieplaatje uit 1962. In een als humoristisch bedoelde sketch speelt Wim Sonneveld de interviewer en Godfried Bomans een beroemde componist. De cabaretier Sonneveld is ditmaal de aangever (‘hoebedoeluuu?’) voor de grappen van de schrijver Bomans. Sonnevelds uithaal aan het einde dat hij Bomans een brutale, gezwollen, zelfingenomen, brallerige kwal vindt lijkt niet alleen door de sketch ingegeven. Ik herinner mij dat ik als tienjarige geschokt was door de directe wijze waarop beide mannen elkaar de ongezouten waarheid vertellen.

Godfried Bomans schreef in de jaren dertig en veertig enkele nu nog steeds gelezen boeken, zoals Erik of het klein insectenboek (de 60e druk verscheen in 2013). Na de oorlog schreef hij columns voor De Volkskrant en Elsevier. Door zijn humor, scherpe observaties en originele gedachten werd hij een televisie-persoonlijkheid. In die tijd vond ik hem oubollig en conservatief.
Op 21 december a.s. is het vijftig jaar geleden dat Godfried Bomans overleed. Raken veel schrijvers na hun dood al gauw in de vergetelheid, voor Bomans is de belangstelling nog altijd groot, waarmee een van zijn uitspraken wordt bevestigd: ‘zolang er nog mensen over je spreken, ben je nog niet helemaal dood.’
Het Godfried Bomans Genootschap houdt met publicaties en lezingen zijn gedachtegoed op peil. Er zijn tientallen boeken over de man verschenen, een ongekende verzameling voor een schrijver die tijdens zijn leven nooit één literaire prijs ontvangen heeft. Die aandacht heeft hij zelf in de hand gewerkt. Niet alleen was hij een meester in verzinsels en rookgordijnen – je wist bij hem nooit wat waar of onwaar was. Hij was daarnaast een zeer complexe persoonlijkheid. Bij iedere deskundige van wie het beroep met psy- begint, loopt hiervan het water in de mond. Bomans wordt gekenschetst als overgevoelig, ijdel, clownesk, ongrijpbaar, lichtgeraakt. Een poseur, een onzeker kwetsbaar kind, altijd op zoek naar warmte. Hij genoot ervan als vrouwen verliefd op hem werden en keek ondertussen alweer uit naar de volgende vrouw die hem alle aandacht zou kunnen schenken.

Schrijven kon hij als de besten. Er zijn taalkundigen op zijn werk gepromoveerd. Erkende literaire grootheden als Mulisch en Brouwers spraken hun bewondering uit. Hoewel zij er veelal aan toevoegden dat zij vooral Bomans stijl bewonderen en niet zozeer de inhoud. Maarten ’t Hart daarentegen was niet onder de indruk.
Bomans komt uit een katholiek nest. Op dat punt zijn er geen mystificaties rond zijn persoon. Hij kon goed de spot drijven met de gedragsdragers in de kerk. Tegelijkertijd proef je zijn verlangen naar de aloude katholieke rituelen en gebruiken. Ik las de laatste jaren diverse boeken waarin hij verhaalt van zijn roomse jeugd. Over de kapelaan die het kind vraagt ‘Braaf op school?’ en zonder een antwoord af te wachten alvast invult: ‘kijk dat doet me genoegen’. En over de pastoor: ‘Als hij een parochiaan ontmoette legde hij zijn arm om diens schouder, alsof de man zojuist uit een moeras was opgehaald.’ Bomans noteert over het Rijke Roomsche Leven: ‘wij leefden in een zelfgenoegzaamheid, die wortelde in angst.’

1

EEN EETAFSPRAAK

Dagelijks

Hoe oud zouden zij zijn? Zestien, zeventien hooguit?
Een jongen en een meisje, tegenover elkaar aan een kleine tafel in een restaurant. Zij heeft een gezicht uit duizenden en lang blond haar. Ze draagt een lichtblauwe blouse. Hij heeft kort donker haar. In zijn gezicht zie je tegelijk het kind dat hij was en de man die hij wordt. Hij is gekleed in een wit overhemd. Ze zien er beiden keurig uit, goed opgevoed, bovengemiddeld opgeleid. Zij buigt zich naar hem toe, hij leunt wat achterover.
Ik zie de stapel pannenkoeken voor me, die de moeder van een vriendinnetje lang geleden op tafel zette. Het was de eerste keer dat ik bij haar at en ik kreeg er weinig door mijn keel. Ik vroeg vriendinnetjes mee naar de kermis. Naar het zwembad of de film. Nooit maakte ik op die leeftijd een afspraak in een restaurant. Ik kende dat niet, ik ging ook niet met mijn ouders uit eten.

Het meisje praat, zij ziet er zelfbewust uit. De jongen luistert, zijn gezicht is onbewogen, onpeilbaar. Zij schuift haar stoel nog dichterbij, hij houdt afstand. Is het zijn eerste keer en weet hij niet hoe zich in zo’n situatie te gedragen? Of heeft hij eigenlijk niet zo’n zin in dit etentje? Dat witte overhemd, daarover moet hij nagedacht hebben. Dat draagt hij niet dagelijks. Hij ziet er een beetje uit als een bedaagde veertiger, als zijn vader wellicht.
Ik wilde juist iets wat mijn vader niet droeg: een broek met uitlopende pijpen, oranje badstof sokken, een goudbruine velours trui.
Zij heeft nu haar vingertoppen losjes op zijn hand gelegd. Hij weert niet af, beantwoordt haar gebaar ook niet. Hij laat haar begaan.
Ik moest de meisjes leren kennen. Ik vond hen serieus en braaf. Ze wierpen elkaar onderling blikken toe, die ik niet kon volgen. In de gymnastiekzaal liepen zij achteraan. Ze maakten geen grappen en vonden het niet erg als zij verloren met toepen. Bovendien konden ze lang met elkaar kletsen zonder iets te doen.

De twee zijn alleen op elkaar gericht. Ze kijken niet in het rond, niet op hun telefoon. Het ziet er niet uit als een moeilijk gesprek, maar er wordt ook niet gelachen. Het oogt vooral serieus. Wat zal zij hierover aan haar vriendinnen vertellen? Ik zie hem zitten in de voetbalkantine met zijn teamgenoten na een wedstrijd: veel kabaal, sterke verhalen, korte zinnen, uitroepen, gelach, elkaar de loef afsteken.
Nu liggen van elk beide handen op tafel, ze raken elkaar voorzichtig, vingertoppen die zich om elkaar krullen.
Ik hield wel van dansen, dan deed je tenminste wat. Toen ik eens tijdens het dansen mijn handen op de heupen van het meisje legde, meende ik iets hards te voelen. Zouden meisjes korsetten dragen, vroeg ik mij af, zo’n roze kledingstuk dat ik thuis wel eens aan de lijn zag hangen.
De jongen rekent af. Als zij het restaurant uitlopen haakt zij haar arm in de zijne. Gearmd als een stel dat al jaren bij elkaar is lopen zij naar buiten.

0

VOORBEREIDEN OP DE DOOD

Dagelijks

Twee weken geleden overleed een neef van mij. Hij is vijfenzeventig jaar geworden. Een halfjaar geleden was bij hem darmkanker vastgesteld. Hij was ervoor behandeld en hoopte dat hij nog een tijdje mee zou kunnen. Na enkele maanden constateerden de artsen dat er uitzaaiingen waren in de botten. Dat was niet alleen heel pijnlijk, het was ook onbehandelbaar.
Zijn overlijden confronteerde mij, niet voor de eerste keer, met de harde werkelijkheid: een ongeneeslijke ziekte kan je zomaar overkomen, zonder waarschuwing vooraf. Je kunt je niet op zo’n overval voorbereiden. Of wel?

Hodie mihi, cras tibi, heden ik, morgen gij. Het staat nog wel eens vermeld op begraafplaatsen. Alsof de doden je met een holle lach toeroepen: denk maar niet dat jíj eraan kunt ontsnappen.
De dit jaar overleden cabaretier Jeroen van Merwijk zong ooit over de dood:
Jij kunt van hem altijd op aan
Hij zal nooit iemand overslaan
Het is zeker dat hij vroeg of laat
Een keertje aan de voordeur staat
Dat het leven eindig is weten we allemaal. Maar met die kennis ben je nog niet voorbereid.
De Amerikaanse psychiater Kübler-Ross was in de jaren zeventig een van de eersten die aandacht vroeg voor het stervensproces. Je kunt beter afscheid nemen van het leven als je gedaan hebt wat je wilde doen en gezegd hebt, wat je nog te zeggen had, was haar boodschap. In grote lijnen voldoe ik hieraan, zeg ik dan stoer. Maar mocht ik morgen horen dat mijn einde nabij is, dan zou ik toch nog graag wat tijd willen om het boek, waaraan ik nu werk, af te maken.

De Australische stervensbegeleider Bronnie Ware vroeg aan terminale patiënten waarvan zij spijt hadden. Zij kwam tot een top 5:
1. Ik wilde dat ik meer mijn eigen keuzes had gevolgd in plaats van die van anderen.
2. Ik wilde dat ik niet zo hard gewerkt had.
3. Had ik maar vaker de moed gehad om mijn gevoelens te uiten.
4. Had ik maar meer aandacht besteed aan mijn vrienden.
5. Had ik mezelf maar wat meer geluk gegund.
Kijk ik naar deze punten dan krijg ik het al wat moeilijker. Gevoelens uiten is niet mijn sterkste kant en heb ik wel genoeg tijd aan sociale contacten besteed?

Huub Buijssen, een publicist die werkzaam was in de ouderenzorg, kreeg op een dag het bericht dat hij alvleesklierkanker had en hooguit nog drie maanden te leven had. Na enkele weken vertelde de arts dat hij een foute diagnose had gesteld. Al snel richtte Buijssen zich weer op de toekomst en op de dingen die hij wilde bereiken. Dat is heel menselijk, zegt hij in een interview. Je richt je niet op tegenslag. Ondanks dat hij de klap van het nadere einde ervaren heeft kon hij maanden later de pijn hiervan niet meer oproepen. ‘Je kunt je wel de dood van een ander voorstellen, maar niet die van jezelf.’
Mijn conclusie: ik kan lijstjes afvinken tot ik erbij neerval, maar als de dood morgen bij mij aanbelt zal ik totaal van slag zijn. De vraag is hoe ik daarna verder ga met de verwerking.

0

WHATS UP?

Dagelijks

‘Ping!’, klonk er op mijn telefoon. Ik zat in Italië in een busje dat zich door het donker langs haardspelbochten omlaag kronkelde. Mijn bril zat onbereikbaar voor mij opgeborgen in een tas die in de bagageruimte stond. Met veel moeite kon ik de vraag van G. ontcijferen: ‘Hoe ging het optreden’. Whatsappen is de snelweg in het communicatieve verkeer, dus ik wilde alvast een voorlopig antwoord geven op haar vraag. Dit is het bericht dat G. ontving: ‘Zit in het busje terug, we GGD volhajajopeld en’. Gevolgd door: ‘A Ntwootd laten er, geen bril opk’.

Aanvankelijk zag ik weinig in What’s app. Het leek mij meer iets voor jngrn. Ik zag hen met twee duimen razendsnel op hun schermpje tikken. Dat gepriegel met mijn dikke vingers op het kleine schermpje vond ik erg onpraktisch. Even bellen vond ik een stuk gemakkelijker. Bovendien probeer ik altijd foutloos Nederlands te schrijven.
Zoals ik indertijd na een periode van verzet toch maar op de smartphone ben overgeschakeld, bang dat ik anders de volgende innovatie niet meer zou kunnen volgen, zo heb ik mij aangepast in het gebruik van whatsapp. Net als 12,4 miljoen Nederlanders. Dat is met aftrek van kleuters en ouden-van-dagen zo ongeveer de gehele bevolking. Wereldwijd zijn er meer dan twee miljard gebruikers, dat is een kwart van alle mensen op de aarde. Er moeten landen zijn waar velen de fasen van het telefoneren en het mailen hebben overgeslagen. Zie ik beelden op televisie van arme mensen in krottenwijken, waar van alles ontbreekt, dan zie ik daar ook altijd mensen met een smartphone.
Ik liep eens op mijn eentje hoog in de Italiaanse Alpen, ver van de bewoonde wereld toen ik een appje ontving dat onze kat rustig in de zon lag. Wat zou de volgende ontwikkeling zijn? Het duizelt me af en toe. Wat zouden we zien als al die geluidsgolven zichtbaar waren? En nog raadselachtiger: waar verdwijnen al die geluidsgolven?

Ik zie nu de voordelen van whatsappen. Je kunt een aantal mensen tegelijk bereiken. Het is minder storend of dwingend dan telefoneren. Ik heb nog even geprobeerd om het tikken met twee duimen aan te leren. In een overmoedige bui dacht ik dat mij dat wel zou lukken. Ik heb het opgegeven. Sommige dingen moet je niet meer willen. Maar ik voel met niet onthand als Whatsapp eens uitvalt, zoals op 4 oktober j.l. Het is juist wel eens goed, dacht ik, als mensen eventjes niet meer alles kunnen wat zij willen. Maar dat komt omdat ik vlak na de oorlog geboren ben.
Vermakelijk is het af en toe, als ik kijk naar de woorden die de app suggereert.
Typ ik Vanavond eten wij dan volgen als opties: het – hebben – zijn.
Ik hou van de: middag – trein – gemeente.
Ik ga op vakantie: in Rusland – in Doorwerth.
Ik heb contact gehad met: Gerda Islam – Gerda – de.
Achtereenvolgende keuzen geven verrassende resultaten:
De politie heeft: nog meer > hulp > in de huishouding.
De kardinaal wil: graag > weer verder > met zangles.

2

HERFSTVAKANTIE

Dagelijks

Daar zitten we, naast elkaar in de smalle beige fauteuils. Het salontafeltje voor ons ligt vol boeken en spelletjes. Onder de televisie ligt een onafgemaakt spelletje Board Script, de look-alike van Scrabble. De open haard is leeg, asresten in de hoekjes herinneren aan het gebruik door vorige bewoners. Er hangt een vage geur van chloor. De radiatoren zijn behangen met badpakken en handdoeken. Een zachte najaarszon valt de kamer binnen, elk moment dwarrelt er wel een blad van een boom. Buiten klinkt het donkere geluid van een landbouwwerktuig.

Een quokka

Onze kleindochters van tien en negen vermaken zich elders op het park. Wij lezen een boek, in afwachting tot ze opgewonden weer binnen komen vallen om een boterham te eten. En een extra plak kaas. Oma is van de ‘kaas-delivery’, zo heet dat in hun taal. N. heeft gedroomd dat ze les kreeg van Albert Einstein. S. zoekt op de tablet een plaatje van een quokka. Een mooi woord voor scrabble, maar wat is dat, vraag ik. Alom verbazing. Wie weet er nu niet wat een quokka is? Het is het meest gelukkige dier ter wereld. De kleine kangoeroe lijkt rechtstreeks uit de studio van Disney afkomstig.
Toen we op vrijdagavond na uren in de file gestaan te hebben hongerig aankwamen op onze vakantiebestemming, liepen de kleindochters eerst naar hun slaapkamer om hun kleren in keurige stapeltjes in de kast te leggen. Daarna maakten zij de bedden op. Zonder dat wij het gevraagd hadden.
Hoe vaak ben ik al niet in een vakantiehuisje in Nederland geweest, vraag ik me af. Thuis moet er een logboek liggen waarin ik het aantal heb bijgehouden. Vastleggen is een vorm van niet-kunnen-loslaten. In de doos van Board Script vind ik tot mijn verbazing een stapel ingevulde scoreformulieren met datum en plaats erbij. Ik heb het spel door de jaren heen in uiteenlopende gezelschappen gespeeld en vaak in vakantiewoningen. Een leven samengevat in vakantieweekjes en scoreformulieren.

Dit is het eerste huisje waarbij je alles waar je behoefte aan hebt in de app kunt regelen. We hebben daar niet om gevraagd, maar het is voor ons eigen bestwil, zo begrijp ik. De openingstijden van de winkel, dat lijkt me nu echt iets voor de app. Helaas! De bediening van de magnetron en de vaatwasmachine. Tevergeefs! Wij zijn blij dat wij nog een van de weinige huisjes hebben waar we de deur met een sleutel kunt openen in plaats van met de app.
Ik haal de meisjes uit het zwembad. De een gaat achter op de fiets zitten, de ander op de stang. ‘Nu kan opa niet meer opstappen’, zegt N. Hoewel de meisjes al (bijna) tiener zijn, verhuur ik mijzelf nog regelmatig als pakezel of hobbelpaard. Ik heb een huppeltje bedacht, waarbij ik hand in hand met hen door het park ga. Dus nu slinger ik mijn been soepel tussen de meisjes door en over de stang. Ik voel me een jonge hond als ik zo met hen over het parkeerterrein slalom.
‘Wij hebben een atletische opa’, zegt N. ‘Wie heeft dat nou?’

1

DE KRANT

Dagelijks

Iedere ochtend lees ik tijdens het ontbijt ongeveer een half uur Trouw. Dat is meestal voldoende om het nieuwskatern door te nemen. Tijdens de koffie of de lunch lees ik nog de achtergronden in De Verdieping en maak ik een van de puzzels (G. en ik verdelen deze eerlijk). Waar is dat lezen van de krant eigenlijk goed voor, vroeg ik mij laatst af. Wat zou er gebeuren als ik geen dagblad meer zou lezen?
Behalve uit de krant haal ik het nieuws enkele keren per dag van Teletekst, wat ik een goede journalistieke samenvatting vind van wat er in de wereld gebeurt. Ik kijk nog wel eens op nos.nl voor meer nieuws en als ik sta te koken zet ik gewoontegetrouw Radio 1 aan. Het nieuws op tv zie ik nauwelijks.
Zonder krant blijf ik dus ook wel van het belangrijkste nieuws op de hoogte. Sterker nog, een deel van wat ik in de krant lees is mij al bekend. En stel dat ik meer wil weten, dan kan ik het nog altijd ergens opzoeken.

In de editie van Trouw van woensdag 15 september is het artikel over versoepeling van de coronamaatregelen eigenlijk oud nieuws. De discussie over het gebruik van de coronapas interesseert me daarentegen zeker. Het verslag van de Europese spelen voor sociaal kwetsbaren sla ik over. Maar het artikel over de middagkranten die gaan verdwijnen lees ik. De kop Politiek koorddansen over de toekomst van Catalonië maakt me nieuwsgierig. Dat geldt ook voor Poetin: troepen Turkije en VS moeten Syrie uit, een uitspraak die in aanmerking komt voor de gotspe van het jaar. Zo wik en weeg ik bij elke kop: het artikel lezen of doorbladeren. Ik weet niet of er een rechte lijn in zit. Ik lees waarom DSM van zijn kunststofdivisie af wil, maar wat doe ik met die kennis? Ik lees ook wel eens een sensationeel stukje waarbij een stem in mij zegt, dat ik dat moet overslaan. Aan de opiniepagina besteed ik ruim aandacht, zoals ik ook de column van Stevo Akkerman altijd lees. Die van Ephimenco regelmatig, hoewel ik me erger aan zijn standpunten. Nelleke Noordervliet, James Kennedy, Rob de Wijk, Bert Keizer, Hans de Bruijn zijn columnisten van wie ik de stukjes vaak lees, de taalcolumn achterop altijd.

Het gebeurt niet vaak dat iets wat ik gelezen heb me nog lang bezighoudt. Zou ik ’s avonds een test moeten invullen van wat ik die dag in de krant gelezen heb, dan is de vraag wat er is blijven hangen. En als mij iets bijgebleven is, dan is de vraag wat ik met die kennis doe? Dus waarom dan iedere dag uitgebreid de krant lezen? Is het gewoontegedrag? Is het een tijdverdrijf, zodat ik tijdens ontbijt en lunch niet verveeld voor mij uit hoef te staren? Wil ik op een verjaardag kunnen meepraten?
Het zijn vooral de achtergronden, de analyses en de meningen die me in de krant interesseren. En dan vooral de zaken die bij mijn belangstelling en bezigheden aansluiten. Erg enerverend is dat allemaal niet. Maar als de krant een keer niet bezorgd is, begint mijn dag niet goed.