Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Dagelijks

0

GENIETEN

Dagelijks
 Het gebeurt wel eens, dat anderen iets zeggen over hoe men mij ervaart.
‘Jij zult ook nooit eens een agent tussen zijn benen pissen’, heeft ooit iemand tegen mij gezegd.
Dat was een rake observatie.
‘Je kunt niet genieten’ was een andere opmerking die een kern van waarheid in zich heeft.

Ik hou van klassieke muziek, maar ik ga nooit zomaar op de bank zitten luisteren. Dan pak ik er toch even het strijkgoed bij. Een kaartspelletje spelen op de computer vind ik een aangenaam tijdverdrijf, maar het mag natuurlijk niet te lang duren. In een therapie heb ik een keer een opdracht gekregen om activiteiten op te schrijven waarvan ik kan genieten. Sindsdien neem ik nog wel eens een warm bad (daarover een andere keer meer).
In het leren genieten kan ik een voorbeeld nemen aan onze kat Y. Heeft ie net een nacht lang liggen pitten, nestelt hij zich op een plekje in de zon en gaat daar heerlijk liggen spinnen. Als ie zijn brokjes in saus krijgt, likt hij eerst alle saus op, omdat ie dat het lekkerste vindt. Gedurende de rest van de avond werkt hij met enige moeite de brokken naar binnen. Dat zou ik nu precies andersom doen. Eerst de brokken wegwerken en dan nog even genieten van de saus.  Eerst het nuttige, dan het aangename.
Ik voel daarom steeds minder aansluiting bij de wereld om mij heen, waarin genieten, kicken en het nastreven van succes tot het grootste goed behoren. Meedoen aan een danswedstrijd op tv: kicken! Deelnemers aan the Voice of Holland die staan te bibberen voor een optreden: ‘ik ga nu heel erg genieten’! Als het resultaat toch wat tegenvalt, wordt het optreden alsnog met woorden mooi gemaakt: ‘je was echt fan-tas-tisch’.
Wie wil blijven genieten, moet voortdurend zijn grenzen verleggen. Is gewoon skieën op de piste te saai geworden, dan begeven we ons buiten de geprepareerde baan. Of we gaan na afloop naar het wellness landscape in het hotel. Het avondje naar de disco heeft zich ontwikkeld tot 12 uur lang springen op een dance festival. I want it all and I want it now.

De belgische psychiater Dirk de Wachter beschrijft in zijn boek Borderline times de alomtegenwoordigheid van de ‘plicht’ om jezelf te zijn en te genieten. Als je niet kunt genieten dan ben je een loser, die behandeld moet worden. Het consumentisme vult het gat op dat ontstaan is door het wegvallen van tradities, kerk en geloof. Achter een façade van succes en geluk ziet hij een gebrek aan eigenwaarde, bindingsangst en relationele instabiliteit. Gaat een relatie even minder goed, dan gaan we op zoek naar een ander. We kunnen er niet mee leven als het een tijdje minder gaat, want we moeten gelukkig zijn en geluk is maakbaar. Problemen die bij het leven horen, zoals rouwen en opstandig gedrag van kinderen, worden psychiatrische problemen waarvoor professionele hulp gewenst is.
De Wachter gebruikt de metafoor van de speedboot, waar de mooie succesjongens met gebruind bovenlijf voorop staan, maar waar achteraan steeds meer mensen afvallen. Daarachter varen de reddingsboten van de ggz. Die raken overvol, daar mogen dus minder mensen in.

Zijn antwoord is: we moeten leren om een beetje ongelukkig te zijn. Als je tegenspoed kunt accepteren, kan je beter met dips omgaan. Daarnaast moeten we meer om elkaar denken. Verbinding, engagement en solidariteit moeten tegenwicht bieden aan het doorgeschoten individualisme, aldus de Wachter.

De vergelijking van de maatschappij met de borderline persoonlijkheidsstoornis vind ik wat vergezocht. Bovendien is het wat paradoxaal van iemand die de psychiatrisering tegen wil gaan om de maatschappij nu juist met een psychiatrisch ziektebeeld te vergelijken. Niettemin kan ik me vinden in zijn analyse. Na het dogma van de economische groei is er nu de plicht van de groei in geluk.
Leren omgaan met tegenslag en met het uitstellen van directe behoeftenbevrediging horen in elke opvoeding thuis, net zoals het elkaar helpen.

Dat geschreven hebbende, ga ik nu eerst mijn oefeningen doen. Een volgend glaasje wijn inschenken. Lekker genieten.
Of wacht eens, kan dat eigenlijk wel? Gisteravond zat ik ook al te drinken in een café. Laatst zag ik nog een bericht over de schrikbarende groei van het alcoholgebruik onder 50+ mannen. Het is ook altijd wat.

0

KRONINGSDAG

Dagelijks

In 1970 verliet ik het ouderlijk huis en huurde een grijs zolderkamertje van 2 bij 3 in de Rivierenwijk in Utrecht. Om de kamer wat meer kleur te geven verfde ik de deur en de balken oranje, wat toen modern was. Omdat ik nog wat verf over had en tevens omdat ik de kans wilde verkleinen dat mijn fiets in de grote stad gestolen zou worden, verfde ik vervolgens ook mijn fiets oranje. Dat viel destijds nogal op. Mijn fiets werd niet gestolen, maar er was één dag per jaar, dat ik me op mijn fiets ongemakkelijk voelde: op 30 april. Als kind van de jaren zestig was ik tegen alle autoriteiten en tegen het koningshuis.
Daarin ben ik niet veranderd. Mocht er nu een volksraadpleging over de monarchie gehouden worden, dan stem ik zonder aarzelen tègen. We vlaggen niet op 30 april en van het Wilhelmus neurie ik inwendig alleen de eerste twee noten als ik in een muziekstuk de kwartsprong naar boven moet maken. Enige nieuwsgierigheid naar het koningshuis kan ik echter niet onderdrukken.

Daarom zitten G en ik op Kroningsdag om 10 uur voor de televisie om live de door 6 camera’s geregistreerde abdicatieplechtigheid te volgen. Als het publiek op de Dam buiten vervolgens ‘Bea bedankt, Bea, Bea, Bea bedankt’ gaat zingen, voel ik me al kregelig worden. Beatrix mag van mij best bedankt worden en wie weet verlangen we over tien jaar wel erg terug naar haar, maar dit scanderen roept associaties op met een volk dat zich nederig voor de troon van de koning buigt. G meent te horen dat het publiek ‘Heya Jan Bols’ scandeert.
Wanneer de NOS vervolgens diepgaand gaat analyseren of, en zo ja wanneer en hoe, de koningin een spoor van emotie vertoonde, schakelen we de tv uit, doen onze wandelschoenen aan en rijden spoorslags naar Doorn voor een wandeling over het landgoed Sandenburg.

In 1980 woonde ik in een gekraakt huis. Niettemin was er geen moment de gedachte bij mij opgekomen om op Kroningsdag in Amsterdam mee te doen met de krakersactie Geen Woning, Geen Kroning. Ik was net een brave burger geworden. Vijf maanden daarvoor had ik een baan gekregen en twee maanden daarvoor een vriendin. G en ik vierden eind april onze verliefdheid in een opgeknapt schuurtje achter een woning in Schiermonnikoog. Op de kroningsdag van Beatrix reisden we met de Daf, die mijn vader had nagelaten, van Holwerd terug naar Utrecht om ‘s avonds een concert van Joan Armatrading bij te wonen (Show some emotion, dat was toen al het advies aan de nieuw gekroonde koningin).

In Doorn heeft men uitbundig de vlaggen buitengehangen. Op een pleintje voor de HEMA is een terras ingericht. In het bleke zonnetje en de schrale wind zitten hier en daar wat mensen met oranje petten of sjaals hun koffie te drinken. De stemming moet er nog in komen. Een dj draait het gewraakte koningslied met de volumeknop ver open.
In 1981 heb ik prinses Juliana ontmoet. Ik had een hoofdstuk geschreven in het boek Samen gewoon verder (met als ondertitel gehandicapt zijn is anders dan je denkt). Het eerste exemplaar werd aan prinses Juliana overhandigd. De titel van het boek sprak haar zeer aan. Al was ik tegen het koningshuis, ik voelde me zeer vereerd om bij deze uitreiking aanwezig te zijn en vervolgens zeer teleurgesteld, toen ik haar niet de hand had kunnen schudden. Kritische mensen zijn toch vaak ook autoriteitsgevoelig, dat is het bijzondere.
We lopen door bos en veld en we zien het botten van de bomen en het bloeien van de blaadjes. De vogels kwetteren en de lammetjes mekkeren. Terug in Doorn nemen we het eerste ijsje van dit jaar.
’s Avonds op de bank zien we de samenvatting van de samenvatting en is de conclusie dat we vanaf vandaag behalve een koningin ook nog een koning hebben, een koning die druk bezig is om zich een populair imago aan te meten en een koningin die drie maal per dag naar de kapper gaat.
Rest de vraag wat wij ons over tien jaar nog van deze dag zullen herinneren.

1

BEWAREN OF WEGGOOIEN

Dagelijks

Ik ben in huis aan het opruimen geslagen. Meer dan vijfentwintig jaar zijn we druk geweest met werken en met het grootbrengen van kinderen. We namen geen tijd om op te ruimen. We zijn bovendien zuinig ingesteld: iets wat goed is, gooi je niet weg. Je zou het altijd nog eens nodig kunnen hebben en als wij het niet meer nodig hebben dan een ander wellicht. Tenslotte, omdat we in een groot huis wonen, was er geen noodzaak om op te ruimen. Wat we niet meer gebruikten konden we wel ergens opslaan.
Maar nu puilen de kasten uit, de kelder is overvol, op de logeerkamer staan de spullen naast het bed opgestapeld. Mocht het de komende jaren tot een verhuizing komen, en dat is niet ondenkbaar, dan kunnen we niet alles meenemen.
Daarom ben ik begonnen met opruimen. Vanaf de zolder werk ik systematisch alle kamers af. Er gaat heel wat door mijn handen: lakens, knuffels,  slaapmatjes, carnavalskleding, fotolijstjes, voetbaltassen, kussens voor tuinstoelen, prullaria uit kerstpakketten. Al die spullen zijn ooit een keer door de voordeur het huis binnengekomen. Ooit heeft er iemand in een winkel staan uitkiezen.
In mijn eigen kamer is het vooral een grote papierwinkel, van bankafschriften tot folders van ski-oorden, van de notulen van de ouderraad van het Bonifatiuscollege tot bloknoten vol aantekeningen uit een managementopleiding. De gedachte dat iets ooit nog eens van pas zou komen is niet uitgekomen. Desondanks speelt steeds weer die vraag: is het niet goed om gedocumenteerd te blijven, zodat ik later nog weer eens wat kan opzoeken en de sfeer kan proeven? Ga ik er later geen spijt van krijgen als ik nu iets weggooi? In een bijna open gescheurd, hard plastic mapje met rekeningen van aannemers vind ik onverwacht enkele bouwtekeningen van ons huis, gedateerd 26 juni 1897, met advies van den Insp. Th. Bouwens (!). Die bewaar ik zeker.

In de kamer van zoon A, een paar jaar geleden verlaten en voor een groot deel opgeruimd, staat nog een aantal van zijn spullen. Die mogen alle weggegooid, zei A. Ik kan dat echter niet zomaar in vuilniszakken kieperen. Niet eens zozeer vanuit motieven van afvalscheiding (bij de bloknoten verwijder ik zelfs de spiraaltjes van het papier) maar vooral om de persoonlijke elementen eruit te halen.
Zo heeft mijn moeder zo’n 30 jaar geleden tijdens een opruimactie in haar huis voor mij een doos gevuld heeft met documenten uit mijn jeugd. Hierin bevindt zich een variaplakboek met plaatjes van Conny Froboess, Catarina Valente en Eddy Hodges, plus een verzameling sigarenbandjes (Schimmelpenninck, Ritmeester, Elisabeth Bas, en vele andere). Verder zijn er wat overblijfselen uit mijn gymnasiumtijd (bovenaan een Tacitusvertaling, waarvoor ik een 8,5 had gekregen, heb ik met koeieletters gekalligrafeerd EINDELIJK GERECHTIGHEID! En in een agenda een uitspraak van mijn leraar Grieks ..en de meisjes, toen zij zich geolied hadden..). Maar bovenal is het een sportarchief van krantenartikelen, schaatsboeken en alle uitslagen van olympische spelen van 1896 tot 1968, door mij compleet overgetikt op de oude Remington van mijn vader.

Moet ik toch niet veel meer spullen bewaren?
In de kamer van A gooi ik een verzameling bierviltjes, donald ducks, schriften van de middelbare school en seizoensgidsen van Voetbal International bij het oud papier. Zijn verzameling sportprijzen, een aantal foto’s en een boekje afscheidsbrieven van de basisschool red ik van de ondergang.
Het moet gezegd: ik vind opruimen een weemoedige bezigheid, zeker waar het spullen van onze kinderen betreft. Als kinderen jong zijn heb je er je handen vol aan. In de tijd van de basisschool volg je de ontwikkelingen intensief. In de jaren van het voortgezet onderwijs begint het loslaten en voor je het weet zijn ze het huis uit en lijkt die hele periode met kinderen als een wervelwind voorbijgegaan.
Voor je het weet is dan je baan opgeheven en dringt zich onvermijdelijk de eerste vraag uit de kathechismus op: waartoe zijn wij op aarde?

Op naar de volgende fase.

0

(VOOR JE) KIEZEN

Dagelijks
Het gesprek ging over keuzevrijheid.
Ik zat met koorgenote G op de achterbank van een twintig jaar oude Saab, die onderweg was vanuit Limburg naar Utrecht. Ons koor had op zondagmiddag een optreden verzorgd in de Dominicaner kerk, nu boekhandel Selexyz, in Maastricht, als afsluiting van ons jaarlijkse koorweekend.
Terwijl we voortsuisden over de A2 spraken we over onze kinderen en over de keuze voor opleiding en werk.

Wij leven in een vrij land, we maken onze eigen keuzes. Het is goed dat onze ouders niet meer een partner voor ons uitkiezen. Dat de kerk niet bepaalt wat je wel en niet mag doen. Dat je afkomst niet meer direct je kansen in de maatschappij bepaalt.
Maar wat moeten we met een Albert Heijn XL waar je verdwaalt tussen de schappen met chips en andere zoutjes? Wie heeft er bedacht dat we bij een zeurende kies eerst de tarieven van verschillende tandartsen gaan vergelijken? Dat we aan het einde van elk jaar de zorgpolissen van diverse zorgverzekeraars moeten gaan doornemen? Om over belbundels, internetproviders en energieleveranciers nog maar te zwijgen.
Keuzevrijheid, het is bekend, brengt ook besluiteloosheid en stress met zich mee. Je moet er niet aan denken dat je achteraf van anderen hoort, dat je beter iets anders had kunnen kiezen. ‘Heb jij zoveel betaald voor het schilderen van je huis? Dat kan veel goedkoper, man..’
Als jij het kunt bepalen, dan kan je ook falen. Er zijn vele zelfmanagementboeken van goeroes, die vertellen dat je het lot in eigen hand hebt. Legio zijn de voorbeelden van geslaagde mensen in de media, mensen die blijkbaar de goede keuzen hebben gemaakt. Als jij een verkeerde keuze hebt gemaakt, dan kan je alleen jezelf daarvan de schuld geven. Of niet?
Uit het onderwijs komen steeds vaker geluiden, dat de veelgeprezen keuzevrijheid van de leerling geen positief effect heeft op de leerprestaties. Op middelbare scholen wordt nu veel tijd ingeruimd voor ‘orientatie op studie en beroep’. Is het dan niet verbazingwekkend dat het aantal studenten dat stopt met een studie en daarna weer een andere studie begint juist is toegenomen? Relaties: idem dito.

De Saab van AJ ruikt nog zoals een auto vroeger rook, naar leer en motorolie. Hij zoeft over de weg, geluidlozer dan menige nieuwe auto. Maar het was warm zondagmiddag daar op die achterbank. Dus we draaiden de raampjes wat omlaag en lieten het lawaai van de snelweg binnenkomen.
We vroegen ons af, of kinderen met teveel keuzen worden opgevoed.

Waar wil je heen met vakantie? Wil je logeren bij oma A of oma B (of C en D voor de kinderen uit samengestelde gezinnen)?
Verder vroegen we ons af of we ons eigen kinderen met teveel keuzevrijheid hebben opgevoed.
We wilden het anders doen dan onze ouders. We wilden het zelf uitvinden. Dat was de tijdgeest.
Ook opvoeden is continu een keuzeproces. Doe ik het wel goed? Elke situatie was weer nieuw. Telkens als ik dacht: ‘nu begin ik het een beetje in de vingers te krijgen’ deed zich weer een nieuw dilemma voor.

Al schrijvend aan dit stuk komt de vraag op, of ik zelf de goede keuze heb gemaakt in studie en beroep. Ik denk wel eens van niet. Maar wat is de zin van het stellen van deze vraag na 40 jaar?
Wat je precies kiest is eigenlijk minder van belang dan hoe je kiest. Gaat het daar niet om?
Je kunt lang wikken en wegen omdat je keuze perfect moet zijn. Dan is het moeilijk om te dealen met tegenvallers. Je kunt je ook realiseren dat je niet alles in eigen hand hebt. Je kunt tevreden zijn met alternatieven, die wellicht minder ideaal zijn. Soms is er niets te kiezen en dan krijg je het voor je kiezen.
Ooit was er het idee, dat ik later priester zou worden. Na het lezen van dit soort zinnen lijkt dat een niet zo’n hele rare gedachte meer.
Waar een gesprek op de achterbank van een Saab al niet toe kan leiden.

0

SÜSSE TRIEBE

Dagelijks
Vorig weekend zat ik in een koude tuin me te warmen aan de zon. Je moet tenslotte wat doen om het voorjaar af te dwingen. De vogels zijn er ook klaar voor. Een paar pimpelmezen was met veel gefladder en gepiep bezig het vogelhuisje te verkennen. Toeval of niet, door mijn hoofd ging een liefdesduet uit die Zauberflöte, een stuk dat ik diverse keren gezongen heb. De eerste zinnen luiden:

Pamina (sopraan): Bei Männer welche Liebe fühlen, fehlt auch ein gutes Herze nicht.
Papageno (bas): Die süssen Triebe mit zu fühlen, ist dann der Weiber erste Plicht.
Daarna gaan beiden in samenzang verder: Wir wollen uns der Liebe freuen, wir leben durch die Lieb allein.

Met de eerste regel kan ik, uit ervaring, volmondig instemmen.
De plicht uit de tweede zin lijkt me achterhaald, al zou het me niet verbazen dat nog een behoorlijk percentage van de nederlandse mannen, daartoe uitgedaagd door Maurice de Hond, deze stelling met Ja zou beantwoorden.
Misschien kwam het door die pimpelmezen, misschien door mijn eigen toestand, maar mijn gedachten in de ochtendkou bleven hangen bij de süsse Triebe. In de tekst worden geen doekjes gewonden om de Triebe van de man, al is het vervolg dan wel weer heel verheven.
Als je als man süsse Triebe voelt, hoe zou je dat in het nederlands zeggen, vroeg ik mij af. Zoete driften, bijna een contradictio in terminis, zou bij mijn vroegere Duitse lerares, juffrouw de Jong, denk ik niet in de smaak zijn gevallen. Het woord driften kwam, in relatie tot de liefde, überhaupt niet in haar vocabularium voor. Een tedere zin in liefhebben past denk ik meer bij deze tijd. Voor andere suggesties hou ik me aanbevolen. Ik ben benieuwd wat onze nationale hertaler Jan Rot ervan gemaakt zou hebben.
Elk tijdperk heeft zijn eigen woorden.

Als puber kwam ik in de slaapkamer van mijn ouders een keer onverwachts  een boek tegen, waarvan de titel of ondertitel de woorden geslachtsleven van een man bevatte. Het was een groot, dik boek met een donkerbruine harde kaft, waar de letters van de titel verdiept in lagen. Het boek zag er vooroorlogs uit.
Het was mij toen direct duidelijk dat dit boek niet in de huiskamer hoorde te liggen. Mijn vader had mij nooit uit dit boek voorgelezen. Dus intrigerend was het boek zeker. Toch borg ik het weer snel op, uit angst om betrapt te worden. Bij het opruimen van het ouderlijk huis, vele jaren nadien, kwam het boek niet meer tevoorschijn, zodat ik jammer genoeg nog steeds niet weet hoe men in de eerste helft van de twintigste eeuw een groot, dik boek vol kon schrijven over het geslachtsleven van een man.
Geslachtsleven, je komt het woord weinig meer tegen.
Zoals bekend heeft het woord geslacht verschillende betekenissen. Dat kan tot verwarring leiden. Vorig jaar kwam de dirigent van ons koor voor de kerst met een ouderwetse versie van Er is een roos ontsprongen. In het derde couplet kwamen de regels voor:
David’s oude geslacht, is tot bloei gekomen in de nacht.
Ik zag in deze regels een teken van hoop voor de derde levensfase.

Dat ging er vorig weekend door mijn hoofd, daar in de tuin. De poes van de achterburen kwam ook maar eens kijken bij de drukte van de pimpelmezen. Ze bleef langdurig en doodstil staan met haar kop schuin omhoog naast de stam van de pruimenboom, waar het gepiep vandaan kwam.
Zou de poes ook gedreven worden door süsse Triebe?

0

HET IMAGO VAN PASEN

Dagelijks

Het is duidelijk dat het paasfeest een andere uitstraling heeft dan het kerstfeest.
Waar je bij Kerstmis denkt aan gezelligheid, kaarslicht, kerstboom, en familiebezoek, roept Pasen associaties op met kale paastakken, winderig en fris weer en een overdaad aan hardgekookte en met verf besmeurde eieren. Terwijl de oprispingen van de eieren nog in de weg zitten, moet je dan naar de meubelboulevard. En ’s avonds maar weer eens Jesus Christ Superstar op televisie.
Met Kerst is de emotie duidelijk: er is blijdschap vanwege de geboorte van een kind. Met Pasen, gevierd op wisselende dagen, ligt dat minder eenduidig. Welke emotie overheerst hier?  Na een week van ellende en smart vier je de opstanding van Jesus uit de dood. Dat heeft toch iets ongeloofwaardigs. Met de kennis van nu zou je kunnen zeggen, dat Jozef van A. zijn werk maar half gedaan heeft. Ich will Jesum selbst begraben. Dat had ie beter aan een ander over kunnen laten.
De paastakken, als pendant van de kerstboom, zijn nooit echt doorgebroken en de Paashaas haalt het niet bij de Kerstman. Kortom, Pasen lijdt aan een imagoprobleem.

Natuurlijk, het zijn toptijden voor handelaren in eieren en chocolade paaseitjes. In een managementopleiding heb ik eens een casus moeten oplossen over de inzet van tijdelijk personeel in de chocoladebranche. Later bleek, dat de chocolade eitjes het hele jaar door geproduceerd worden. Zo doet de  real-life kip dat natuurlijk ook. Het kan overigens zo maar zijn, dat er nu een technoloog van het Productschap voor Pluimvee zit te broeden op het idee om de genen van kippen zo te manipuleren dat ze in de maand vóór Pasen tien keer zoveel eieren leggen. (Komen we dan niet weer bij de oorspronkelijke natuur uit, vraag ik me af, zoals andere vogels ook hun eieren in het voorjaar leggen?).

Eitjes verstoppen vond ik vroeger een van de leukste onderdelen van de paasdagen. Toen onze kinderen klein waren, was één verstopronde bij lange na niet genoeg. Het spel moest steeds herhaald worden. Na verloop van tijd wist je niet meer op wat voor onmogelijke plaatsen de eieren waren verstopt. Zag je ’s zomers onder de kachel of onder een varen in te tuin opeens een gekleurd zilverpapiertje glinsteren.
Laten we overigens in de paastijd de Matthaeus Passion niet vergeten. Dat zou je in marketingtermen booming business kunnen noemen. De Matthaeus is een sterk merk. Elke omroep zendt zijn eigen Matthaeus-gerelateerd programma uit. Iemand heeft uitgerekend, dat er in deze dagen zo’n 200.000 Nederlanders ‘iets met de Matthaeus doen’. Volgens het magazine Zing wordt er 147 maal een gezongen passieverhaal uitgevoerd, waarvan 15 keer in de provincie Utrecht en meer dan 40 keer in Noord-Holland. Vergeleken met Noord-Holland is de Utrechtse markt blijkbaar nog niet verzadigd. Hier lijkt nog enige groei mogelijk. Maar als dit zo doorgaat komen we op een gegeven ogenblik publiek tekort. Iedereen wil  op het podium staan.  Advocaat Oscar Hammerstein liet op radio 4 weten, dat de Matthaeus Passion het enige muziekstuk is dat hem nooit verveelt en dat hij telkens opnieuw kan horen. Ik zou  dat niet willen onderschrijven. Enige rantsoenering lijkt me op zijn plaats. Een Matthaeus in de zomer kan mij niet bekoren.
Marketingmensen weten hoe het met cash-cows afloopt. Elk product heeft zijn levenscyclus. Wat meer variatie in het muzikale aanbod zou daarom geen kwaad kunnen. Denk bijvoorbeeld eens aan het Stabat Mater. Naast die van Pergolesi zijn er meer dan 200 composities op deze  tekst gemaakt. Onder meer Scarlatti (A) en Rheinberger schreven prachtige werken.

Zou het niet eens goed zijn als er een topteam van marketeers en co-creators aan de slag gaat met het product Pasen?  De vraag is:  wie geeft de opdracht? De detailhandel of de katholieke kerk?
En, nog belangrijker,  wat zou het imago moeten zijn? Wat mij betreft gaan we terug naar het paasfeest als einde van de vastentijd. Dan gaan we het vasten voor grote groepen opnieuw invoeren. In deze tijden van overdaad en overconsumptie enerzijds en economische crisis anderzijds lijkt mij matiging een aansprekend thema. Bovendien worden de tandartsen blij, als je je snoeptrommeltje in één keer leeg eet in plaats van een over 40 dagen gespreide consumptie.
0

VERANTWOORDELIJKHEID OVERDRAGEN

Dagelijks

Stel: je wilt als ouder dat je kinderen meer voor zichzelf en voor hun omgeving zorgen en minder afhankelijk worden van jou. Welke ouder wil dit niet? Sterker nog, het kinderen leren op eigen benen te staan lijkt me de kern van de  opvoeding. Het overdragen van taken en verantwoordelijkheden gaat echter niet vanzelf. Kinderen zijn gewend dat er voldoende cola in huis is en dat er elke avond eten op tafel staat. Zij gaan niet uit zichzelf opeens inkopen doen of de was ophangen.
Om de verantwoordelijkheidszin te bevorderen, kan je als ouder je kind stimuleren, uitdagen, de positieve kanten laten zien, goed gedrag belonen.  Je kunt een appèl doen op het verstand (‘bij meer rechten horen ook meer plichten’ of ‘we moeten allemaal ons steentje bijdragen’). Je kunt op het gemoed spelen (‘je bent toch een volwassen vent’ of ‘als je erbij wilt horen, moet je ook je handen laten wapperen’). Ik heb het vinden van de juiste stimulans altijd ervaren als een van de grote uitdagingen van het opvoeden.

Overheden staan feitelijk voor dezelfde taak. Zij willen dat burgers minder bij hen aankloppen en meer voor zichzelf gaan zorgen. Dat wij zelf onze ouders verzorgen als die hulp nodig hebben. Of dat wij zelf een buurthuis runnen of ons eigen straatje schoonvegen. Net als kinderen nemen burgers die verantwoordelijkheid niet uit zichzelf over. Die moeten daartoe uitgedaagd of gestimuleerd worden. Bij hoger opgeleiden lukt dat nog wel eens, maar bij de kwetsbare groepen in de samenleving is dit een moeilijke opgave.
Dit proces speelt in veel landen, maar er zijn, volgens de wetenschappers Imrat Verhoeven en Evelien Tonkens
[1]grote verschillen in aanpak tussen de engelse overheid en de nederlandse overheid. In Engeland wordt een positief toekomstbeeld geschetst en worden burgers uitgedaagd om vooral de positieve kanten van de gemeenschapszin te ontdekken. In Nederland wordt het individu ‘op een norse wijze’  aangesproken op zijn plichten als burger. Je behoort voor je medeburger te zorgen en als je dat niet doet, dan mag je je schuldig voelen.  Het ‘come on, love’ tegenover de opgeheven vinger van de dominee. De voorkeur lijkt mij duidelijk. Maar geeft de verantwoordelijkheidsdrager zelf het goede voorbeeld?

In ondernemingen spelen soortgelijke ontwikkelingen. Leidinggevenden willen graag een ‘aanspreekcultuur’ bevorderen. Dat betekent, dat de medewerkers zich meer verantwoordelijk voelen voor de resultaten van de onderneming en dat medewerkers en leidinggevenden elkaar daarop aanspreken.  Medewerkers doen niet vanzelf wat de organisatie wil. Zouden ze dit wel doen, dan waren er geen managers nodig. Teammanagers lopen achter medewerkers aan om te zorgen dat de productie gehaald  wordt. Dat kan leiden tot een vervelende sfeer. Medewerkers voelen zich als kinderen behandeld en managers willen niet alleen maar controleur en boeman zijn.
Het zou derhalve mooi zijn als medewerkers zelf meer verantwoordelijkheid nemen voor de te behalen resultaten. Op zich is dit een streven, waar beide partijen voordeel uit kunnen halen. Een voorwaarde is dan dat er in onderling overleg afspraken worden vastgelegd over haalbare resultaten en dat de medewerker vervolgens de vrijheid wordt gegund op welke wijze hij deze resultaten wil behalen.

Een tweede voorwaarde is, dat het management zelf het goede voorbeeld geeft, d.w.z. dat het transparant is over de eigen doelstellingen en zich daaraan houdt. Als dit laatste ontbreekt is de missie tot mislukken gedoemd. Immers, wat zouden kinderen er van vinden als zij 2 x per week de  boodschappen moeten doen,  4 x de vaat en 1 x de strijk, terwijl  pappa en mamma gewoon maar doen wat hun goed lijkt, de ene keer dit, de andere keer dat?
Verantwoordelijkheid overdragen, het gaat niet vanzelf.


[1]Actief burgerschap: een wens of een moetje. Artikel op www.socialevraagstukken.nl
0

HALSBANDPARKIET

Dagelijks
Deze winter zag ik voor het eerst een halsbandparkiet in onze tuin. Ik weet zeker, dat ik deze vogel  niet eerder in de tuin gezien heb, want ik houd dit bij. Ik heb twee lijsten: één van alle vogels die ik ooit heb waargenomen, waar ook ter wereld; en één van de vogels die ik rond ons huis heb gespot: in de tuin, in de lucht daarboven of aan de voorzijde.
De eerste lijst bevat nu 157 vogels, de tweede lijst met deze halsbandparkiet erbij 38.

Ik had hem verwacht overigens, deze parkiet. Het is een exotische vogel, oorspronkelijk afkomstig uit Afrika en Zuid-Azie. Waarschijnlijk zijn er in Nederland ooit een paar uit een volière ontsnapt. Zij blijken hier goed te kunnen overleven, wat heet, ze planten zich in duizelingwekkende vaart  voort. De vogel is in Nederland aan een onstuitbare opmars bezig, met name in de steden.
Een halfjaar geleden kwam ik voor het eerst een groep halsbandparkieten tegen in de Voorveldsepolder. Ik wist eerst niet niet wat ik zag. Ik was aan het hardlopen, volgens een bepaald schema, maar ik stopte onmiddellijk. Dat wil wel wat zeggen, want als ik tijdens het hardlopen een mens ontmoet loop ik gewoon door.
Met een hand boven mijn ogen omhoog turend tegen het licht zag ik een aantal grote, lichtgroen gekleurde vogels met een lange staart en een rode snavel. Ze waren luidruchtig, ze stootten harde, hoge, schrille geluiden uit. Dat moest de halsbandparkiet zijn.

Een paar weken geleden zat ik op een morgen met mijn rug naar het raam te lezen in Zwarte Hondenvan Ian McEwan. In de tuin achter mij hoorde ik een hard, schril geluid. Omkijkend zag ik daar onmiskenbaar een halsbandparkiet. In zijn eentje.
In onze tuin stond een tafeltje met daarop iets, wat ik nog het best zou kunnen omschrijven als een ‘vogeltaart’, een ondiepe, bruine schaal geheel gevuld met vogelzaden, gedroogde kersen, nootjes en wat al niet bij vogels het water in de snavel doet lopen (of werkt dit bij vogels niet zo?). ‘Daar komen een hele hoop vogels op af’, was mij verzekerd. Op dat moment dacht ik nog niet aan de halsbandparkiet. Ik dacht vooral aan de sijsjes, vinken, goudhaantjes en winterkoninkjes, die ik jarenlang ‘s winters regelmatig in de tuin zag, maar die ik nu al een aantal jaar gemist heb.

De halsbandparkiet zat bovenin de pruimenboom als een ontsnapte papegaai om zich heen te loeren.
Zou hij bij toeval langsgevlogen zijn en ver onder zich iets lekkers hebben zien staan of geroken?
Na een tijdje liet hij zich omlaag zakken naar een van de onderste takken, een heel dun takje waar hij met al zijn gewicht zachtjes op heen en weer wiegde. Hij keek weer om zich een, zelfverzekerd en doelgericht. Hij liet zich ondersteboven vallen en hing toen met één poot aan dat dunne takje. Weer nam hij de omgeving in zich op. De parkiet had zijn zinnen gezet op die taart, dat leek mij duidelijk.
Toen nam hij de gok en stak over. Echter niet naar de schaal op het tuintafeltje, maar naar een pindanetje aan de onderste tak van de boom.
Het netje hangt met opzet aan een lang touw om te voorkomen dat eksters, gaaien en kauwen vanaf de onderste tak het netje kunnen leegeten. Vooral kauwen zijn zo slim dat ze met hun poten het pindazakje nog naar boven kunnen trekken.
Deze halsbandparkiet was niet zozeer slim, het was vooral een akrobaat. Zoals hij net aan het dunne takje hing, zo hing hij met zijn hele gewicht aan dat dunne touwtje, op zijn kop, zodat hij zich tegoed kon doen aan het lekkers.
Deze circusact kon mij niet bekoren. Ik moet opkomen voor de zwakkeren in deze samenleving, in dit geval de kleine vogeltjes. Dus sloeg ik hard tegen het raam. Dat helpt bij alle vogels, zelfs bij duiven. Deze halsbandparkiet was echter onverstoorbaar, ook voor het lawaai van de achterdeur, en ook toen ik een meter onder het pindanetje ging staan om hem zijn ongewenste gedrag duidelijk te maken.
Pas toen ik in mijn handen klapte, vloog ie op, die stoere acrobaat.
Het moeten zijn genen zijn, gevormd in de tropische wildernis.

3

DEBUUT

Dagelijks

Op zondag 9 juni 1985 stond ik ‘snachts om 01.30 uur buiten voor het Militair Hospitaal in Utrecht te wachten op een taxi. Ik was zojuist voor het eerst vader geworden. Ergens in het gebouw achter mij lag in een couveuse een wurmpje met een grote rode vlek op zijn hoofd. Het was erg stil op straat. Ik stond daar alleen. Het vaderschap drong nog niet tot mij door.
Een jaar of zeven later stond ik regelmatig op de zaterdagmorgen langs het voetbalveld. Met mij stonden er nog zo’n 10 mannen, 10 vaders, langs de lijn naar hun zoontjes te kijken. Vader zijn betekende je zoon aanmoedigen bij het voetballen. Ik voelde me toen meer vader dan ooit.
Op vrijdagavond 1 februari 2013 had ik weer zo’n vadermoment. Het was opnieuw bij een voetbalwedstrijd, nu bij het eredivisieduel RKC-Heerenveen in Waalwijk. Ik zat in een uithoek van het kleine stadion temidden van zo’n 7000 toeschouwers en een hoop lawaai.  Ik was er weer als vader. Zoon A zat als reservekeeper op de bank bij RKC.
Diep in de tweede helft bleef mijn blik hangen bij de hoge bomen die in het oosten boven de lage tribune uitrijzen.  In de luwte van het stadionlicht stonden de bomen er schitterend en sprookjesachtig bij, als een oase van rust boven de drukte op de fel belichte grasmat beneden. Op dat moment zwelde het rumoer in het stadion aan. De keeper van RKC, Jeroen Zoet, had een penalty veroorzaakt en werd met een rode kaart het veld uitgestuurd. Dat kon maar één ding betekenen. A zou zijn debuut in de eredivisie maken. Mijn hart sloeg direct een versnelling hoger.

Het duurde nog een lange tijd, eer hij in een wit-grijze outfit voor de dug-out aan de zijlijn verscheen. Hij zag er breed, lang en fors uit. Was dat mijn zoon, daar beneden in die arena vol licht en geluid? Was dit werkelijkheid? Van een afstand, in een stadion of op tv,  zien voetballers er steeds hetzelfde uit. Het zijn half anonieme mannen met gespierde benen en bezwete hoofden. Zo zag ik voetballers toen ik jong was, zo zie ik het ook nu vaak. Het lijkt soms nog steeds alsof die mannen op het veld ouder zijn dan ik. Als ik de spelers na afloop van een wedstrijd tegenkom en van dichtbij zie, zijn het opeens jonge jongens, ook al dragen ze het door de club voorgeschreven pak met stropdas.
De reservekeeper van RKC, met het rugnummer 22, zag er behalve fors, ook enigszins breekbaar uit.
Hij moest namelijk direct aan de bak voor het keren van de strafschop. Het leek alsof het lopen van de middenlijn naar het doel heel lang duurde.
Het kan mij niet heugen, dat een keeper die koud en niet-ingespeeld van de bank komt, een strafschop gestopt heeft. Bovendien was de technisch begaafde, Servisch voetballer Filip Djuricic de tegenstander in dit psychologische spel. Djuricic wachtte zo lang dat hij in een fractie van een seconde zag welke hoek A in gedachten had en schoot slim en genadeloos in de andere hoek.

Toen er weer was afgetrapt kwam bij mij weer het dubbele gevoel dat ik zo vaak heb als A een wedstrijd keept. Enerzijds hoop ik dat het spel zich niet teveel voor zijn doel afspeelt, zodat de kans klein is dat hij een doelpunt moet incasseren. Anderzijds hoop ik dat er eens een tegenstander een lekkere bal op het doel schiet, waardoor A kan laten zien wat hij kan.
De Rooms-Katholieke Combinatie ging in de laatste minuten wanhopig op zoek naar de verdiende gelijkmaker, dus Heerenveen kwam weinig in de buurt van A. Eenmaal redde hij knap door zich manmoedig voor de benen van de doorgebroken Kums te werpen. In blessuretijd kwam er toen nog onverwacht een kans om zich te onderscheiden en een plaats te verdienen in de voetbaloverzichten van dat weekend (Is dat wat vaders willen? Wil je als ouder dat je kind bereikt wat je zelf niet hebt kunnen bereiken?). Keeper A ging mee naar voren toen RKC nog een laatste corner kreeg.
Het speelde zich af bij het doel dat ver van mij vandaan was. Ik zag zijn witte shirt in een melée van 19 andere spelers. Tussen het geelblauw van RKC en het zwart van Heerenveen leek hij als een exotische vogel tussen een troep duiven en kauwen. Mijn adem stokte, toen ik zag dat de bal met een strakke boog richting het hoofd van A ging.
In zijn jonge jaren heeft A op alle posities gespeeld. Hij voelde zich heel verantwoordelijk en was overal op het veld te vinden. Ooit maakte hij 8 doelpunten tegen VVIJ. Ik heb echter nooit gezien, dat hij koppend uit een voorzet gescoord heeft.
Hij kreeg deze bal daadwerkelijk op zijn hoofd. De bal ging in de richting van het doel maar was net te hoog om onder de lat te vallen.
Na het laatste fluitsignaal schuifelde de ontevreden en mopperende massa supporters heel traag over de betonnen trappen het stadion uit. Temidden hiervan was er tenminste één toeschouwer, die nog nagloeide van  opwinding en trots, een vader.

1

FIGURANT

Dagelijks, Muziek

Van Muziekcentrum Vredenburg ontvingen we een bijzondere mail. Of we ons op wilden geven als figurant voor de opvoering van de musical de Jantjes op 2 februari in de Rode Doos.
Ik heb weinig met musicals. Ik heb Chicago gezien, toen we in 2001 in New York waren en enkele jaren geleden Les Misèrables in Rotterdam. In muzikaal opzicht is er van deze voorstellingen niets blijven hangen. Ik kan niet zeggen, dat ik me verveeld heb, maar de uitdrukking veel geschreeuw, weinig wol  dringt zich nadrukkelijk op.
Het muziekcentrum zoekt 1 mannelijke en 1 vrouwelijke figurant. Zij zullen worden ingezet als bezoeker in het café of als voorbijganger op de Oostelijke Handelskade, waar het schip met de Jantjes naar de Oost zal vertrekken. Het bericht vervolgt:  ‘De figuranten zullen geen tekst hebben, maar krijgen wel de kans om in een professionale musical op te treden en zullen daar de eeuwige roem voor krijgen. Wie wil er nou niet samen met Willeke Alberti in een voorstelling staan’.
Dat je geen tekst hebt, vind ik toch jammer. Als figurant zou ik zo graag één zin willen zeggen (‘Hé blauwe, breng je een aap voor me mee?’) of tenminste willen meeneuriën met In de Jordaan.
Kortom, genoeg redenen om de mail van het muziekcentrum te deleten.

Toch was ik meteen geïnteresseerd.
Ooit zong ik samen met kompaan Th. de liedjes uit de Jantjes in bejaardentehuizen en op feesten en partijen. Wordt nooit verliefd en Nou tabeh dan gingen er in als God’s woord in een ouderling. Met beider echtgenoten zagen we rond ’98 een voorstelling van de Jantjes in het roodpluchen Gooiland Theater in Hilversum. We zaten op de achterste rij van het balkon. Het was  voor het eerst dat ik erover dacht om een toneelkijker te kopen.
Zou het dan toch niet aardig zijn om zo’n voorstelling van achter de schermen mee te maken? Als ik wacht tot ik later groot ben, dan is mijn kans voorbij. Stel je toch eens voor dat ik naast Willeke Alberti in de coulissen zou staan! Ik zou heel zachtjes in haar oor zingen:
Spiegelbeeld, vertel eens even
Ben ik net zo oud als jij?
om daarna mezzoforte te vervolgen
‘k Ben wel jong, maar ik ben toch  
Niet zo jong meer als ik was.

Figurant word je niet zomaar. Voor deze rol moet je aan de volgende eisen voldoen:
       ‘West-europees uiterlijk
       Leeftijd: 50-65 jaar
       Normaal postuur
       Lengte: 1.70 – 1.85m’.
Jammer voor de geboggelden, dacht ik, maar dit zou wel eens mijn kans kunnen worden.
‘De figurant met de meest originele motivatie zal op 2 februari meespelen’, zo vervolgt het mailbericht. Tja, wat kan ik daarop bedenken, vroeg ik me af. Dat ik zelf de liedjes gezongen heb? Dat een docent aan de Toneelacademie Amsterdam mij ooit gezegd heeft dat zijn studenten nog heel wat van mij kunnen leren? Dat ik de pet van Ome Do kan opdoen? Dat ik 25 mensen op de been kan brengen die allemaal zullen komen kijken als ik meespeel? Het leken mij geen van alle doorslaggevende argumenten.
Ik sprak erover met G, terwijl we een linzenschotel naar binnen werkten. Ik dacht eraan, dat de figurant geen tekst heeft en ik zei: ‘ik heb ooit gedroomd, dat ik met Willeke Alberti in een musical stond en dat ik toen mijn tekst kwijt was en geen woord kon uitbrengen’.
‘Echt waar?’, vroeg G.
Die droom heb ik dus als motivatie tezamen met een recente foto naar het Muziekcentrum gestuurd. Ik was er tevreden over.
Maar ik heb er niets meer van gehoord.
Ik denk dat ik het maar eens bij de opera ga proberen. Ik begin eerst bij Mozart. Daarna zien we wel weer verder.