Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Dagelijks

3

DE VRAGENDOOS

Dagelijks

Afgelopen zondag vierde ik mijn zeventigste verjaardag. We hadden het Koetshuis van Restaurant Dengh, op de rand van Utrecht en Vleuten, afgehuurd. Een mooie locatie die ik anderen kan aanraden (hiermee heb ik een belofte ingelost die ik bij het afscheid aan het personeel heb gedaan).
De NS werkte aan het spoor, waardoor sommige gasten een flinke omweg moesten maken, maar dat was dan zo ongeveer het enige wat tegenzat. Er waren veel vrienden en familieleden, mooie toespraken, treffende liedjes, cadeaus en gezellligheid. Het weer was prachtig. Ik voelde me dankbaar maar ook wat ongemakkelijk bij alle aandacht.
Midden in het leven was het motto van het feest, een wat provocerende titel om aan te geven waar ik mij voel staan. Dat verhindert niet dat de eindigheid van het leven steeds vaker tot mij doordringt. Dat bleek ook tijdens het feest.

Kleindochter van elf was binnen komen lopen met een doos die beplakt was met kleurige versieringen en de tekst: ‘opa zeventig jaar’. In de deksel had zij een gleuf geknipt. Ze gaat toch niet iets ophalen voor een cadeau, was mijn eerste gedachte. In de uitnodiging had ik zelf immers het banknummer van een goed doel vermeld. Later pas zag ik de woorden De Vragendoos en Stel de ultieme vraag (wat je zou kunnen opvatten als ‘nu opa er nog is’, maar dat zal zij niet bedoeld hebben). Het bleek het voorspel voor een interview dat later die middag plaatsvond. Kleindochter en ik zaten naast elkaar voor het veelkoppige publiek. Zij diepte telkens een van de vragen op die de gasten op kleine papiertjes in de doos gedeponeerd hadden.
Er waren vrolijke vragen bij, zoals: hoe lang houdt Arnold al van augurken? Waar heeft opa oma leren kennen? Bijzondere vragen als: welke uitvinding in de afgelopen zeventig jaar is volgens jou het beste geweest? Maar veel gasten hadden de gelegenheid aangegrepen om persoonlijke vragen te stellen: hoeveel vriendinnen heeft opa gehad (vóór oma)? Als je de tijd kon terugdraaien, waar zou je een andere keuze hebben gemaakt? Wat uit je opvoeding heb je juist wel of niet meegegeven aan je kinderen? Dit soort vragen maakten me een beetje benauwd. Wat moest ik doen? Me ervan afmaken met een kwinkslag, gelet op de feeststemming? Of serieus beantwoorden? Ik probeerde het laatste.
Ik had bewondering voor mijn kleindochter die zich kranig weerde als interviewster. Ze nam niet direct genoegen met een antwoord en vroeg regelmatig door.

– In welke fase (decennia) van je leven was / ben je het gelukkigst?
‘Ik denk in deze fase. Ik kan nog van alles, maar ik hoef niets.’
– Wat is het meest confronterende van ouder worden / zijn?
‘De tijd die sneller lijkt te verstrijken. Een gebeurtenis van tien jaar terug lijkt maar zo kort geleden. Als ik dat omdraai naar de toekomst, dan volgt mijn 80e verjaardag (mocht ik die halen) al snel.’
Tot slot een vraag die ongesteld achtergebleven was in de doos:
– wat wil je de komende tien jaar zeker nog (een keer) gedaan hebben?
Mijn antwoord zou zijn geweest: ‘nog eens zo’n feest geven.’

4

KALF EN KUIT

Dagelijks

Joseph Haydn

In mijn zangweek in Italië zong ik onlangs met een bas en een tenor het lied Daphnens einzige Fehler. Een compositie van Joseph Haydn op een schertsende tekst, een gelegenheidswerkje. In het lied scheppen drie mannen beurtelings op over de kwaliteiten van Daphne. Ze heeft zulke mooie ogen, prachtige handen, een fraaie mond. Ze heeft goede manieren, kan goed spreken en weet op het juiste moment te zwijgen. Maar, dan komt het: Daphne heeft één gebrek. O wüsste Daphne nur noch zu lieben, klagen de mannen in, letterlijk, vele toonaarden. (Ze bedoelen natuurlijk dat zij Daphne niet in bed kunnen krijgen en wijten dat aan een gebrek aan haar kant.)

Het lied zou het vermelden niet waard zijn geweest als het niet de aanleiding was geweest voor een interessante zoektocht naar een taalkundig fenomeen: kalf en kuit. Voor ik daarop inga, moet ik eerst nog wat uitleggen over onze week in Italië.
De zangstudio waar wij oefenen ligt in Maglioggio, een gehucht 250 meter boven het dal en het dorp Crodo. Het hotel waar wij verblijven ligt op de tegenoverliggende helling, in het dorpje Mozzio, 350 meter boven het dal. Er is een busje geregeld voor het vervoer, maar de meeste zangers kiezen ervoor om een- of tweemaal per dag te lopen. Omlaag en omhoog, een heerlijke wandeling van ongeveer een uur. Tijdens de lunch vertelde de bas dat hij die ochtend achter de fraaie kuiten van een van de sopranen omhoog was gelopen. Moeten we dan, zo vroeg ik daarop, ook niet over de kuiten van Daphne zingen? Wat is een kuit eigenlijk in het Duits, was de volgende vraag. Google gaf snel het antwoord: Kalb. ??? Ja, het klopt, het Duits gebruikt hetzelfde woord voor kalf als voor kuit.
Iemand zocht verder en vertelde met stijgende verbazing dat in het Italiaans vitello zowel kalf als kuit betekent. Het Spaanse becerro idem dito. Daarna vlogen de talen over de lunchtafel. Het Russisch, het Zweeds, het Turks, het Grieks, al deze talen kennen hetzelfde woord voor kalf als voor kuit.

bron: www.eigenkracht.nl

Dat riep twee vragen op.
Op de eerste plaats: welke overeenkomst tussen een kalf en een kuit maakt dat zoveel talen hiervoor hetzelfde woord gebruiken? We zochten verder. In vele oude talen is het woord kalf verwant aan woorden voor baarmoeder en foetus (jong dier), maar ook aan woorden voor dik persoon en gezwel. Vandaar is de stap naar dikke of weke kuiten niet meer zo groot.
Maar dan de tweede vraag: waarom gebruiken al die talen hetzelfde woord voor kalf en kuit en heeft alleen het Nederlands twee woorden? Daarop moest dr. Google ons het antwoord schuldig blijven. Later die week spraken we een Italiaanse. Zij gebruikt voor kuit een heel ander woord dan vitello. Zou het kunnen, zo vroeg ik mij af, dat er meer talen zijn die verschillende woorden voor kuit hebben, maar dat Google Translate er steeds maar eentje weet?

0

LEERZAME BOEKEN

Dagelijks

De Volkskrant liet deze zomer een aantal schrijvers aan het woord over de belangrijkste boeken die hen gevormd hadden. Als vanzelf vroeg ik mij af van welke boeken ik veel geleerd heb. Voor ik deze vraag beantwoord, moet ik eerst een bekentenis doen: ik ben helemaal niet zo’n lezer. Als ik een uur over een boek gebogen zit krijg ik de neiging om de was op te hangen of de boontjes te haren. Als kind speelde ik liever buiten. Later las ik alleen in vakanties. En nu ik meer de tijd heb lees ik vooral boeken in het kader van mijn schrijfprojecten. Toen ik een paar maanden geleden een gesprek had met een uitgever, vroeg deze mij of ik ook zo’n fan was van de Russische literatuur. De man had even tevoren mijn schrijfstijl de hemel in geprezen. Ik durfde daarom nauwelijks te bekennen dat ik nog nooit een Tolstoi of Dostojewski gelezen heb.

1. De eerste titel die de vraag van De Volkskrant bij mij opriep is De koperen tuin van Simon Vestdijk. Het gaat over een gevoelige jongen die, in de eerste helft van de twintigste eeuw, verliefd wordt op de dochter van zijn pianoleraar. Het is een boek dat doortrokken is van mislukte strevingen. Aanvankelijk kwam ik maar met moeite door alle volzinnen heen. Maar hoe meer ik las, hoe meer ik gegrepen werd. Het was alsof ik zelf rondwandelde in die stadstuin. Ik was het zelf die leed onder de onbereikbaarheid van de liefde. Later zorgden boeken als Klaaglied om Agnes van Marnix Gijsen en Terug tot Ina Damman van Vestdijk voor vergelijkbare gevoelens.
2. Van geheel andere aard is Het Verzameld Werk van G.L. Durlacher. In zijn oeuvre staan zijn ervaringen als Joodse jongen in de Tweede Wereldoorlog centraal. Ik had over concentratiekampen gelezen, films gezien, maar pas toen ik de sobere teksten van Durlacher las greep de ellende van het kampleven mij danig bij de keel. Zijn beschrijving hoe hij bij terugkeer in Nederland werd genegeerd en buitengesloten bleef dagen bij mij hangen.

3. Toen ik in mijn studententijd de verhalen van Maarten Biesheuvel in zijn debuut In de bovenkooi gelezen had wilde ik iedereen overhalen dit boek te lezen. Zoals het verhaal over de man in een rijdende bus, die dacht dat de wielen van de bus de aarde deden draaien. De gekte, de humor, de superieure schrijfstijl, het onverbloemd beschrijven van de eigen tekorten, alles beviel me.
4. In de romancyclus De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden las ik het relaas van mijn generatie, al ken ik niet de Brabantse folklore en het verslavingsgedrag van de protagonist.
5. Het schitterende gebrek van Arthur Japin, en meerdere van zijn boeken, brachten me de voorliefde voor geromantiseerde versies van ware, historische gebeurtenissen. Hetzelfde geldt voor de boeken van Stefan Hertmans, zoals het prachtige Oorlog en terpentijn. Deze boeken worden tot de fictie gerekend. Die van Frank Westerman (bijv. De graanrepubliek), Alexander Münninghof (De stamhouder) of Jan Brokken (De vergelding) tot de non-fictie. Alle genoemde werken bevinden zich in het grensgebied, voor mij een grote bron van inspiratie.

———–

Ik ben voor een zangweek in Italië. Mijn plan is om mijn volgende bijdrage op 3 september te publiceren.

1

PANAMA

Dagelijks

Hiernaast zie je het cadeau dat ik van G. kreeg voor mijn zeventigste verjaardag. Een zonnehoed van de firma Mayer, est. 1800. Ik hou wel van de zon, maar mijn hoofd niet. En omdat de koperen ploert zich steeds meer als zodanig gedraagt ga ik ’s zomers niet zonder hoofddeksel naar buiten. Het strooien hoedje dat ik ooit voor een habbekrats op een markt in Frankrijk had gekocht was gescheurd toen ik het in een koffer perste. Dus de suggestie van G. om een nieuwe zonnehoed uit te zoeken was direct raak. Was ik tegelijkertijd verlost van het probleem dat ik niet wist wat ik voor mijn verjaardag moest vragen.

Zo lopen wij op een zonnige middag naar de Bakkerstraat in Utrecht, naar Jos van Dijck, sinds 1923 (geen kledingmerk of -zaak zonder jaartal). Een winkel waar men hoofddeksels van enige stijl en enige prijs verkoopt. Jarenlang ben ik hieraan voorbijgelopen. Maar onderhand ben ik (est. 1952) al net zo arrivé en traditioneel als de waren die men daar aanbiedt.
Hier geen hoge glazen puien en felle spots, geen bonkende muziek. Binnengekomen moeten mijn ogen wennen aan het beperkte licht. De schappen langs de wanden links en rechts liggen barstensvol hoofddeksels. De verkoopster is een wat saai ogende dame van onbestemde leeftijd. Haar kwaliteiten zitten in de materialenkennis, haar oog voor de maat. Een zonnehoed wordt ook wel panama genoemd. De hoed is gemaakt van gevlochten bladeren. De oorsprong ligt in Ecuador en de geleerden zijn het er nog niet over eens waarom dit type de naam panama heeft meegekregen.
Binnen de kortste keren ligt de toonbank vol met allerhande op elkaar lijkende exemplaren. Er zijn kleine verschillen in kleur, structuur en breedte van de band. Me omdraaiend naar de spiegel pas ik de een na de ander. Mijn oren zitten dubbelgeklapt onder de rand. Zou dat normaal zijn of zou ik ze ertussen moeten stoppen, vraag ik me af. Als ik niet direct een model kan kiezen, loopt de verkoopster het magazijn achter de winkel in om nog meer soortgelijke exemplaren te halen. Dat maakt het er niet eenvoudiger op.

Badkoetsen aan het strand van Domburg

Nooit geweten wat nu precies een panama is, bedenk ik, als ik met mijn nieuwe verworvenheid de winkel uitloop. Terwijl ik er vaak over gezongen heb. Toen vriend T. en ik optraden met een programma van oude, nederlandstalige liedjes, was De Ballade een van onze favorieten. Het is een tekst over een jonge vrouw en een jongeman die zodanig verliefd worden op het strand dat zij niet in de gaten hebben dat zij worden omspoeld door de oprukkende branding.

Zo zaten zij daar nu tezamen, natvoets
Een badman wou hen redden in een badkoets
Noch ’t een noch ’t ander hielp hen uit de nood
Voor ogen hadden zij een wisse dood

Zij werd bang en huilde om haar pa en ma
En hij wier woest en zwaaide met zijn panama
Maar ’t enige wat er van hen overbleef
Dat was de panama die op de golfjes dreef….

2

MIJLPAAL

Dagelijks

Afgelopen maandag leek op een doorsnee maandag. Mijn wekker maakte mij om half acht wakker. Beneden opende ik de gordijnen, zette de achterdeur open voor de frisse ochtendlucht, nam mijn medicijn, maakte een ontbijt klaar en las al etend een dunne maandagkrant met veel oud sportnieuws. Daarna deed ik zoals elke maandagochtend de boodschappen. Bij de bakker wachtte ik onder het geronk van de snijmachine mijn bestelling van vijf meergranen broodjes af. Vervolgens liep ik in de supermarkt langs de schappen te turen, aangemoedigd door de opgewekte hits van Jumbo Radio, een aanmoediging die minstens evenzeer voor het traag bewegend personeel bedoeld leek. De week was weer begonnen.

Maar deze maandag was toch anders. Het flitste in de nacht al door mij heen tijdens de momenten van even wakker zijn en omdraaien. Het is mijn geboortedag en dat niet alleen, ik bereik een mijlpaal: zeventig jaar. Feitelijk verandert er niets, zoals dat op je achttiende of bij je pensionering wel het geval is. De tijd gaat door, dat is elke dag, elke week, elke maand zo. Maar gevoelsmatig is het een overgang, alsof je in één keer tien jaar ouder wordt. Wie dertig wordt verliest zijn jeugd, bij vijftig behoor je opeens tot de oudere helft van de samenleving. De zestig is een eerste waarschuwing, al viel me dat mee. Je bent dan nog aan het werk. Maar het bereiken van de zeventig voelt als de definitieve inschakeling in het legioen der ouderen. Ontkennen dat je oud wordt heeft geen zin meer. Je bent het al.

Ik was er voor gewaarschuwd door mensen die mij zijn voorgegaan. Dus heb ik snel wat tegenwerpingen bedacht: ik mag blij zijn dat ik deze leeftijd gehaald heb en dat ik kan genieten van de tijd die ik heb. Alles is relatief, wie nu tachtig is vindt zeventig jong. En als ik nu doodga voelt dat minder erg dan als ik nog negenenzestig was geweest. Enzovoort.
Kijk ik in de spiegel, dan zie ik de achteruitgang. Haren uit mijn oren in plaats van op mijn hoofd. Het gehoor wordt minder. ‘Wat zeg je?’ is bij ons in huis met stip de meest gestelde vraag. Maar mijn lichaam functioneert nog goed, op een enkele functie na die het nooit naar behoren heeft gedaan. Ik vergeet van alles maar dramatisch is het niet. Er zitten wat kunststof onderdelen in mijn lijf en ik draag een paar littekens en butsen mee. Het zijn de sporen van zeventig jaar intensief gebruik, geholpen door goede voeding, voldoende beweging en de dokter die af en toe een handje helpt.
Een prestatie kan ik het behalen van deze leeftijd overigens niet noemen. Dat vindt de burgemeester ook. Die komt pas op bezoek als je zeventig jaar getrouwd ben. (Ik ben benieuwd of hij dat ook doet als je zoveel jaren samenhokt.)
Op naar de volgende mijlpaal dus, al lijkt die nog ver. Ik mag hopen dat ik ‘em haal.

Dit stukje schreef ik maandag toen ik de boodschappen had opgeborgen. Daarna nam ik een kop koffie, loste de kruiswoordtest in Trouw op en ging verder werken aan mijn boek.

11

MANUSCRIPT

Dagelijks

De verschillende lockdowns van de afgelopen jaren hebben een onverwacht gevolg gehad. Velen hebben het gedwongen thuisblijven benut om een boek te schrijven. Uitgevers zijn daarom het afgelopen jaar zozeer overladen met manuscripten, dat sommige een stop hebben ingevoerd. Bij andere uitgevers duurt het maanden voor je een antwoord ontvangt. Niet dat het vóór corona veel beter was trouwens, maar men heeft nu een extra argument om de deur op slot te doen. In Nederland komen per week zo’n zeshonderd boeken uit. Het aantal ingestuurde manuscripten moet er een veelvoud van zijn.

Mijn overgrootvader Hein van Rooijen met zijn gezin in 1878. Tweede van links mijn oma.

De afgelopen twee jaar heb ik gewerkt aan een manuscript over de familie van Rooijen, de familie van mijn oma van vaders kant. Het beschrijft de levens van drie generaties uit de katholieke middenklasse tussen 1880 en 1980. De persoonlijke verhalen staan in de context van maatschappelijke en religieuze ontwikkelingen. Het gaat over ondernemen, je kunstzinnige hart de ruimte geven of je leven wijden aan God. Volgzaam zijn of je eigen gang gaan.
Omdat Valkhof Pers, de uitgever van mijn vorige boek, ermee ophoudt, moest ik op zoek naar een andere uitgever. Ik was daarom niet blij dat verschillende uitgevers een lockdown voor hun brievenbus afkondigden.
Voor wetenschappers die hun kennis willen delen is er zeker belangstelling in de uitgeverswereld. De werkstukken van journalisten en andere professionele schrijvers zijn kansrijk. Ben je een Bekende Nederlander die zijn ervaringen op papier heeft gezet, dan staan de uitgevers in de rij. Vooral als je een verslaving hebt overwonnen of als je vader van een flat is gesprongen. De vele talkshows op tv staan dan garant voor grote verkoopcijfers. Maar ben je, zoals ik, geen wetenschapper, beroepsschrijver of BN’er, dan is het nog een hele klus om op te vallen.

Ik stuurde de synopsis van mijn manuscript aan vijf bekende en vijf wat minder bekende uitgeverijen. Het is niet mijn stijl om te pochen over mijn werk. Maar in dit geval leek het me verstandig enkele juichende recensies van mijn vorige boek toe te voegen. Of dat nu dat kleine beetje extra aandacht heeft gegenereerd weet ik niet. De uitkomst was in ieder geval dat ik met mijn samenvatting bij drie uitgevers voldoende nieuwsgierigheid had opgewekt. Zij vroegen het manuscript op. Stap één was gezet. Daarna verstreken maanden. Het duurde zo lang, dat ik me afvroeg wat wijsheid was: de broedende kip niet storen of toch maar eens vragen of het ei al uitgekomen was.
Toen kwam de dag dat een kleine uitgever mij een positief en zeer complimenteus bericht stuurde. Daarna volgde een toezegging van een grote uitgever. Bij het lezen van dat bericht heb ik mij even gedragen als een voetballer die gescoord heeft. Ik kon kiezen. Het boek zal voorjaar 2023 verschijnen bij Walburg Pers, een gerenommeerde uitgever van historische en maatschappelijke boeken. Dan komt de volgende uitdaging: de aandacht van geïnteresseerde lezers vangen.

0

TAALTEST

Dagelijks

Wat is de juiste schrijfwijze: bloknoot of blocnote?
Heeft een boot een lijzijde of een leizijde?
Wat is het meervoud van landgraaf?
Hoeveel r’en en s’en zitten er in het woord banencar(r)ous(s)el?
Het woord advocaat, in de zin van raadsman, wordt geschreven met een c, maar geldt dat ook voor het gele drankje dat onze tantes vroeger uitlepelden?
Het is een relaxte dag, maar ben je dan zelf relaxed of relaxt?
Al jarenlang onderwerp ik mij iedere werkdag vrijwillig aan de taaltest op www.beterspellen.nl. In vier meerkeuzevragen wordt mijn kennis van schrijfwijze en grammatica getest. Van meervoudsvormen, gebruik van leestekens, uitdrukkingen als ‘te kwader trouw’, hoofdlettergebruik en gebruik van de tussen-n of -s. Ik doe mee in de hoogste categorie, wat betekent dat mij de meest vreemde en uitzonderlijke woorden worden voorgelegd.

Ooit zat ik enthousiast met pen en papier klaar voor het jaarlijkse Groot Dictee der Nederlandse Taal, de schrijfproef die van de tv naar de radio is verhuisd (met een d). Ik maakte altijd meer dan dertig fouten en dat motiveert niet. Na het przewalskipaard ben ik afgehaakt. In de test van Beter Spellen scoor ik rond de negentig procent, dat geeft me tenminste nog het idee dat ik mee kan komen, zeker als ik mijn scores met die van anderen vergelijk.
Wat te doen met verbuigingsvormen van werkwoorden als erondergaan? Ga ik er onder door, eronderdoor of eronder door? En wat doen we in Nederland toch moeilijk met woorden die we uit het Engels overnemen. Ik weet nu dat je in het Nederlands royalty’s schrijft (in het engels: royalties). Een digitaal programma dat vernieuwd is heet geüpdatete software maar je spreekt het bijvoeglijk naamwoord uit als geüpdete! Diskjockey of discjockey, gooi het maar in mijn pet. A4’tje of A4-tje. HAVO of havo. Er is genoeg om over te struikelen.

Waarom pijnig ik mijzelf iedere dag weer met dit soort dilemma’s? Is de schoolmeester met het rode potlood in mijn hoofd blijven zitten? Wil ik houvast in een voortdurend veranderende wereld? Of probeer ik mijzelf te bewijzen dat de achteruitgang nog niet is ingezet?
Mijn scores gaan niet vooruit, ook niet achteruit. Maar ik weet nu tenminste hoe ik een negligeetje moet afkorten. En dat je korset met een -k- schrijft en corselet met een -c-. Dat kan nog wel eens van pas komen. Al zou ik het verschil tussen die twee niet kunnen uitleggen.

—————–
De komende twee weken ben ik even weg.

5

SAMEN

Dagelijks

De kerk is in het grondpatroon vierkant. Vanuit elke hoek loopt er een reusachtige stalen bint diagonaal omhoog. Zo vormen de binten een hoog, vierzijdig puntdak. Het gebouw uit de jaren zeventig heeft kale muren van gele stenen. De stoelen lijken er al vijftig jaar te staan.
Deze morgen zijn ze bijna alle bezet. Mannen en vrouwen, kinderen en ouderen, in zondags pak, in vrijetijdskleding. Ernstige en ontspannen gezichten, in zichzelf gekeerd of rondkijkend.
Eén zijde van het vierkant bestaat uit een podium. Links en rechts staan twee manshoge planten, daartussen een even hoge brandende kaars en twee gestileerde houten spreekgestoelten. Bij een ervan staat de dominee, een vrouw van rond de vijftig. Zij is gekleed in een sober crèmekleurig gewaad, dat er voor mij, als voormalig katholiek, uitziet als een kazuifel zonder opsmuk. Als een modern acteur draagt zij een nauwelijks zichtbare microfoon rond haar hoofd.

Zij spreekt de gemeente toe, langzaam en duidelijk, in een taal die ieder kan begrijpen. Over wind en tegenwind, aankomen en afscheid nemen, bergen en dalen. Het woord troost valt meermalen, nog vaker de woorden samen en elkaar. Zij leeft zich in in haar toehoorders: ‘misschien heeft u wel…; misschien denkt u wel…’ Ze geeft bevestiging: ‘dat is ook zo, dat gemis dat blijft.’ Als ik de verwijzingen naar bijbelteksten wegdenk, dan zijn haar woorden een psychologische peptalk: aanvaard de pijn in het leven.
Maar, misschien, zo denk ik, halen de gemeenteleden nog wel meer steun uit het gevoel van gezamenlijkheid en dan vooral het samen zingen. Er wordt meer gezongen dan gesproken. Iedere kerkganger heeft bij het binnenkomen een liedboek meegekregen. Een bord boven het podium geeft aan welk lied aan de beurt is. De organist speelt de noten van de laatste regel als intro, dan valt de gemeente in, iedereen, uit volle overtuiging. ‘Het woord dat u ten leven riep’ (nummer 316). Mijn katholieke moeder zei het ooit al: ‘die protestanten kunnen zingen!’ Ik zing alles mee. Ik heb er wel tevoren voor moeten oefenen.

De protestantse kerk in Midsland-Noord

Hoe ben ik daar terecht gekomen? Ik die van mijn geloof gevallen ben en nog nooit een protestantse dienst heb bijgewoond?
Ik deed de afgelopen weken een project bij Trajecti Voces, een barokkoor uit Utrecht. Wij studeerden een programma in met liederen uit de Italiaanse barok. Onderdeel van het project was een oefenweekend in Midsland op Terschelling. Daar maakten we gebruik van de accommodatie van ET 10, een protestantse gemeente. Als wederdienst zongen we tijdens de samenkomsten enkele klassieke liederen passend bij Hemelvaart en Pinksteren en gaven wij de gezangen uit het liedboek meerstemmigheid mee.
De kerk is genoemd naar een grote, rode boei, nummer ET 10. De symboliek mag duidelijk zijn.
Het was afgelopen zondag Wezenzondag, zo leerde ik van de dominee. Jezus mag dan wel naar de hemel gevaren zijn, hij heeft ons eerst nog bemoedigend toegesproken. Joh. 14, vers 18: ‘Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom tot u terug. Want ik leef en ook gij zult leven.’ De gemeente ging aan de gezamenlijke koffie en de dominee zwaaide ons bij de deur buiten blijmoedig uit.

Hierbij een stukje uit een repetitie van een klein ensemble waarin mij, als bariton, de lage tenorpartij was toebedeeld: Arse cosi per voi van Alessandro Striggio.

 

1

AFFICHE

Dagelijks

Fietsend op weg naar de bakker valt mijn oog op een raam dat in beslag genomen wordt door een affiche met de tekst: Een andere man is geen haar beter. Ik kijk nog eens om. Het staat er echt, ik heb het goed gelezen. Vol verbazing herhaal ik de tekst voor mijzelf. Wat beweegt iemand om een raam af te plakken met deze tekst?

Bron: www.by-mar.com

Is het een vrouw die na meerdere stukgelopen relaties aan de wereld wil laten weten wat zij daaruit geleerd heeft? Iemand bij wie de frustraties hoog zijn opgelopen en die een blijkbaar onbedwingbare behoefte heeft om anderen te behoeden voor de fouten die zij gemaakt heeft? Je geeft jezelf wel bloot op deze manier.
Of zou het een ongetrouwde en streng-gelovige man of vrouw zijn, die zich groen en geel ergert aan mensen die al te gemakkelijk scheiden en daarna weer snel een nieuwe relatie beginnen? Dit lijkt me niet waarschijnlijk. Dan zou je eerder een bijbels citaat over trouw en standvastigheid verwachten.
In de feministische golf van de jaren zestig en zeventig was er een radicale groep vrouwen die een liefdesrelatie met een man hadden afgezworen. Je gaat niet met je onderdrukker naar bed, was het parool. De man was het symbool van de macht, van alles wat fout ging in de wereld, daar moest je verre van blijven. Ik weet echter niet of er onder de jonge vrouwen van de eenentwintigste eeuw nog dergelijke feministes voorkomen.
Er komen steeds meer vragen bij mij op. Zou Een andere vrouw is geen haar beter ook bestaan? Voor al die relatiehoppende mannen die maar vinden dat zij onvoldoende aandacht krijgen?

Nieuwsgierig geworden kijk ik thuisgekomen op internet. Ik vind de betreffende tekst al snel op sites van firma’s die grappige ansichtkaarten verkopen. Op een setje van tien kaarten krijg je nu € 5 korting. Men heeft dus nog een grote voorraad in huis. ‘Inclusief gerecyclede envelop’, staat erbij. Voor enveloppen geldt blijkbaar een ander regime dan voor mannen.
In dezelfde serie bestaan ook: ik heb geen man nodig om mijn problemen op te lossen. Ik heb er een nodig die zelf geen probleem wordt. En de leus die alle andere overbodig maakt: soms is het gewoon kut. Kan je ook als affiche op je raam plakken.

Eén website geeft nog een toelichting op de man die geen haar beter is: vrouwen kunnen deze kaart aan hun man geven om hem eraan te herinneren dat hij heus niet de ergste is. Die uitleg zette mij opeens op een ander spoor. De kaart zou juist door mannen gebruikt kunnen worden! Om te voorkomen dat hun vrouw al te veel naar andere mannen kijkt. Of, nog beter, om hun eigen fouten te relativeren. Zo kan ik, als ik weer eens iets vergeten ben en daar door G. op gewezen wordt, luchtigjes opmerken: ach, een andere man is geen haar beter.

0

4 MEI

Dagelijks

Ilse Weber

Ilse Weber. Ik had nog nooit van haar gehoord. Zij was een Joodse schrijfster en componiste, geboren in Tsjechië. In 1942 werd Ilse Weber gedeporteerd naar het concentratiekamp Theresienstadt. Daar werkte zij als ziekenverpleegster op de kinderafdeling. Zij schreef en componeerde hier een aantal liederen, zoals Ich wandre durch Theresienstadt. In 1944 werd zij op transport gesteld naar Auschwitz, waar zij om het leven kwam. De gedichten en liederen van Weber stonden deze week centraal tijdens een herdenkingsbijeenkomst in de Torenpleinkerk in Vleuten.

Na de bijeenkomst liepen de aanwezigen in een stille optocht door het dorp, voorafgegaan door twee muzikanten die een langzaam ritme sloegen op zwart omfloerste trommels. We kwamen langs het huis, waar  mijn ouders destijds woonden. Hier stond mijn vader boven uit een raam te kijken hoe Duitse soldaten de deuren afgingen om mannen te ronselen. Hier heeft hij zich angstig afgevraagd wanneer zijn beurt zou komen. Zijn schuilplaats was gereed. Een koffer om te vluchten stond klaar. Hier heeft hij zich in zijn moestuin plat op de grond gegooid als de Engelse vliegtuigen die de spoorlijn bombardeerden weer eens dichtbij kwamen. ‘Hoeveel bommen zijn er al niet gevallen en wat hebben de Engelsen ermee bereikt?’, verzuchtte hij. Hier heeft hij de boom staan zagen en hakken die hij uit het park van kasteel De Haar had gehaald.
De stille tocht eindigde bij een plantsoentje tegenover de kerk, bij het monument ter herdenking van de twee Vleutense verzetsstrijders die in 1944 zijn gefusilleerd. Het ontwerp van het beeld van een mannentorso die een slang de nek omdraait was vlak na de oorlog driemaal door de Provinciale Commissie voor Oorlogs- en Vredesgedenktekens in niet mis te verstane woorden afgekeurd. Enkele jaren later hebben de lokale initiatiefnemers in een zaterdagse nacht het beeld alsnog op zijn sokkel geplaatst. ‘Je kunt de illegaliteit toch niet beter eren dan met een illegaal monument’, zo werd gezegd.

Midden achter het oorlogsmonument met de militairen

Deze week stonden er vijf militairen voor het monument, in vol ornaat, de borst getooid met een serie medailles, de petten diep over het voorhoofd getrokken, de blikken strak vooruit gericht. Bij het ingaan van de twee minuten stilte sloeg de klok van de katholieke kerk achter ons eerst nog acht forse slagen. In de oorlogsjaren hadden de Duitsers de klokken meegenomen. Toen moest de koster telkens de hoge toren inklimmen om met een hamer op een oude spoorrail te slaan.
Het werd stil in het plantsoentje. De wind was gaan liggen. Alleen een mees liet zich horen in het door late zonnestralen beschenen frisse, lentegroen. De tijd stond even stil, zoals alle aanwezigen onberoerd naast elkaar stonden, ieder met de eigen gedachten en toch verbonden. De dirigent van de harmonie keek om naar de organisatie, in afwachting van het teken dat hij het Wilhelmus kon inzetten. Toen het zover was bliezen de instrumenten schuchter en zacht de eerste maten. Ik was ontroerd.
Ik ben van even na de oorlog. Maar hoe ouder ik word, hoe dichter mijn geboortedatum bij de oorlogsjaren komt, hoe dichter ik zelf bij de oorlog kom.