Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Dagelijks

1

HET WONDER VAN DE FIETS

Dagelijks
Zo rond mijn zesde jaar leerde ik fietsen. Als jongste van de vier kreeg ik een afdanker, een te grote kinderfiets met blokken op de pedalen. Het moment dat ik op de onverharde Hamweg in Vleuten werd losgelaten en zelfstandig mijn weg vervolgde, staat me nog goed bij. Wat een sensatie om overeind te blijven! Nu hoefde ik niet meer achterop bij een ander. Lopen was overbodig geworden. Ik kon fietsen, ik kon ver weg.
De fiets vind ik een van de mooiste uitvindingen die er bestaan.
Het is een eenvoudige constructie van twee met elkaar verbonden wielen, een trapmechanisme, een stuur en een zadel. Fietsen is gezond en het brengt geen schade toe aan het milieu. Met dezelfde inspanning ga je drie maal zo snel als wanneer je loopt.
Omdat na de uitvinding van de fiets nog de auto en het vliegtuig gevolgd zijn, staan wij bij dit laatste argument niet meer zo stil. Maar eind negentiende eeuw betekende de komst van de fiets een revolutie in het vervoer.
In die tijd woonde er familie in Montfoort, een klein gat met stadsrechten in het zuid-westen van de provincie Utrecht. Het leven van de inwoners speelde zich grotendeels in het plaatsje af. Men werkte er en trouwde een partner van om de hoek. In Montfoort kon je bijna alles kopen wat je nodig had. Zo heel af en toe ging men wel eens naar Utrecht toe, een reis van 15 kilometer. Lopend deed je daar zo’n vier uur over. Wie niet wilde lopen kon zich ’s morgens om half zes inschepen op de vrachtboot, die via Jutphaas naar Utrecht voer. Die deed er ook vier uur over.
Dat er een voertuig was uitgevonden, waarmee je in één à anderhalf uur in Utrecht kon zijn, was dus een geweldige vooruitgang. Het vergrootte je actieradius en versterkte je zelfstandigheid. De fiets gaf een enorme stimulans aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
Zo’n voertuig wilde je hebben. Het was een bezit om te koesteren.
Ook mijn moeder wilde dolgraag een fiets, zo halverwege de jaren twintig van de vorige eeuw. Al haar broers hadden er al een.
Voor vrouwen was het gebruik van de fiets echter minder vanzelfsprekend. Vrouwen waren veel meer aan huis gebonden. Bovendien was het fietsen met die lange rokken geen sinecure. Zo heeft de regering in 1897 aan koningin Wilhelmina verboden om gebruik te maken van een rijwiel. Hoewel de koningin bleef volhouden, dat wielrijden een gezonde inspanning is achtte de regering, gelet op de  zware verantwoordelijkheid van de majesteit, het risico te groot.
Mijn oma had wel geleerd om te fietsen. Ze was er echter mee gestopt uit angst dat ze in een heg of in een sloot zou rijden ‘met al die mensen op de weg’. Ze maakte liever bonen in.
Een tante had weer last gehad van een ander ongemak. Vrouwen droegen in de tijd veelal een wijd soort onderbroek met vier banden, twee aan het voorpand en twee aan de achterklep. Tijdens een fietstocht merkte mijn tante dat de banden van haar achterklep los waren geraakt. Dat fietste niet prettig. In een café aan het einde van de Biltstraat in Utrecht kon zij de zaak fatsoeneren: de lange rok optillen, de onderrok optillen, beide rokken stevig vastklemmen onder de kin, zodat de handen vrijkwamen om de banden van de achterklep met een dubbele knoop weer vast te maken.
Een fiets voor mijn moeder was derhalve niet vanzelfsprekend. Haar vader, een boer met een handvol koeien op een gepacht stukje land, besloot toen, dat de fiets er zou komen, als zij zou leren melken. Dat noem je tegenwoordig een win-winsituatie. Haar moeder raadde haar deze deal af. ‘Dan moet je altijd mee met melken’. Mijn moeder hield vol. Ze  leerde melken en kreeg haar rijwiel. 
De fiets was de ontsluiting van de wereld.
0

DE OCHTENDKRANT

Dagelijks
Vijfenveertig jaar is een lange tijd. Het is meer dan de helft van een mensenleven. Meer dan een generatie. Voor velen is het meer dan de duur van hun arbeidzaam leven.
Als je vijfenveertig jaar gewend ben aan iets, dan stap je er niet zo gemakkelijk van af. Een vriendschap, de manier van ontbijten, de onderbroeken die je draagt. Of de krant die je leest.
Ik ben al vijfenveertig jaar geabonneerd op de Volkskrant. Sinds 1970 hoort het dagblad bij mijn ochtendritueel. Natuurlijk zijn er wel eens tijden geweest, dat ik ook een bijkrant las (zoals je een bijgerecht hebt of een bijzettafeltje). Zo las ik het Utrechts Nieuwsblad omdat ik in Utrecht woon, de Waarheid in mijn alles-moet-veranderen-periode, en de NRC omdat ik begrepen had dat je die moest lezen om als weldenkend mens te kunnen meepraten. Maar de Volkskrant is altijd de constante factor.
Ik ben een ochtendkrantmens. Bij het ontbijt wil ik met de boterham het nieuws consumeren. Regelmatig aarzel ik over de vraag of ik een stuk ga lezen. Begin ik aan een lang serieus artikel of laat ik me toch maar meevoeren door een smakelijk, maar irrelevant bericht? Soms stop ik geërgerd halverwege een artikel, omdat er niets nieuws in staat. Een krant is er ook om je aan te ergeren.
De krant moet ’s morgens op de mat liggen. Wordt ie een keer niet bezorgd, dan begint mijn dag niet goed. Dan ga ik als een moederpoes die haar jong kwijt is op zoek naar het nieuws. Is er nog wat gebeurd in Nederland en omstreken? Het is nergens voor nodig, maar ik wil het weten.
Als je al vijfenveertig jaar dezelfde krant leest, dan moet die verbondheid redenen hebben.
Ik kom net als De Volkskrant uit een katholiek nest. De krant was jarenlang een dagblad voor links Nederland. Met serieuze berichtgeving, maar ook aandacht voor de ontspannende zaken van het leven. Ik ben gehecht geraakt aan hoe de krant het nieuws brengt, aan columnisten, recensenten, aan het vertier van Sigmund en Gummbah.
De Volkskrant heeft allerlei ontwikkelingen doorgemaakt. Ik ben meegewaaid. Ik vond het niet altijd even goed, maar ik ben vijfenveertig jaar Trouw gebleven.
Nu hebben we de Volkskrant opgezegd en zijn we overgestapt op Trouw.
Dat kostte moeite. Er ging enkele jaren van twijfel overheen. Maar nu is het dan zover.
Ik heb al veel langer het idee, dat de Volkskrant niet meer voor mij gemaakt wordt. Dat ik niet meer tot de doelgroep behoor van mensen die een kwartier hebben om een krant te lezen met grote koppen, veel foto’s en grafieken. Mensen, die alles willen weten van populaire tv-series, de nieuwste smartphones of de zwaarte van de schoolboeken.
Ik begrijp dat de krant jongere doelgroepen moet bereiken om te overleven. Maar inhoud en stijl zijn aan mij niet meer besteed.
In de politieke verslaglegging gaat het meer om de posities en de relaties dan om de inhoud. Familiedrama’s en overvallen worden uitgeplozen door buren en vrienden te interviewen. Redacteuren gaan op zoek naar fouten van instellingen en beleidsmakers.
Het krioelt in de krant van de meningen, waar we dankzij de sociale media (en weblogs!) toch al mee overgoten worden. De krant wil niet alleen verslagleggen, maar zelf ook nieuws maken.
Joop Visser zong al in de tachtiger jaren over de jou-hoe-hoernalisten:
De brand die ze verslaan, meneer
Als zij het land in gaan, meneer
Steken ze zelf eerst aan, meneer
Dat noemen ze een baan, meneer.
Later schreef hij nog het lied De Volkskrant is een Kutkrant.
Nu hebben we dus een abonnement op Trouw. Een dagblad dat beschrijft wat er gebeurd is zonder daar altijd en overal een mening of een kort-door-de-bochtanalyse aan toe te  voegen. Meer verslaglegging, minder sfeertekening.
Trouw is een bastion van rust. Trouw is ook de ernst zelve.
In mijn dilemma van serieuze artikelen en smakelijke berichten, heb ik nu voor het eerste gekozen. Ik weet niet of het me goed zal bevallen en of de protestantse achtergrond me niet teveel gaat tegenstaan. Bij de katholieken zijn de overlijdensadvertenties toch een stuk interessanter. Maar alla, je kunt niet alles hebben. 
Hoe lang zal ik Trouw blijven? Ik ben bang dat het geen vijfenveertig jaar wordt.
1

FORT ’t HEMELTJE

Dagelijks
Ik reed vanuit Utrecht de A27 naar het zuiden. Direct na knooppunt Lunetten viel mij links van de weg een blauw bord op met de naam Fort ’t Hemeltje. Dit is een van de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Wel een merkwaardige naam, dacht ik, een combinatie van Fort en Hemel.
Ik ben in enkele van deze negentiende eeuwse forten geweest. Ze  zien er stenig en donker uit, met hun smalle gangen waar het waterkoud is en het zonlicht nooit doordringt.  Dat is ongeveer het tegenovergestelde van mijn beeld van de hemel. Omgekeerd stel ik me de hemel geenszins voor als een moeilijk binnen te komen vesting of als onderdeel van een verdedigingslinie. Je moet alleen iets bedenken om langs Petrus te komen.
Rijdend over de snelweg kan je over nutteloze dingen nadenken, dus bedacht ik dat het woord hemeltje ook een merkwaardig woord is. Want noch het zwerk noch het hiernamaals kan ik me in een verkleinde vorm voorstellen. Er moet iets anders mee bedoeld worden.
Bij een hemeltje denk ik aan een kroeg, een cafébrand, een jongerensoos of desnoods een diaconaal centrum voor dak- en thuislozen. Het hemeltje is een woord met een knipoog. Het is prettig om er te zijn, maar je weet dat het niet zaligmakend is en dat het maar voor even is. Bij het hemeltje kan je weer weggaan. (Dat lijkt me overigens een groot voordeel, want de gedachte dat je het hiernamaals nooit meer kunt verlaten, vond ik als kind al angstaanjagend.)
De Waterlinie is een militaire verdedigingslinie die loopt van Muiden naar de Biesbosch. In de 19e eeuw heeft men ten oosten van Utrecht een aantal forten gebouwd, die samen de Nieuwe Hollandse Waterlinie worden genoemd.
Ten tijde van oorlog konden in deze linie delen van het land onder water worden gezet om de doortocht van de vijand te belemmeren. Het lag voor de hand dat de vijand zou proberen door te breken op de wat hoger gelegen plaatsen, waar inundatie niet mogelijk was. Onder meer op de Houtense Vlakte, ten zuidoosten van Utrecht, werden daarom forten gebouwd.
De Oude Hollandse waterlinie is met succes in 1672 ingezet tegen een inval van de Fransen. Een goede eeuw later werd een zwakke kant van de waterlinie pijnlijk duidelijk. De Fransen vielen in de winter van 1794 / 1795 aan. Door de strenge vorst kon het leger over het ijs Holland binnentrekken. Wijs geworden door deze sof bedachten onze manschappen nieuwe listen. Door middel van ijszagen en speciale waterinlaatplaatsen kon het ijs op een aantal voor de vijand onbekende plekken worden verzwakt. Het beeld van een hele colonne, die door het ijs zakt, moet de bedenkers veel voorpret hebben bezorgd. In 1939 heeft het Nederlandse leger nog op schaatsen geoefend. We voelden ons toen al onverslaanbaar op het ijs.  
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is nooit gebruikt. In de Eerste Wereldoorlog was Nederland neutraal. In 1939 heeft men bij wijze van oefening een polder bij Gorinchem laten onderlopen. Na de capitulatie konden de Duitsers in 1940 de forten zonder strijd overnemen. In 1945 hebben Canadese soldaten op fort Rhijnauwen nog wat zitten spelen met voor hen onbekende Duitse munitie. Dat heeft flinke beschadigingen aan het fort opgeleverd.
Tot in de zestiger jaren hebben diverse forten gediend als opslagplaats voor munitie en materieel.
Nu zijn ze veelal eigendom van Natuurmonumenten of van Staatsbosbeheer. Omdat de forten beschermde gebieden zijn, zijn een rijke flora en fauna in de plaats gekomen van soldaten en kanonnen.
Fort ’t Hemeltje is gebouwd tussen 1877 en 1881. Op hollandsewaterlinie.nl lees ik: ‘Het fort was voorzien van een bastionet-caponnière in de gracht, met kazematten en lage flanken voor de grachtflankering. Deze waren door middel van poternes bereikbaar’.
Dat u het maar weet.
‘Tegenwoordig is het fort van Staatsbosbeheer. Het fort wordt opgeknapt en krijgt een kantoorfunctie. Daarnaast wordt het fort voor publiek opengesteld en beleefbaar gemaakt met een belevingswandelroute’. Niet zo maar een wandelroute dus.
Rest nog de vraag, hoe Fort ’t Hemeltje aan zijn naam komt. 
Het Fort is genoemd naar een boerderij annex herberg die daar ooit stond. Ook lang geleden werd het café al gezien als een kleine uitgave van de hemel. 
2

DE OMZWERVINGEN VAN EEN MEUBELSTUK

Dagelijks
Op mijn kamer staat een oud eikenhouten bureau. Het robuuste meubel is misschien wel meer dan honderd jaar oud.
Het bureau stond in ons ouderlijk huis in de voorkamer bij het raam. Het diende als bergmeubel voor allerhande papieren en enveloppen. Op het bovenblad lagen de KRO-gids en de Katholieke Illustratie naast een vooroorlogse Remington typemachine en een smeedijzeren brievenstandaard. Boven het bureau, op een gelakte plank die aan de muur bevestigd was, stond een Philips radio-ontvanger. Daarnaast hing het spaarbuisje van het Kannunik van Schaikfonds.
Als mijn vader uit zijn werk kwam, verstopten mijn zus en ik ons steevast onder het bureau. Terwijl wij ingeklemd in de smalle ruimte met ingehouden adem afwachten, zocht hij, iedere dag weer, eerst de hele kamer af alvorens onder het bureau te kijken.
Op zaterdagavonden zaten we er wel eens bovenop. Dan was het hele gezin in de huiskamer bijeen om naar een verstrooiend radioprogramma van de KRO te luisteren, zoals Ons Kent Ons met Kees Schilperoort. Spannend werd het als de uitslag van de SUS-loterij bekend werd gemaakt.
Halverwege de jaren zestig viel het bureau ten prooi aan de moderniseringswind die door Nederland waaide. Het meubel verdween naar boven, naar mijn slaapkamer. Ook al gebruikte ik de kastjes voor mijn plakboeken met foto’s van Connie Froboess en Eddy Hodges en voor het Brio sportalbum van de Olympische Spelen 1964, het werd nog altijd het bureau van pappa genoemd. Op de lege plek in de huiskamer kwam er een modern, gefineerd radiomeubel met ingebouwde pick-up.
Dit was tenminste de tweede maal in zijn bestaan dat het bureau werd afgeserveerd. Jarenlang had het dienst gedaan op het kantoor van Douwe Egberts in Utrecht, waar mijn vader archivaris was. Toen de houten bureaus vervangen werden door stalen exemplaren, was dit schrijfmeubel in onze huiskamer beland.
Er is geen naam van een fabrikant, geen jaartal, geen typenummer in het meubel verwerkt. Het is dus gissen hoe oud het bureau is. Het komt zo te zien uit een tijd, dat er aandacht besteed werd aan enige opsmuk, getuige de drie gleuven in de stijlen, de zwarte versiering daarboven en de meetkundige figuren naast de laden.
De leeftijd zou afgeleid kunnen worden uit de afschrijftermijnen, die DE toendertijd voor zijn meubilair hanteerde. Mijn vader heeft me dat nooit verteld, maar een periode van 40 – 50 jaar lijkt me aannemelijk. Het bureau is dan rond de vorige eeuwwisseling gefabriceerd.
Het meubel van donker eikenhout heeft enige status, maar er ontbreekt sierlijk hang- en sluitwerk. Het zal daarom niet het bureau geweest zijn van mijnheer JH of mijnheer ED, zoals de directeuren bij DE destijds werden aangeduid.
Er heeft een dienstbare klerk met gesteven boord aan gezeten. Voor het controleren van facturen, het bestellen van de koffiebonen of het vullen van de wekelijkse loonzakjes. Ondertussen kwam juffrouw Aafje met de koffie langs. Dat verzin ik er nu bij, maar ik zou zeggen, als er ergens een juffrouw met koffie langs kwam, dan was het wel bij Douwe Egberts.
In de jaren tachtig heeft mijn zus zich over het bureau ontfermd. Zij gebruikte het om vertalingen van Tacitus of Euripides na te kijken. Dat vind ik wel passend. Het is echt zo’n bureau om iets met oude talen te doen. Of om je testament te schrijven. Of de spaarpunten van Douwe Egberts te tellen.
Het schrijfmeubel heeft met mijn zus twee verhuizingen meegemaakt en waterschade doorstaan toen er een dakgoot vervangen werd.
De tijd vliegt. Toen mijn zus na haar pensionering kleiner ging wonen, was er geen plaats meer voor de oude makker. Toen heb ik hem opgehaald. Niet omdat ik een bureau nodig had, maar je laat het bureau van pappa niet in de steek.
Er is nu een voorlopig einde gekomen aan de omzwervingen. Het meubel staat erbij als een trouwe pakezel, die altijd voor je klaar staat. De kastjes zijn zo diep, dat er aan elke zijde minstens twee kleinkinderen in passen. Het bureau zit vol sporen van zijn lange bestaan, maar met een beetje warme aandacht kan het nog lang mee. Als ik er langs loop, strijk ik altijd even over het bovenblad. Het liefste zou ik er weer als kind bovenop klimmen.
Ik kan nu al zitten piekeren over de vraag, waar het heen moet met het bureau, als ik er niet meer ben.

 

4

DE STEEN

Dagelijks
Op een goede manier vallen is een kunst. Judoka’s en keepers worden erin getraind. Aan ouderen wordt training aanbevolen. Dat kan van pas komen bij een losse stoeptegel of bij gladheid.
Al op jonge leeftijd ontdekte ik bij mijzelf een zekere aanleg voor de valkunst. Ik liet mij zonder  mankeren uit knotwilgen vallen en, tijdens het verstoppertje spelen, van de bovenste plank in een kast. Voor een sprong van een hoog zwaaiende schommel draaide ik mijn hand niet om. Ik kon ook fraaie vallen ensceneren. Toen mijn zus eens van vakantie thuis was gekomen en haar koffer midden in de keuken had laten staan, deed ik onder de ogen van mijn moeder alsof ik met een enorme buiteling met mijn hoofd tegen de wasmachine knalde. Daarna heeft niemand ooit meer een tas van enige omvang midden in de keuken laten staan.
Dit soort ervaringen kwamen mij goed van pas als vader.
Bij het naar bed brengen van zoon A waren in een bepaalde leeftijdsfase de verstopspelletjes populair. In die tijd ontwikkelde zich een spelletje, dat we later De Steen zijn gaan noemen.
Als het bedtijd was, holde A vrolijk vooruit naar zijn kamer. Kwam ik daar even later binnen, dan lag hij midden in zijn slaapkamer opgerold onder een deken op de grond. Ik deed of ik niets in de gaten had en viel vervolgens met veel misbaar en geweeklaag over die bult.
‘Welke idioot heeft hier die steen midden in de kamer laten liggen?’, riep ik dan verontwaardigd uit. Ik schoof de steen aan de kant of tilde hem op en deponeerde het gehele pakket in een hoekje van de kamer. Daarna liep ik even de kamer uit. Wanneer ik terugkeerde lag de steen weer midden in de kamer en stootte vader-ezel zich ten tweede male aan de steen.
Ik zou dit spelletje al lang vergeten zijn, als A, inmiddels zelf vader van twee dochters van bijna vier en twee, niet deze week geappt had, dat hij De Steen met zijn oudste dochter had gespeeld. Met groot succes.
Wat een ontroerend moment!
‘Blij’, zou de jongste kleindochter zeggen. Zij deelt sinds kort de wereld, op digitale wijze, in in boos en blij.
‘Opa is boos!’
‘Nee, opa was bang dat je zou vallen’.
Lachend: ‘Opa is blij!’
‘Ja, opa is weer blij’.
Eigenlijk is het woord blij niet sterk genoeg om mijn gevoel over De Steen uit te drukken. Dit gaat evenzeer over geluk en over tevredenheid.
Het is leuk om te merken, dat zo’n eenvoudig spelletje naar een volgende generatie doorgaat. Wie weet wordt het nog verder doorgegeven. Maar dat is niet de kern.
Het is ook niet dat ik me op zo’n moment een tevreden grootvader voel, die trots is op zijn kleinkinderen. Of dat ik het gevoel heb, dat vertolkt wordt in het lied De glimlach van een kind doe je beseffen dat je leeft.
Ik voel me bovenal een tevreden vader. Een geslaagde vader.
Zoals iedere ouder dachten wij bij het opgroeien van de kinderen wel eens: wat moet dat worden? Komt dat wel goed met die jongens? Jonge kinderen hebben immers nog veel te leren. Als ze zich losmaken, doen ze dingen die je onverstandig vindt. Wat we geprobeerd hebben om over te dragen zie je op die momenten niet terug. Dat wordt blijkbaar pas zichtbaar als zij volwassen zijn en verantwoordelijkheid dragen, bijvoorbeeld als ze zelf kinderen hebben.
Grootvader worden betekent niet alleen dat je kleinkinderen krijgt. Je hebt daarnaast, in mijn geval,  opeens een zoon, die vader is. Dat doet iets in een relatie. We delen ervaringen. We komen dichter bij elkaar. Wij zijn niet alleen vader en zoon, maar ook samen vader.
Voor wie al wat langer grootouder is zijn dit soort uitspraken waarschijnlijk open deuren.
Maar jonge opa’s hebben nog veel te leren.
Met mijn kleindochters bedenk ik weer nieuwe spelletjes. Ik loop met een kind op de rug als een huppelend paard door de kamer. Plotseling blijf ik dan stokstijf naast de bank staan. Het paard wil niet meer voor- of achteruit. Het kind op de rug wacht in spanning af. Daarna val ik op de bank. 
Waarschuwing: dit spel vereist enige oefening in het vallen. Oefen bijvoorbeeld eerst zonder kind met een koffer midden in de kamer. Oefen in geen geval op een skipiste.
0

HET IS ROOD-ZWART EN HET FLADDERT

Dagelijks
Het is er het afgelopen weekend weer niet van gekomen. Terwijl het toch een kleine moeite is. Het kost je slechts een half uur en je kunt er voor in je luie stoel blijven zitten. Je draagt bovendien bij aan een doel waar niemand enig bezwaar tegen zal hebben. Dat soort doelen moet je koesteren, die hebben we nauwelijks in Nederland.
Maar vorig weekend zat al vol met het precaire proces van het kopen van een nieuwe tafel en het compleet uitruimen van de huiskamer zodat de schilder ongehinderd  het lawaaischuren kan beoefenen.
Zodoende heb ik opnieuw moeten afzien van mijn deelname aan de Nationale Tuinvogeltelling.
Het is goed, dat we  jaarlijks terugkerende evenementen hebben, zoals Halloween, de Top 2000 en Blue Monday. Dat geeft houvast in deze onzekere tijden. Tellen kan bovendien geen kwaad. Meten is weten,  dat voorkomt eindeloze discussies. Daardoor komen  we dagelijks in de Volkskrant nuttige grafieken tegen, bijvoorbeeld over inteeltdepressie bij otters (21-01). Adverteerders kunnen onderbouwen dat 58% van de vrouwen kiest voor een shampoo met een hydratine glansversterker.
Met het eenmaal per jaar tellen van de vogels in je tuin  houden vogelonderzoekers bij welke soorten het goed doen en welke het moeilijk hebben. Voor de Vogelbescherming is het een fantastisch middel om aandacht te vragen voor alles wat vleugels heeft. Vogels kijken is leuk. Het is een onschuldige bezigheid. Zo is het een stuk minder beladen dan vrouwen kijken, bijvoorbeeld.
Het is echt een vaderding, zo begon het bij mij tenminste. Dat we in Frankrijk kampeerden en dat er een vogeltje in de kleuren van de Duitse vlag op de kampeertafel landde.  Dan maak je als vader geen beste beurt, als je niet kan uitleggen hoe dat beestje heet. Dan koop je een boek dat ook voor kinderen geschikt is en vervolgens een vogelkijker. Terwijl je kinderen allang weer aan het voetballen zijn,  lig jij  dan ergens doodstil in het struikgewas met je kijker onder handbereik, omdat je iets geels tussen het struweel zag oplichten. Zo gaan die dingen.
Toen is ook het tellen begonnen: welke vogel heb ik waar voor het eerst gezien. Ik heb ook bijgehouden welke vogels ik in mijn tuin ben tegengekomen, of beter gezegd: welke ik vanuit tuin en huis heb kunnen waarnemen. Daardoor kon ik de overvliegende aalscholver en de blauwe reiger meenemen in de telling, naast de verdwaalde bosuil die zich ooit aan de voorzijde van ons huis bekend maakte.
Er zijn winters geweest dat we in onze tuin regelmatig bezoek kregen van sijsjes, groenlingen en goudhaantjes. Zou ik in deze winter gaan tellen, dan is de kans groot dat ik 2 houtduiven zie, 1 kauw en 1 koolmees. Daar kan ik het woord opwindend niet voor gebruiken. Vooral die duiven en kauwen kan ik wel schieten. Die zouden echt iets aan hun imago moeten doen.
Na zoveel jaren rondsjouwen met de kijker door de natuur en met het achteruitgaan van ogen en oren  is het vuur wat aan het doven.  Soms flakkert het nog weer even op. Twee weken geleden liep ik  niets vermoedend in de kamer rond, mijn hoofd brekend over het vervolg van mijn blog. Ondertussen schoten er allerlei klussen door mijn hoofd die nog moeten gebeuren. Opeens kwam er vanuit de tuin in mijn ooghoek een rode flits voorbij. Alsof er in het corpsballenhuis achter ons  een colafles uit het raam werd gegooid.
Ik draaide mijn hoofd en zag op een paar meter afstand een vogel met een felrode borst, een zwarte kop, en witte en grijze strepen op zijn rug. Dat kon niet anders dan een goudvink zijn  (voor de eerst gezien: Den Dolder, maart 2002). Gezien de fraaie kleuren moest het een mannetje zijn. Zo gaat dat in de vogelwereld. Daar kijken we naar de mannetjes. http://www.vogelbescherming.nl/vogels_kijken/vogelgids/zoekresultaat/detailpagina/q/vogel/56/tab/Algemeen 
Dat beestje dat zich zelden laat zien zat onaangekondigd in mijn tuin! Mijn lijf was meteen een en al opwinding.  Ik hield mijn adem in, sloop achter het glas stil en gebukt naar mijn kijker, die – niet voor niets – in het dressoir naast het raam ligt. Met trillende handen zocht ik de vogel. Verrek, waar was ie? Die beesten willen nooit eens  rustig blijven zitten. Ik speurde weer zonder kijker rond en zag hem op een andere tak . Rustig blijven, sprak ik mezelf toe. Nu kreeg ik hem in vol ornaat in  de kijker. Met zijn donkere vinkensnavel plukte hij aan de tak. Wat een schoonheid en dat zomaar in onze tuin! Voor niets.
2

BORDEN EN BRIEFJES

Dagelijks
De Huizingalaan in Utrecht is geen voorrangsweg. Fiets je van west naar oost, dan moet je voorrang geven aan (brom-)fietsers, die van een fietspad rechts komen. Iedereen in Nederland weet, dat rechts voorgaat. Desondanks stond er het afgelopen najaar een groot geel bord: RECHTS HEEFT VOORRANG.
Daar moet iets ernstigs zijn gebeurd. Een fietsongeluk met botbreuken. Een rijwiel dat in de prak is gereden. Een notoire briefschrijver die al twee jaar lang de gemeente bestookt met de klacht, dat hij ter plaatse nóóit voorrang krijgt. Na lange discussie op de afdeling Verkeer moet de verzuchting zijn geweest: ‘laten we dan maar een tijdje een bord plaatsen’. Een niet te missen idiotproof bord in fel-gele kleur en met koeieletters.
Zo gaat het vaak met regelgeving. Er gebeurt een ongeluk. Een groep wordt benadeeld. Mensen maken gebruik van de mazen in de wet. Dan moeten de regels worden aangepast. Zou niet alle wet- en regelgeving ontstaan omdat er ergens iets vreselijk fout is gelopen?
Worden de regels niet gevolgd, dan brengen we ze nog een keer onder de aandacht.
Hoe een mobiele telefoon werkt, wordt in handleidingen slechts globaal uitgelegd. Dat weet iedereen immers. Maar dat rechts voorrang heeft, moet nog eens worden onderwezen.
In het privéleven gaat het al niet veel anders.
Ik ben ooit van plan geweest een verzameling aan te leggen van geboden en verboden die ik op wc’s en badkamers tegenkom. Het is er nog niet van gekomen. Hieronder maak ik op basis van mijn geheugen alvast een begin.
De meeste briefjes, die ik tegenkwam, gaan over wat je niet  in het toilet mag gooien: damesverband, condooms, injectienaalden, medicijnen, handcrèmes, eyeliner en alles waar een mens blijkbaar op die plek van af wil. (Ongeboren kinderen worden niet genoemd.)
Bij het lezen van deze verboden zie je de verhuurder al geïrriteerd met een batterij aan ontstoppingsmiddelen boven de pot hangen.
Dan zijn er de handgeschreven of geprinte aanwijzingen voor het doorspoelen:
Trekker in één vloeiende beweging omlaaghalen en dan direct loslaten.
Eénmaal fors indrukken, daarna even wachten.
Daar sta je dan na een aantal keer indrukken en wachten. Je drol ligt er nog steeds. Het lijkt wel of ie je uitlacht. Opnieuw proberen en weer wachten. Zal ik maar eens bij de eigenaar aankloppen? Maar ja, dan moet wel eerst die hoop weg.
In Ierland lazen we eens het verzoek om ‘s nachts het licht in de wc niet aan te doen omdat het forse geronk van de afzuiger nog twintig minuten in het hele huis te horen was. We moesten de eigenaar gelijk geven. Als je in het donker je hoofd stoot aan de wastafel of naast de pot piest, geeft dat beduidend minder geluidsoverlast.
De wereld van het langeafstandswandelen kent zo zijn eigen regels:
Het is niet toegestaan de föhn te gebruiken om uw schoenen te drogen.
Gelieve uw schoenen niet boven de wastafel te reinigen.
Daaronder mag je de klei er naar hartenlust afkloppen.
Terug naar de wc. Ergens las ik het verzoek:
Wilt u na uw bezoek de borstel gebruiken?
Ik kreeg associaties met de katholieke priester, die met een borstel wijwater zijn parochianen zegent.
En niet zo lang geleden kwam ik in een instelling de volgende boodschap tegen:
wc doortrekken aub
Daarmee zijn we weer terug bij de categorie rechts heeft voorrang.
Waarom zou wat bekend is nog eens onder de aandacht gebracht worden? Heeft het met de complexiteit van de maatschappij te maken of met een cultuur van ieder-gaat-zijn-eigen-gang?
Binnenkort verwacht ik ergens de aansporing:
Gelieve uw broek omhoog te trekken voordat u het toilet verlaat.

 

0

GELOOF HET OF NIET

Dagelijks
De afgelopen weken kwam ik drie keer god tegen.
I
Onder de titel God is springlevend in de filosofie stond dinsdag in de Volkskrant een ingezonden bijdrage van de filosofiedocenten Rutten en de Ridder. Hun boodschap was samengevat in de eerste alinea: ‘Amerikaanse en Britse filosofen hebben nieuwe argumenten voor het bestaan van God ontwikkeld, die niet op gespannen voet staan met de wetenschap’.
Ik werd nieuwsgierig.
Van huis uit ben ik katholiek, maar ergens tussen mijn 15een mijn 18e ben ik het geloof kwijt geraakt. Sindsdien ga ik als niet-gelovige door het leven. Ik vind vragen over de zin van het leven en over inspiratiebronnen belangrijk. Een levensovertuiging kan bovendien een belangrijke steun zijn in het verwerken van verdriet en in het aanvaarden van pijn. Maar ik geloof niet in een god en voel me niet aangetrokken tot een gemeenschap, die een machtige god wil dienen.
Jammer genoeg gaat het ingezonden stuk alleen over het gegeven dàt er nieuwe argumenten zijn voor het bestaan van god, maar komen deze argumenten zelf niet aan de orde. Het meest concreet is de volgende passage:
‘..(de argumenten) zijn ook niet vergezocht en staan niet op gespannen voet met wetenschap. Integendeel, sommige ervan berusten juist op modern wetenschappelijk onderzoek, zoals de ogenschijnlijke finetuning van het universum en de ontdekking dat de kosmos een absoluut begin heeft gehad’. Wat er met de finetuning bedoeld wordt ontgaat me. Teleurstellender is dat de argumenten ontbreken. Daarmee gaat de bijdrage uit als een nachtkaars in de kerk. Is het dan toch weer een kwestie van geloven?
II
Eénmaal per jaar ben ik bij een kerkelijke dienst. Op kerstavond zingt ons koor in een verpleeghuis voor een gehoor van bedlegerige, rolstoelgebonden of verwarde ouderen.
Dit jaar trok de sympathieke dominee in haar preek het kerstverhaal door naar de huidige tijd: ook in onze maatschappij zijn er mensen op zoek naar een plek. Zij sprak de bewoners persoonlijk aan: ‘U zou denk ik liever niet hier zijn’. Ze sprak over achteruitgang en verlies. Bij veel bewoners waren de ogen gesloten en de mond geopend.
Tot op dit punt kon ik haar goed volgen. Ik dacht aan mijn kleinkinderen, die een plek verdienen. De preek ging onvermijdelijk naar een oplossing toe. Ook hier was ik oprecht nieuwsgierig naar de zin die de dominee zou verbinden aan het ongemak van de  bewoners. Haar conclusie luidde: ‘God is er altijd voor ons’.
Misschien was dit voor de aanwezige ouderen een troostende en steunende gedachte, maar ik haakte af. Of zou de dominee met god de liefde bedoelen? Moet ik het zo zien, dat het samenkomen en delen van gedachten op zich al leidt tot verbondenheid en aanvaarding? Maar waarom zouden we er dan een mensachtig wezen als god bij moeten halen?
III
Vlak voor deze kerst was er regelmatig een spotje op de radio dat opriep om eens kennis te maken met de Remonstranten:
‘Wij vinden dat geloof begint bij jou. Met de dingen die jij meemaakt en de vragen die hierop volgen. (…). Als geloof bij jou begint, dan is het ook van jou. Mag je er een eigen mening over hebben, dingen ter discussie stellen. En zelfs de vrijheid nemen om niet alles te geloven’.
Dit was het derde moment van nieuwsgierigheid. Een kerkgemeenschap, die een persoonlijke invalshoek kiest voor het geloof, dat kom je niet vaak tegen. Of is het slimme marketing? Ik ging eens verder kijken. De website begint met bovenstaand citaat. Vervolgens las ik, dat je vriend kunt worden van de Remonstranten, je hoeft je niet aan te sluiten. Verder lezend kwam ik god al gauw weer tegen: ‘de Remonstrantse Broederschap is een geloofsgemeenschap (…) die God wil eren en dienen”.
Drie ontmoetingen en drie maal een ontkenning. De haan heb ik nog niet horen kraaien. Wat heeft het me opgeleverd? Een overdenking en een gedachtebepaling.
In deze tijd voeren economische principes van zakelijkheid en efficiëntie de boventoon.  Dat vraagt  om meer aandacht voor zingeving, voor normen en waarden en voor elkaar. Daar hoeft voor mij geen opperwezen aan te pas te komen. Wat ik wel eens mis, is het gevoel van ergens bij horen, onderdeel te zijn van een gemeenschap. Dat is de herinnering aan het gelovige nest. 
1

OP JE HOEDE VOOR JE WOEDE

Dagelijks
Het kost mij moeite om het te bekennen, maar ik kan er niet omheen: omgaan met boosheid is niet mijn sterkste kant. Als mij iets niet lukt, of als anderen mij in de weg zitten, dan ligt de irritatie al snel op de loer. Vervolgens weet ik niet goed wat ik met dat gevoel moet doen.
Zo kan ik al kregelig worden als ik een theedoek wil ophangen en ik het lusje pas bij de vierde hoek van de doek vind. Handleidingen van mobiele telefoons of downloadprogramma’s op Internet vormen ook een gemakkelijke bron van irritaties. De werking wordt slechts ten dele uitgelegd. Of er worden zaken bekend verondersteld die men mij nooit verteld heeft.
Verder weten mijn gezinsleden, dat ze zich beter niet in mijn buurt kunnen vertonen als vader in de kelder een fiets gaat repareren. Ik heb de firma Batavus al ettelijke malen vervloekt om de ondeugdelijke voorlampen, slecht bevestigde jasbeschermers of niet te openen kettingkasten.
Vaak gaat het om klussen, waar ik eigenlijk geen zin in heb. Als het dan niet meteen wil lukken en ik bovendien nog vind dat ik het klusje in een handomdraai moet kunnen klaren, dan ontstaat er een almaar toenemende onrust, die zicn een weg naar buiten zoekt en die na enige tijd ontsnapt via een flinke zucht, een kreet of een vloek.
Laatst heb ik mij nog ernstig moeten inhouden toen er een colporteur van kunstkaarten voor het goede doel tijdens het avondeten voor de deur stond. Ik kreeg de neiging om hem van het trapje te lazeren, omdat de arme man al de vijfde was die week die zo nodig onder het avondeten aandacht kwam vragen voor een schrijnende misstand.
Ooit heb ik daadwerkelijk een keer een tik uitgedeeld. Ik moest tijdens een sneeuwbui op de fiets onverhoeds in mijn remmen knijpen. Er kwam mij een grote groep scholieren tegemoet, die geen enkele ruimte liet voor een tegenligger. Dat was mij al vaak overkomen. Een ex-collega van mij is eens voor hetzelfde vergrijp door de politie opgebracht.
In mijn jonge jaren werd ik driftig genoemd. Als er ergens iets begon te koken, stuurde mijn moeder mij snel naar kruidenier Broekhuysen voor een pond suiker. Zo heb ik heel wat onnodige boodschapjes gehaald. De emotie moest beheerst en binnengehouden worden. Dat is een gevaarlijke strategie. Want als je irritaties opspaart dan barst de bom later alsnog en heftiger dan je wilt. Of de agressie keert zich tegen jezelf. Daar kan je depressief van worden.
Van alle emoties is de boosheid wel het lastigste te hanteren. Ik ben tenminste nog maar weinig mensen tegengekomen, die gebukt gaan onder gevoelens van hoop of verbazing.
De vraag is wat je het beste kunt doen, als je voelt dat je boos wordt. Tot tien tellen biedt alleen op de korte termijn soelaas.
In voorbije eeuwen werden spanningen niet uitgepraat, maar uitgevochten. Als kind heb ik nog lang in deze traditie gestaan door op het schoolplein menig robbertje te vechten. Als volwassenen moeten we andere manieren vinden om onze boosheid in goede banen te leiden.
Gelukkig zijn er genoeg humane instellingen, waar je kunt leren hoe je beter je agressie kunt reguleren. Op je hoede voor je woede, heet bijvoorbeeld zo’n cursus. Je leert op een beschaafde manier om negatieve gedachten die de boosheid uitlokken te vervangen door positieve gedachten. Hé Batavus, je nodigt mij uit om nieuwe dingen te leren!
Je kunt natuurlijk ook even lekker stampen of hardlopen. Accepteren, dat je deze gevoelens hebt. Boosheid omzetten in humor. Of een pondje suiker bestellen op Internet. 
Ach, we hebben nog veel te leren.  Voor sommige mannen zou een cursus Op je hoede voor je roede ook niet verkeerd zijn.
0

OPBORRELENDE GEDACHTEN

Dagelijks
Heb je wel eens de behoefte om de zaken op een rijtje te zetten? Wil je in alle rust een oplossing voor een probleem bedenken? Of wil je je creativiteit eens de vrije teugels geven?
Neem dan eens een bad.
(Heb je geen bad, vraag er dan een voor je verjaardag).
Niets is zo behaaglijk en ontspannend als een bad. Nergens kan ik zo rustig en helder denken. Geen andere bezigheid – als ik dit liggen en niets doen een bezigheid kan noemen – leidt tot meer creativiteit.
Natuurlijk, ook een bed is heerlijk, maar mijn gedachten worden tussen de lakens al snel overmeesterd door de slaap.
Ik kan ook gewoon in de kamer op de bank gaan liggen, niets doen en kijken welke schitterende inzichten er in mij opkomen. Een kamer nodigt echter uit tot een activiteit: de was vouwen of iets overbodigs opzoeken op internet. In de badkamer, ondergedompeld in het water, is er geen enkele afleiding. Je loopt niet zomaar weg. Er is niets dan stilte, warmte en ontspanning.
Zo maar genieten van het dolce fare niente heb ik mijzelf moeten aanleren.
Toen ik jong was hadden we thuis wel een bad, als opvolger van de teil in de keuken, maar dat bad werd puur functioneel gebruikt. Mijn ouders hadden op zolder een badkamer laten timmeren. De wandjes waren van hardboard en het plafond van zachtboard. Boardmaterialen waren destijds erg in. Zelfs de namaaktegeltjes om het bad heen waren van hardboard. We wasten ons éénmaal per week van top tot teen met zeep. Mensen die destijds zeiden dat je in een bad in je eigen vuil ligt, hadden groot gelijk. Als het water was weggelopen, bleven er rondom randen van vuil en zeep achter.
Toen wij zelf in 1985 ons eerste huis kochten, lieten we op de eerste etage een sobere badkamer inrichten met witte tegels. Naast de douche kwam er een bad. We hadden er de ruimte voor. Zoon A is nog bijna in bad geboren. Om tijdens de weeën de ontspanning te bevorderen ging G af en toe in het warme water zitten. Onderwaterbevallingen waren toen populair. Ik maakte me al zorgen, dat ik voor niets die ijzeren klossen voor het bed bij de Kruisvereniging gehaald had.
Twintig jaar daarna lieten we een nieuwe badkamer aanleggen. Er was in de loop der jaren zoveel water tussen de tegels en de houten vloer gesijpeld, dat het 19e eeuwse stucplafond in de keuken naar beneden was gekomen. Met behulp van een handige 3-D tool op een site voor badkamerbeleving ontwierpen we zelf ons nieuwe waterparadijs. Op instigatie van A kochten we een bad met een binnenmaat van 1 m 90, zo ongeveer zijn eigen lengte. Daar kan je heerlijk languit in liggen. Er werden nog geen discussies gevoerd over verspilling van water en plassen onder de douche.
Ik ben nu echter de enige die hier van geniet. G houdt niet van dat weke gedoe. Na vijf minuten is ze wel uitgekeken en gaat ze met een boek op de bank liggen.
Om de creativiteit in bad te bevorderen hoef je niets te doen, sterker nog: moet je niets doen. Je laat jezelf in de warmte onderdompelen, tuurt eens naar de bewegingen van het schuim of naar de strepen in de tegels. Als vanzelf komen de dingen die belangrijk zijn in je hoofd naar boven en als vanzelf kom je tot inzichten en gedachten, méér en betere dan als je er speciaal voor gaat zitten. Je laat  de gedachten komen, je laat ze opborrelen, zoals er luchtbelletjes onder water omhoog kunnen komen.
De wereld zou er heel wat mooier uitzien als iedereen de kans krijgt om elke week op zijn gemak een bad te nemen. Het gemak zou eigenlijk de naam voor een bad moeten zijn.

Het lijkt me wel prettig als iemand (in bad) nog eens waterbestendige boekjes en potloden kan uitvinden. Zodat je niet al die mooie ideëen hoeft te onthouden. Want dat is weer een ander probleem, waar ik nog eens een oplossing voor moet vinden.