Schrijven, Lezen, Leven.

Categorie

Dagelijks

1

ROTSVAST GELOVEN

Dagelijks

Manès Sperber

De Volkskrant attendeerde me op De vergeefse waarschuwing, deel twee van de memoires van Manès Sperber (1905 – 1984). De naam zei mij helemaal niets, maar het onderwerp van zijn boeken des te meer.
Manès Sperber werd geboren in een Joods gezin in wat nu het westen van de Oekraïne is. De armoede en het antisemitisme uit zijn jeugd heeft hij beschreven De waterdragers van God, het eerste deel van wat een trilogie is geworden. Deel twee gaat over de jaren 1918 – 1932. Sperber studeerde in de jaren twintig psychologie in Wenen, waar hij zich aansloot bij de school van Alfred Adler, de Individualpsychologie. Deze leerling van Freud was van mening dat het gedrag van de mens door meer factoren wordt beïnvloed dan alleen zijn gevoelens en onbewuste driften. Sperber had oog voor de maatschappelijke context. Zoals veel van zijn intellectuele generatiegenoten werd hij aangetrokken door de idealen van de Russische revolutie en het communisme.

Na zijn studie belandde Manès Sperber als een vooruitgeschoven post van Adler in Berlijn. In de Duitse hoofdstad zoemde het in die jaren van veranderingen in de politiek, de wetenschappen en de kunst. Vogels van diverse pluimage streken er neer om door middel van lezingen, discussiebijeenkomsten en cursussen hun idealen aan de man te brengen. Sperber stelde zich een wederzijdse bevruchting tussen Individualpsychologie en marxisme ten doel. De psychologen moesten meer weten over de invloed van maatschappelijke factoren en op de Marxistische Arbeiterschule, waar hij lesgaf, moest de arbeiders geleerd worden hoe zij voor zichzelf konden opkomen. Zijn pleidooi om vrij baan te geven aan onderdrukte driften bracht, zo schrijft Sperber achteraf, weliswaar een massale seksuele emancipatie voort. Maar als communist moest hij tot zijn teleurstelling constateren dat ‘de bevredigde genotzucht niet tot opstand’ leidde, eerder tot melancholie. Ondanks de opkomst van Hitler konden linkse Berlijners, progressieve bladen lezend, nog altijd geloven dat de revolutie in de maak was.
Dat werd nog eens bevestigd toen Sperber begin jaren dertig het beloofde land bezocht, de Sovjet-Unie. Door zijn rotsvaste geloof zag hij de misstanden onder het stalinisme niet. Datzelfde gebeurde daarna in zijn eigen land. Zijn overtuiging was dat de Duitse arbeidersklasse, de sterkste ter wereld, geen fascistisch regime zou tolereren. De Duitse communistische partij KPD, waarvan hij lid was, zag Groot-Brittannië en de Verenigde Staten als de grote tegenstanders. Op bevel van Moskou gooide de KPD het in 1931 op een akkoordje met de NSDAP, de partij van Hitler, om de regering van Pruisen af te zetten. Een jaar later werkten de communisten opnieuw als enige partij samen met de nationaalsocialisten, ditmaal om de socialisten, die sociaal-fascisten werden genoemd, dwars te zitten. Ondertussen waren de arbeiders al in grote getale naar Hitler overgelopen.

Het boek is niet alleen een onderstreping van de opvatting dat in het gedrag van mensen de maatschappelijke context van belang is. De memoires van Sperber laten ook zien hoe verblindend ideologieën kunnen werken. Ik ben benieuwd hoe hij uiteindelijk tot inkeer gekomen is. Het derde deel moet nog verschijnen.

1

EEN HARMONIEUZE OMARMING

Dagelijks

De foto’s zijn gemaakt door G.

We vierden dit jaar Oud en Nieuw in Brugge. Terwijl ik deze eerste zin tik, blijf ik hangen bij het woord ‘vieren’. Want, waarom geeft de overgang van het ene naar het andere jaar eigenlijk aanleiding tot uitbundige feestelijkheden? Omdat we blij zijn, dat we weer een jaar vol gemaakt hebben of omdat er een volgend jaar start met nieuwe kansen?

Detail van een middeleeuws reliekschrijn

In de winkelstraten van Brugge stonden de bezoekers in de rij voor de Belgische bonbons, voor de warme wafels en de friet. Rond de Rozenhoedkaai met zijn rondvaartboten, de Burg en de Markt kon je in de cafés geen plekje meer vinden. Op de kerstmarkten verdrong het volk zich voor de kraampjes met worst en bier. Maar wie zich, zoals wij, met een wandelgids buiten deze commerciële hotspots begaf, kon in alle rust genieten van de middeleeuwse pracht die Brugge te bieden heeft.
Op dinsdagochtend bezochten we het Sint Janshospitaal, een plek waar al in de 12e eeuw zieken werden verzorgd. Het is nu een museum waarin maar liefst zeven werken van Hans Memling hangen. Na een volgende ronde door de stad genoten we ‘s middags van een hoboconcert in de kerk van het Begijnhof. We dineerden in een Indiaas restaurant en tot slot liepen we nog een uur een route langs bijzondere lichtsculpturen, terwijl de harde wind door onze te dunne jassen blies. Toen we die wandeling hadden afgerond vond ik het de hoogste tijd om met een boekje in bed te gaan liggen. Maar ja, we waren gekomen om iets te vieren. Ik moest nog wakker blijven.

Een van de lichtsculpturen

Dus deden we om half twaalf opnieuw de wandelschoenen aan en trokken de muts goed over de oren. Het grootste plein van de stad zag letterlijk zwart van de mensen. Ouders met peuters op hun schouders, stille echtparen, jongeren die arm in arm door de menigte trokken, mensen met een migratieachtergrond, jongens in motorjassen; het was een zeer gemengd gezelschap.
Ver weg zagen we een podium. Een onzichtbare dj kondigde de volgende meezinger aan. De teksten werden geprojecteerd op een scherm, zo groot dat zelfs ik het kon lezen. My love has got no power, he’s got his strong beliefs. De melodie kwam me bekend voor. Bij het refrein (na, na, na, na, na, na, na) werd de massa één dansende groep. De armen gingen op de maat de lucht in. Op ons plekje aan de zijkant deinden we rustig mee, terwijl opgewonden meiden met een fles wijn in de hand langs ons drongen in een poging verder in de massa een plaats te vinden. ‘Ik ben blij dat ik niet in het midden sta’, zei G.
Nog voor twaalven startte onder luide beats een lasershow. Op de kale takken van de bomen en op de huizen rondom vielen de stralen in duizenden stipjes uiteen. Vanuit het midden van de menigte stak iemand één vuurpijl op, waarna het aftellen eindigde met luid gejuich en gezoen. Het was eigenlijk één gezamenlijke, harmonieuze omarming. Al die mensen, hoe verschillend ook, wilden maar één ding.

1

BRILLENLEED

Dagelijks

Alles heeft een nummer. Mensen hebben een nummer. Lantaarnpalen hebben een nummer. Melkpakken hebben een nummer. En soms is dat maar goed ook.
Onlangs had ik een nieuwe leesbril nodig. Ik had iets onhandigs gedaan. Bij het snoeien in de tuin boog ik voorover. Daarbij viel mijn bril van mijn neus. Tegelijk verplaatste ik mijn voet en die belandde precies op de bril. Wonderwel waren de glazen nog heel, maar het montuur was kapot.
Bij de opticien vroeg ik of hij nog een zelfde bril op voorraad had. Ik draag dit montuur van Lunor ongeveer drie jaar. Dat vind ik nog niet lang en het bevalt goed.
‘Hoe bedoelt u?’, vroeg de verkoper verbaasd. Alsof hij nog nooit een klant had gehad die tweemaal achtereen dezelfde bril wilde hebben.
‘Is dit montuur nog steeds verkrijgbaar?’
‘Dat weet ik niet, maar we kunnen ook kijken of er andere monturen zijn, waar we deze glazen in kunnen zetten.’
De wat stugge dialoog eindigde met de belofte van de verkoper, dat hij bij Lunor zou informeren. Een dag later belde hij. Eenzelfde bril was voor deze fabrikant ‘geen enkel probleem’, want men maakt elk montuur met de hand.

Twee weken later liep ik tevreden en voor niemand merkbaar met mijn nieuwe montuur rond. Daarna was ik de bril kwijt. Ik moest iets onhandigs hebben gedaan. Na een zoektocht bleef er maar één conclusie over: ik had ‘em in de trein laten liggen.
Op een internetpagina van de NS-klantenservice kan je zelf zoeken tussen alle gevonden voorwerpen. Je kunt verfijnen per object (paraplu, handschoenen, etc.) en per datum. Vol verwachting opende ik de volgende dag die pagina. Ik vond twee brillen, maar niet die van mij. De dag daarop gebeurde hetzelfde. Zo ging dat meer dan een week lang door. Ooit zag ik in een kerk in Duitsland een lege mand met daarboven een bordje: Brille für India. Ik begon te geloven dat ik het slachtoffer was geworden van een gelovige, oude dame die een slechtziende Afrikaan blij wilde maken.
Na negen dagen zag ik opeens een foto van mijn brillenkoker. Ik was er rotsvast van overtuigd dat het de mijne was en vulde onmiddellijk het formulier in met de gegevens over datum, tijd, trein, plaats. Het antwoord kwam snel, voor de NS Klantenservice zeer snel. Mijn ‘verzoek werd afgewezen’, want de tijd waarop de koker gevonden was kwam niet overeen met de tijd die ik had opgegeven.
Het was me nu duidelijk: ik moest met harde bewijzen komen. Omdat de factuur van de opticien niet het merk van de bril vermeldde, stond ik de volgende morgen weer voor de mij inmiddels bekende verkoper. Hij was bereid een nieuwe factuur uit te draaien, mèt de naam Lunor. Daarnaast had hij nog meer toegevoegd. De rekening bevatte het unieke nummer van de bril, dat aan de binnenkant van het montuur staat. Ditmaal kon ik hem wel om de hals vliegen.
Het aantal keer dat ik bij het verlaten van de trein controleer of ik mijn bril bij mij heb, staat momenteel op drie.

1

VERSTOPTE OREN

Dagelijks

Wat de directe aanleiding was dat mijn moeder mij meenam naar de huisarts, valt niet meer te achterhalen. De afloop is wel duidelijk. Nadat wij lange tijd geduldig in de kale wachtkamer van dokter Fizaan hadden gewacht op onze beurt, kwam de huisarts snel tot zijn diagnose: oorsmeer. Het voelde alsof ik een zonde had begaan. Het woord smeer roept nog altijd gevoelens van schaamte op. ‘Laat je oren eens uitspuiten’ is een aanbeveling die sindsdien om de paar jaar voor mij van toepassing is.
Als er tijdens een douche water in mijn oren loopt en het oor verstopt raakt, weet ik genoeg. Dan kunnen de voorbereidingen beginnen. Drie dagen achtereen leg ik mijn hoofd op tafel, één oor naar boven gericht, waarna G. enkele druppeltjes olie in de gehoorgang giet. Zo loop ik enkele dagen rond met vette oren in een lichte geur van zonnebloemolie. Sinds ik een keer door de huisarts weer naar huis was gestuurd omdat het oorsmeer niet loskwam, is dit de aanbevolen werkwijze.

De ingreep zelf heeft weinig om het lijf. De huisarts legt een witte doek op mijn schouder en geeft mij een boonvormige metalen schaal die ik zo horizontaal mogelijk onder mijn oor moet houden. Hij heeft dan de kraan al een tijdje laten lopen, zodat hij zijn spuit met lauw water kan vullen. Die spuit ziet eruit alsof hij ‘em zojuist heeft weggehaald uit een vitrine met medische apparatuur van de 18e eeuw. De metalen cilinder is een stuk groter dan het spuitje van de griepprik maar weer kleiner dan de veelkleurige waterpistolen waarmee kinderen elkaar najagen.
Op het moment dat de arts het water in mijn oor spuit, hoor ik een donderend lawaai en voel ik een irritante druk op mijn trommelvliezen. Het lauwe water komt weer even snel het oor uit en valt dan in het schaaltje. Tenminste, als het goed is, want die witte doek is er niet voor niets. Hou ik de schaal namelijk niet strak genoeg tegen mijn oor, dan loopt het water langs mijn nek mijn overhemd in. Eenmaal kwam door een botsing de gehele inhoud van de schaal over mijn kleren.
Terwijl het ene na het andere salvo op mijn oorschelp wordt afgevuurd, zit ik vurig te hopen dat het werk het gewenste resultaat heeft. Is dat eenmaal zover, dan neemt de huisarts het schaaltje van mij over en toont mij de inhoud. In het water glimt een donkerbruine substantie die mij nog het meest doet denken aan een overjarig bouillonblokje.

Onlangs was ik weer eens aan de beurt. Van een overvolle wachtkamer is allang geen sprake meer. En sinds een aantal jaar heeft de assistente deze behandeling overgenomen. Ik had een grappige opmerking in mijn hoofd, maar toen de vrouw haar hoofd om de hoek van de deur stak, zag ik gelijk dat zij op deze vrijdagmiddag alleen nog maar naar het weekend verlangde. Zonder een woord te zeggen werkte zij de procedure af. Nu valt me weer op wat een kabaal de stortbak van de wc maakt.

1

EEN LEVEN NA DE DOOD?

Dagelijks

‘We gaan dood, dat is zeker. Maar wanneer het hier op aarde ophoudt, wat dan? Begint alles weer opnieuw of is het een definitief einde?’
Zo kondigde het Amsterdamse theater Frascati een bijzondere voorstelling aan. In Hiernamaals, een project van Doris Vervuurt en Lieke van der Vegt, wisselden acht mensen met elkaar ideeën uit over een mogelijk vervolg op het aardse leven. Het waren geen acteurs of filosofen, maar ‘gewone mensen’ die bereid waren hun gedachten voor een publiek te delen. Onze vriend T. was een van hen.

De voorstelling begon in het donker. Een tijd lang, voor mijn gevoel zeker vijf minuten, zagen we niets. We waren omringd door heftige, indringende geluiden. Zou je zoiets ervaren als je sterft? We zaten op eenvoudige bankjes in een kring rond een podium met twee stoelen, van elkaar gescheiden door een gordijn. Om de beurt betraden twee deelnemers het podium en ging het gordijn open.
Zo was er Annie, een 85-jarige Amsterdamse. Aan de wijze waarop zij het woord hiernamaals uitsprak, met de klemtoon op hier-, kon je al vermoeden dat zij niet met een hemel was opgegroeid. Haar ouders waren communisten. Dood is dood, zo leerde Annie. Vandaar wellicht dat haar vader erg moest huilen, toen Stalin overleden was. Houriya, een moslima, zag het hiernamaals als een mooi paradijs, net zo prachtig als De Keukenhof. Petri, een vrouw van zestig, droomde van een liefdevol hemel, waarin zij geaccepteerd wordt.
Hoe onderbouw je de gedachte dat er na dit leven nog meer volgt? Enkele deelnemers waren ooit tijdens een verkeersongeluk maar net aan de dood ontsnapt. Dat was voor hen het bewijs van het bestaan van een hogere macht en, in het verlengde daarvan, voor het bestaan van een hemel. Waarmee zij een cynische tekst van Freek de Jonge uit 1977 bevestigden: ‘Rij dus rustig door oranje en geef extra gas bij rood. Er is leven, er is leven na de dood.’

In de christelijke traditie kan je door hard te werken en voorbeeldig te leven een plaats in de hemel verdienen. Het leven is lijden, het genieten is voor later. Pas halverwege de vorige eeuw werd aan de katholieke catechismus toegevoegd dat je ook in het aardse leven geluk mocht nastreven. Die notie wordt nu breed gedeeld, getuige een juist vandaag in Trouw gepubliceerd onderzoek: ‘Zingeving en geluk moeten in het hiernumaals bereikt worden.’ Deze opvatting sluit overigens een leven na de dood niet uit.
De vormgeving van de voorstelling vond ik aardig. Maar je kunt je afvragen of het hiernamaals zo’n gelukkig onderwerp is voor een goed gesprek. Uiteindelijk zijn er maar twee smaken: je geloof erin of je gelooft er niet in. Ik miste in de voorstelling de vraag wat je opvatting voor je huidige leven betekent. Als je uitgaat van een definitief einde, leg je dan jezelf meer druk op? Misschien zijn mensen die in een hiernamaals geloven wel gelukkiger, zei Annie. Daar moest ik nog wel even over denken.

2

EEN PENSIOENTJE

Dagelijks

‘Een vergissing van de bank in uw voordeel, u ontvangt      f 200,-’. Zo luidt de tekst van een van de Algemeen-Fonds-kaarten in het Monopolyspel van de jaren zestig. Het klinkt fantastisch, maar ik heb in mijn leven niet één keer van zo’n ruimhartig gebaar gehoord. Maar het kan blijkbaar wel.
Toen mijn pensioengerechtigde leeftijd naderde, ontving ik een brief van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid. In ’73 – ’74 had ik een jaar in de bouw gewerkt. Daarmee had ik pensioen opgebouwd. Een klein bedragje, maar ik had er recht op. Het bedrag werd in een keer overgemaakt.
Een paar jaar later kwam ik tijdens opruimwerkzaamheden papieren tegen van het ABP, het pensioenfonds voor overheid en onderwijs. In dezelfde jaren zeventig had ik enkele malen als student-assistent gewerkt. De universiteiten konden bepaalde taken in onderwijs en onderzoek uitbesteden aan studenten. Die ontvingen daarvoor een keurig salaris, inclusief pensioenrechten.

De eerste maal begeleidde ik een groep eerstejaars studenten in een cursus ontwikkelingspsychologie. Ik was geen deskundige op dat gebied. Maar in die jaren was dat ook niet nodig. Het ging erom dat je een uitwisseling van meningen en ervaringen in een groep kon begeleiden. Het enige dat ik nog weet van dit baantje is, dat ik een keer ziek was. Plichtsgetrouw als ik was, belde ik alle deelnemers op met de uitnodiging om op mijn kamer in het studentenhuis bijeen te komen. Dat stelden de eerstejaars erg op prijs.
Enkele jaren later was ik onderdeel van een groep studenten die, als alternatief voor het standaard curriculum, hun eigen onderwijs en onderzoek organiseerden, formeel gedekt door twee wetenschappelijk medewerkers. In deze groep was het onderscheid tussen student en medewerker zo goed als vervallen. Voor extra werkzaamheden kreeg ik enkele malen een vergoeding in de vorm van een studentassistentschap.

De papieren die na mijn pensionering boven water kwamen, waren het bewijs dat ik ook bij het ABP nog een pensioentje had opgebouwd. Met alle nummers en data bij de hand belde ik het pensioenfonds. Men stond mij vriendelijk te woord, ging op zoek naar mijn gegevens, maar vertelde – ‘bedankt voor het wachten’ – dat mijn naam en geboortedatum niet in de administratie voorkwamen. Een uitgebreidere zoektocht leverde later evenmin iets op. Ga ik hier werk van maken, vroeg ik me af. Ik heb mij regelmatig vastgebeten in een gevecht met instanties. Nu stond het me tegen. Met nostalgische gevoelens aan die mooie jaren gooide ik de formulieren in de bak met oud papier.
Dit speelde zich zes jaar geleden af. In augustus ontving ik een brief van het ABP. ‘Beste heer Van Dijk. Er staat nog pensioen voor u bij ons. Dat blijkt uit een controle van onze administratie.’ Het fonds had een vergissing gemaakt, iets met twee verschillende klantnummers. Ik kon een eenmalige uitkering van € 685,- tegemoet zien. Toevallig is dit even veel als de 200 gulden van het Monopolyspel uit de jaren zestig. Het bedrag werd aan mij overgemaakt in de week van een goededoelenactie. Dat vond ik een mooie bestemming voor een meevaller waarop ik niet meer had gerekend.

1

DE RIETVELDEN

Dagelijks

Hij is vroeg dit jaar, de man in zijn gemotoriseerde bootje met de grijparm. Hij scheert langs de oevers van de vaart achter ons huis. Vanuit onze huiskamer zie ik hem langskomen. Eerst de ene kant op, even later komt hij weer terug. Het vaartuig steekt nauwelijks boven het wateroppervlak uit, als een meerkoet die half onder water de jacht op een concurrent inzet.

De vaart achter ons huis

De omgeving waar wij wonen kent vele watergangen. Zo ongeveer iedere bewoner kan vanuit zijn achtertuin een bootje te water laten. De buurt heeft een naam, maar zou je me die vragen dan moet ik lang nadenken. Dat komt niet omdat ik vergeetachtig word, tenminste dat hou ik mezelf maar voor. Het komt omdat je de buurtnaam nergens voor nodig hebt. Je hoeft ‘em niet te gebruiken als je iemand een ansichtkaart stuurt. Niet als je een melding van overlast aan de gemeente doorgeeft. In navigatiesystemen komt de naam niet voor.
De gemeente Utrecht heeft het grondgebied verdeeld in negen wijken. Daarbinnen onderscheidt men subwijken, buurten en subbuurten. Maar op de site van de gemeente kan ik de naam van onze subbuurt slechts na lang zoeken vinden. De naam moet bedacht zijn door een marketingman in de tijd dat de huizen in de verkoop gingen. ‘Comfortabel wonen aan het water in …..’
De enige plek waar de buurtnaam wordt vermeld is onderaan de straatnaambordjes. Die hebben mijn geheugen deze week even opgefrist. Wij wonen in De Rietvelden. Ik moet bekennen dat de marketingman een mooie en passende naam heeft uitgekozen.

Er groeit veel riet in deze omgeving. Op Wikipedia lees ik dat het om de Phragmites australis gaat, ook wel echt riet of gewoon riet genoemd, een plantensoort uit de grassenfamilie. Rietstengels kunnen 1 tot 3 meter hoog worden, zij eindigen in een harige pluim. Het riet heeft een zuiverende werking op het water. Dat is mooi meegenomen. In het voorjaar zien wij de lichtgroene jonge stengels boven het water uitkomen. Binnen de kortste keren staat er dan een bos riet, dat mee wuift met de wind en slap voorover hangt na een stevige bui. De planten bieden een veilig onderdak aan kbv’tjes. Kleine bruine vogeltjes die je niet ziet, maar wel goed hoort, zoals de rietzanger en de karekiet. Het riet plant zich gemakkelijk voort, zowel in het water als op een drassige oever. Daarom wordt elk jaar een deel van het riet gemaaid. Een ander deel laat men staan, om en om. Dat zal wel ergens goed voor zijn.
Zo zien wij elk jaar de varende maaimachine langskomen. Het riet wordt onder water afgesneden. De stelen vallen in de vaart en draaien mee met de kolken die het nijvere bootje veroorzaakt. Vervolgens worden de rietstengels met de grijparm bij elkaar gedreven en op de oever gedeponeerd, zoals friet met een schuimspaan uit de frituur wordt gevist. Luidruchtige meeuwen volgen de boot. De Rietvelden, nu vergeet ik die naam niet meer. Hoop ik.

0

VALLENDE OUDEREN

Dagelijks

foto: www.huisarts.bsl.nl

Een flink deel van mijn arbeidsleven was ik werkzaam in de preventieve geestelijke gezondheidszorg. Door middel van vroegtijdige signalering en ondersteuning wilden we erger voorkomen. Dat idealisme riep zowel vraagtekens als ongeloof op. Voor een overtuigend voorbeeld verwezen we nog wel eens naar Duitsland, naar een project uit de somatische zorg. In het Kinzigtal kregen ouderen voorlichting over hoe zij de kans op een val konden verkleinen. Wie wilde kon een cursus valpreventie volgen. Het samenwerkingsproject van zorgaanbieders, verzekeraars en ouderen leidde tot een daling van het aantal botbreuken met 45%, een verlenging van de levensduur van 1,4 jaar en dat alles tegen lagere kosten voor de verzekeraars. Je zou denken dat zo’n aansprekend voorbeeld onmiddellijk navolging krijgt. In deze vorm ben ik dat niet tegengekomen.

In Nederland zijn vorig jaar 7000 (zegge zevenduizend) mensen overleden als gevolg van een val, zo las ik laatst op nos.nl. Volgens de berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek is er sprake van een stijging van 12% ten opzichte van 2022. In vergelijking met twintig jaar geleden sterven bijna vier keer zoveel mensen als gevolg van een val. De groei van de bevolking en de groei van het aantal ouderen kan deze stijging niet verklaren.
Het zijn met name ouderen die vallend aan het einde komen. Ouderen hebben vaker aandoeningen en kunnen minder goed bewegen. De opmars van de rollator heeft de trend blijkbaar niet kunnen keren. De introductie van de e-bike drukt waarschijnlijk op de andere kant van de weegschaal.

foto: www.psychofysio.nl

De cijfers leiden tot een hernieuwd pleidooi van beleidsmakers voor vroegtijdige herkenning van risico’s, voor gezond eten en bewegen (fietsen!) en voor het wegnemen van obstakels. Ga nog eens kijken in het Kinzigtal zou ik zeggen. ‘Mensen kijken gewoon niet uit!’, hoorde ik laatst een vrouw zeggen die als vrijwilligster in een ziekenhuis werkt. Zij wondt zich op over het grote aantal ouderen dat na een val van een trap op de Eerste Hulp wordt binnengebracht. Waarom houden deze ouderen zich niet goed vast aan de leuning, vroeg zij zich af.
Tot haar ontzetting vertelde ik dat ik me nooit vasthoud aan de trapleuning. En – nu komt het – dat ik dat ook nog eens met opzet doe. Op deze manier oefen ik iedere dag mijn balans, zodat ik bij een kleine disbalans weer snel zelf het evenwicht kan hervinden. Zo probeer ik ook staande op één voet mijn sokken aan te trekken. Met veel strakke sokken die net uit de was komen is dat nog wel eens een uitdaging. Met als gevolg dat ik hinkelend door de kamer stuiter. Zorgverleners die tot taak hebben om ouderen bewust te maken van de risico’s van valpreventie krijgen vast grijze haren hiervan. In die zin ben ik zelf geen goede navolger van de heilzame boodschappen die ik jarenlang aan anderen heb willen overdragen. Misschien ligt in de eigenwijsheid van de mens wel de grootste makke van het preventieve denken.

0

EEN BIJZONDER MEESTERWERK

Dagelijks

Deze zomer, op vakantie in Zweden, brachten wij twee dagen door in Linköping (spreek uit Lientsjeuping), een industriestad met 100.000 inwoners, groot geworden dankzij Saab, auto’s en vliegtuigen. Dat we Linköping bezochten had geen bijzondere reden. We hadden een fietstocht geboekt over de archipel van Stockholm, maar die konden we uitsluitend op een maandag beginnen. Daarom dienden we ons nog twee extra dagen ergens te vermaken. Het Zweeds verkeersbureau gaf de aanbeveling en zo stapten we op een dag in juli in Linköping uit de trein.

De Dom van Linköping

Aan het einde van de tweede dag liep ik nog wat rondjes door de binnenstad. G. had met het sjouwen van haar koffer op een trap van het station een spier verrekt en was op de hotelkamer gebleven. Als vanzelf liep ik de Dom van Linköping binnen, een middeleeuwse kathedraal met flinke afmetingen. Achterin viel mij als eerste de koffiehoek op, waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar voor kinderen speelgoed klaar ligt. Zo doen ze dat in Zweden.
In de grijze kathedraal sprong een veelkleurig altaardrieluik eruit. Het was tussen 1934 en 1936 gemaakt door Henrik Sörensen. In het midden een meer dan levensgrote afbeelding van Jezus die uitnodigend zijn handen spreidt, links en rechts omringd door historische figuren. Maarten Luther en zijn opvolgers waren opmerkelijk positiever afgebeeld dan hun roomse voorgangers. Dat riep bij mijn oorspronkelijk katholieke hart enige weerstand op. Even verderop bleek er nog een drieluik te hangen, iets minder groot, minder opvallend, maar zeker zo interessant. Op zes taferelen werd de kruisgang van Jezus weergegeven. Het was geschilderd door ene Maarten van Heemskerck, 1498-1574, een Hollandse schilder. Was het mijn gebrekkige culturele kennis dat ik nooit van deze Hollandse meester had gehoord?

Het altaarstuk van Van Heemskerck

Wij reisden de volgende dag door naar Stockholm, Van Heemskerck verdween uit mijn geheugen. Tot ik toevallig enkele weken geleden een artikel las over een tentoonstelling in Nederland over schilder Van Heemskerck. Was dat wellicht de schilder van wie ik het schilderij in Linköping had gezien? Namen en gebeurtenissen zakken tegenwoordig snel weg.
Een van de beroemdste werken van Van Heemskerck is een drieluik dat hij voor de Laurentiuskerk in Alkmaar schilderde, schrijft Trouw. Tijdens de Reformatie was het stuk ‘voor een appel en een ei verkocht aan de Zweedse koning, die het weer schonk aan de kerk in Linköping.’ Daar hangt het nog steeds, in de schaduw van het Lutherse werk van Sörensen. Het altaarstuk is nu niet in Nederland te zien, omdat het te kwetsbaar is om te worden vervoerd.
Van Heemskerck schilderde zijn drieluik in Rome, vanwaar hij, geïnspireerd door Michelangelo en Rafaël, de Italiaanse stijl mee terugnam naar de Nederlanden. Trouw veronderstelt dat zijn relatieve onbekendheid veroorzaakt is door zijn voor Nederland ‘te zuidelijke en te katholieke stijl’. De Volkskrant legt in de recensie de nadruk op het uitbundige mannelijk naakt: ‘Euh, heeft Christus nou een erectie?’ Voor het antwoord op die vraag hoef je niet naar Linköping.

1

AFSCHEIDSBIJEENKOMST

Dagelijks

Waarom liggen crematoria altijd ver buiten de bebouwde kom? In het centrum van een plaats kan je winkelen, naar het theater, het loket van de gemeente enz., maar voor de dood moet je een eind naar buiten. Het openbaar vervoer werkt veelal niet mee. Eenmaal per uur een bus en dan nog twintig minuten lopen, of zoiets. In Bloemendaal protesteerden welgestelde inwoners onlangs tegen de komst van een hospice. Stel je voor dat je voortdurend de lijkwagens ziet rijden. Of huilende mensen die elkaar op straat omarmen.

Crematorium Den en Rust

De crematoria lijken sprekend op elkaar, valt mij op, in welke plaats je ook komt. Blijkbaar zijn de ontwerpers overal met hetzelfde programma van eisen op pad gestuurd. Er is veel met natuurlijke materialen gewerkt. Het licht is warm, de stoelen zijn comfortabel, de sfeer is aangenaam. Waar men in tal van sectoren met een tekort aan personeel kampt, staat hier op elke hoek een medewerker die zonder zich op te dringen je vriendelijk de weg wijst. En overal zijn er grote ramen die uitzicht geven op het groen buiten, op rijtjes sparren of bloemrijke perken. Je ziet een kunstwerk dat de menselijke vergankelijkheid moet verbeelden. Doodgaan betekent teruggaan naar de natuur, naar moeder aarde, zo lijkt de boodschap, al sta je in een crematorium niet meer samen rond een graf en zie je de kist niet meer verdwijnen. Het beeld van een kist die in de oven wordt geschoven waar even later de vlammen omheen spelen, kan beter niet opgeroepen worden. Dat beeld is voor mij een van de redenen om voor een begrafenis en een graf te kiezen.

foto: dfweurope.com

De kist staat voor in de zaal, omringd door kaarsen. De requiemmis is vervangen door een programma van toespraken, afgewisseld met muziek en ondersteund door foto’s. Zo passeert in een goed uur het leven van de overledene. Je krijgt een beeld van een persoon met zijn sterke en zwakke kanten, van de groepen waarin hij verkeerde, van een tijdperk. Steeds is er wel een brok in de keel, een grapje, een te lange toespraak.
De afscheidsbijeenkomst die ik onlangs bijwoonde werd geleid door een vrouw die in haar houding, haar ogen en haar glimlach een en al blijdschap, bewondering en waardering uitstraalde. Misschien, bedacht ik, is de houding van de leidster een onderdeel van het keuzepakket van de uitvaartonderneming en kan je ook je voorkeur uitspreken voor een ernstige ceremoniemeester. Zoals je kunt kiezen voor koffie met cake of voor champagne en hartige hapjes. Of er is sprake van een nieuwe trend in het uitvaartwezen. Het herdenken en het vieren van het leven komt dan in de plaats van het ongeloof over het verlies en het onuitsprekelijke verdriet. Consequent doorgevoerd is zo’n blijde houding evenzeer een ontkenning van de dood.
Behalve gedachten over het leven van de overledene en over onze uitvaartgewoonten riep de crematie bij mij vragen op over wat voor afscheid ik zelf zou willen. Maar eigenlijk ga ik daar niet over.