Schrijven, Lezen, Leven.
2

DE GESCHIEDENIS VAN EEN WONING

Dagelijks
Ons huis, aan de Buys Ballotstraat in Utrecht, bestaat dit jaar 116 jaar.
Het is een hoog herenhuis, gebouwd in de zogenaamde neorenaissance stijl. De gevel heeft boven de tweede etage een uitspringende rand, een kroonlijst, met daaronder gemetseld sierwerk. De voordeur bevindt zich in een portiek met een soort griekse zuilen aan weerszijden en een geornamenteerde boog. Daarboven is een balkonnetje met siersmeedwerk. Mocht de burgemeester, de koning of misschien zelfs Henk Westbroek ooit nog eens door onze straat komen, dan kunnen wij hem vanaf ons balkonnetje toejuichen. Omdat het boven de gemeentelijke stoep hangt, betalen we de gemeente jaarlijks precariorechten. Voor dat geld wil  je tenslotte wel eens iemand kunnen toejuichen. Of toegejuicht worden. Daarvoor moeten we nog een goede smoes bedenken.

We gaan een keer ons huis verkopen, dus dan is het goed om te weten, dat het huis aan de binnenzijde nog allerlei originele details kent, zoals glas-in-loodramen, engelenkopjes in de sierlijk gestucte plafonds, zwartmarmeren schoorstenen, paneeldeuren en deurposten met 13 groeven (een uitdaging bij het schilderen). Openslaande balkondeuren geven op de eerste etage aan de achterzijde toegang tot een breed balkon. De schilder noemt deze deuren een stolpstel. Ik kende dat woord niet. Van Dale ook niet. Maar op Marktplaats kan je wel stolpstellen kopen.
Het huis heeft drie woonverdiepingen, met een zolder daarboven en een kelder daaronder. Toen mijn tante Jo lang geleden hoorde, dat wij een huis in de Buys Ballotstraat hadden gekocht, zei ze vol ontzag: ‘oh…een huis met een souterrain’. Als wij een oratio pro domo houden dan noemen wij deze kelder dus een souterrain.
De woning heeft binnen veel ruimte. Zo zijn de kamers beneden 3,60 meter hoog. Ik heb daar leren behangen. Als je zingt in het trappenhuis, kan je het volume van een operazanger benaderen. Eigenlijk zijn alleen de beide wc’s erg klein. Je kunt er je kont niet keren. Terwijl dat nu juist het enige is dat je daar wilt doen.

Het is een huis, dat uitnodigt om de geschiedenis te onderzoeken. Onze buurthistoricus Jos van Beurden heeft achterhaald, dat er in de begintijd in deze buurt leraren woonden, hogere militairen, oud-Indiëgangers, advocaten en hoger personeel van de spoorwegen.
Wie zou er in ons huis gewoond hebben en wat waren het voor mensen? Waren zij vroom? Is er wel eens een van de trap gedonderd? Hadden ze een dienstmeid of een commensaal? Werd er gezongen bij de afwas? Hoeveel kinderen zijn er geboren? Hoeveel bewoners zijn er overleden?

We weten er helaas weinig van.
Voordat wij het huis kochten was het een studentenhuis. Er woonden 9 studenten. Verdeeld over de étages waren er 4 keukentjes en één benauwde douche. Voor hen had er een wat vreemde man gewoond. Hij had een wat vreemde serre aan de achterkant nagelaten, waar het regenwater op de regels bleef staan. Die serre heb ik weer afgebroken.
Wij hebben het huis zoveel mogelijk intact gelaten, inclusief de schuifdeuren en de kasten die voor- en achterkamers scheiden. Vanwege de aanhoudende lekkages op zolder hebben we er wel een nieuw dak op laten leggen. De nieuwe dakpannen zijn zo glad dat ik niet meer als een haas over het dak kan lopen om de bladeren uit de dakgoot te verwijderen.
Van blaadjes in de goot zullen de bewoners in de eerste decennia geen last gehad hebben. Toen de kleine platanen voor hun huis eenmaal uitgegroeid waren tot fikse bomen, werden ze omgezaagd. Dat gebeurde in de hongerwinter. De aanplant van net na de oorlog komt nu weer ver boven de 11 meter hoge kroonlijst uit.

Wij wonen nu 28 jaar in dit huis. Ik herinner me dat ik, toen wij ons huis net betrokken hadden, wel eens met een gevoel van trots door het huis liep, omdat het ‘ons huis’ en ‘ons eigendom’ is.
Maar eigenlijk kan je beter zeggen dat wij een tijd op dit huis mogen passen. Daarna geven we het weer door aan een ander die het gaat beheren. Het huis is niet echt van iemand. Het huis is van zichzelf.
0

TWEEDE KANS

Herinnering

Ze zitten er weer. In een bocht langs de Vecht. Aan het Hoge Kampse pad. Langs vaarten in de polder. Mannen, van jong tot oud, in camouflagekleding of in het legergroen, achter of onder een grote paraplu, met hun rug naar de weg gekeerd. Sommigen hebben een tent meegenomen. Ze zitten daar urenlang in het veld, de koelbox met het bier naast de tuinstoel. Ze zitten daar maar en lijken tevreden. Ze staren naar hun dobber.
Er zijn 2 miljoen sportvissers in Nederland, waaronder bijna 300.000 vrouwen, zo is te lezen op sportvisserijnederland.nl. Zelf heb ik helemaal niets met de hengelsport. Ik hou van buiten zijn en van de natuur. Ook waterkanten kunnen mij nog wel bekoren. Maar dat stilzitten en voor je uitstaren, dat afwachten tot er iets gebeurt, daarvoor ben ik niet in de wieg gelegd.
Ik heb het ooit eens geprobeerd. Als kind had ik zo’n meterslange bamboehengel voor mijn verjaardag cadeau gekregen. Een gegeven paard kijk je niet in de bek, dus zo stond ik enkele dagen later langs de Vleutense wetering ingespannen te spieden of het roodwitte dobbertje al naar beneden getrokken werd. Ik had een flink bolletje natgemaakt witbrood aan het haakje gedraaid. Ongeduldig haalde ik regelmatig mijn lijn op om te constateren dat het aas er afgevallen was of door een slimme vis er afgesnoept.
Ik ving geen enkele vis, zodat ik na een half uur besloot, dat dat stilstaan en staren niets voor mij was. Ik moest bewegen, hollen, voetballen, in bomen klimmen. Mijn Ome Ries had me ooit de bijnaam Albert de Eekhoorn gegeven. Dat was niet omdat ik zo van beukennoten hield.
Sommige ouders willen dat hun kinderen bereiken wat hen zelf nooit is gelukt. Maar dat was niet de reden dat wij een hengel voor onze kinderen kochten. We stonden op een camping in Frankrijk, langs een traag stromende rivier. Er zaten veel kinderen te vissen langs de waterkant, er werd nog wel eens een visje van 6 centimeter naar boven gehaald, dus de uitdaging lag er.
Familiegeschiedenissen herhalen zich vaak. Je ziet het bij alcoholisten en bij burgemeesters. Blijkbaar geldt het ook voor de hengelsport. Na een uurtje vruchteloos vissen gaven onze kinderen er de brui aan.

Een paar jaar later kwam er een tweede kans. En tweede kansen moet je niet laten liggen. We waren opnieuw aan het kamperen, ditmaal in Zweden, aan een meer. De camping beschikte over een fiskecamp. Men had vis gekweekt in een klein, afgezet deel van het meer. Je hoefde er bij wijze van spreken maar een lijntje in te gooien of je haalde er een forel uit. Regelmatig zagen we vaders met kinderen trots met een flinke vis over de camping paraderen. ’s Avonds kwam de geur van gebakken forel je van alle kanten tegemoet. Kortom, dat vissen moesten we toch ook maar eens proberen.
We huurden een werphengel in de campingwinkel bij een aardige zweed, die naar alcohol rook. Dat we naast de huur van de hengel ook nog 9 gulden zouden moeten betalen voor elke gevangen kilo forel, was even een tegenvaller, maar dat namen we maar voor lief. Het was immers een mooie avond, de zon scheen nog volop. Het was echt zo’n avond dat je voelt dat alles gaat lukken.
In het fiskecamp aangekomen beseften we dat we geen gebruiksaanwijzing van de werphengel hadden. Niemand van ons had ervaring met zo’n apparaat. ‘Laat mij eens even’, zei echtgenoot G onverschrokken. Als je je kinderen wat wil leren, moet je immers niet te aarzelend doen. Ze rommelde wat met het rolmechaniek, haalde haar arm omhoog en naar achteren en wierp met een forse zwaai de lijn in het water.
Een fractie van een seconde later keken we elkaar verbouwereerd aan. G had enkel nog het handvat in haar hand. De complete hengel was drie meter bij ons vandaan in het meer terechtgekomen. De werphengel had zijn naam eer aangedaan.
Het oranje licht van de zon werd speels weerkaatst door de licht kabbelende golfjes van het Frykenmeer. De dennenbomen aan de oever stonden te stralen in hun groene pracht en de zachte wind woei aangenaam warm, toen wij de werphengel uiterst langzaam onder het wateroppervlak zagen verdwijnen.
Het vissen kon nu echt een aanvang nemen. De vraag was nog wel, wat gevangen werphengel per kilo zou doen bij onze benevelde vriend.

0

ANTI-AUTORITAIRE OPVOEDING

In het nieuws
Deze week zag ik een documentaire van Suzanne Raes over haar jeugd in de jaren zeventig in Nijmegen. In de nieuwbouwwijk Weezenhof woonden hoogopgeleide ouders, die hun kinderen op een nieuwe manier wilden opvoeden. Wat het kind wilde stond centraal. Gelijkwaardigheid en samenwerken waren belangrijke principes. Op de basisschool werden dezelfde uitgangspunten gehanteerd. De meester was een vriend, cijfers waren niet  belangrijk. Het ging om de ontwikkeling van het kind tot mondige burger. Een actiegroep van kinderen nam deel aan de medezeggenschapsraad. De groep kreeg voor elkaar dat er een vies matras in de gang van de school mocht blijven liggen. De kinderen liepen met hun ouders mee in demonstraties tegen kernenergie. Ze waren ook tegen geweld. Als ze  door een rotjochie uit een andere wijk gestompt werden, dan deden ze niets terug.
Kortom, de wereld in Weezenhof stond bol van de idealen.

In diezelfde tijd schreef ik met twee medestudenten in het kader van het voorkandidaatsvak sosjologie een paper over de anti-autoritaire opvoeding als alternatief.
‘De anti-autoritaire opvoeding wordt gekenmerkt door opvoeding tot zelfstandigheid en solidariteit’
‘De ouders moeten hun eigen autoritaire opvoeding relativeren door zich er bewust van te worden.’
‘Het principe van de anti-autoritaire opvoeding  is niet dat er geen dwang wordt opgelegd, maar dat de kinderen de vormen van dwang als zodanig herkennen’.
‘Anti-autoritaire opvoeding is niet los te zien van de strijd tegen de bestaande machtsverhoudingen. De bedoeling is juist kinderen op te voeden, die zonder neurotische misvormingen de maatschappij radikaal veranderen door aktief en kollektief verzet’.
Zo gaat het pagina’s achter elkaar door.
Wat me nu opvalt, is niet eens zozeer, dat wij, gespeend van enige praktijkervaring, allerlei beweringen doen, maar vooral hoe bol het paper staat van de idealen en de ideologie. Terwijl we het werkstuk toch schreven in het kader van een wetenschappelijke opleiding. Elke pastoor was in die tijd blijkbaar ook wetenschapper. Ik heb geen cijfer voor mijn paper hebben ontvangen, wel een aantekening, dat ik het vak sosjologie had voltooid. Ik had mezelf ontwikkeld.

In de documentaire stelt Suzanne Raes zich de vraag, of de kinderen uit Weezenhof gelukkig zijn geworden. Word je er gelukkig van als je ageert tegen het bestaande? Dat heb ik me niet alleen over mezelf soms afgevraagd, maar ook over anderen, bijvoorbeeld de depressief geklede gothics met wie ik samen ooit de vliegbasis in Woensdrecht belegerde.
De documentairemaakster twijfelt er over. Veel kinderen zijn in ‘softe’ beroepen terecht gekomen: het onderwijs, de journalistiek, advieswerk. Ze demonstreren geen van allen meer, zelfs niet als er gratis bussen naar Den Haag klaar staan.

Hun eigen kinderen groeien nu op in een veel competitiever omgeving dan zijzelf. Cijfers zijn belangrijk, net als topscores en talentenjachten. De ouders zitten klem tussen de eigen idealen uit hun jeugd en de huidige prestatiegerichte cultuur. Ze zijn opgegroeid in ‘een toverketel met goede bedoelingen’ maar zijn nu hun houvast kwijt. Ze hebben nog steeds hun opvattingen, maar ze hebben niet geleerd daar flexibel mee om te gaan. Hun idealen zitten hen nu in de weg.
Dit komt toch verdacht veel in de buurt van de neurotische misvormingen die juist vermeden moesten worden.
Op hun basisschool was er eind zeventiger jaren een enorme polemiek ontstaan over de film Grease. Sommige kinderen vonden de film geweldig, andere kinderen demonstreerden op het schoolplein met spandoeken tegen dit product van een verderfelijke amerikaanse consumptiecultuur. Suzanne Raes stond aan de kant van de laatsten, maar heimelijk vond ze John Travolta een ‘geweldig stuk’.
Iets doen, alleen omdat het zo hoort, en je gevoel miskennen, dat kan toch niet goed gaan, denk ik nu. Maar hoe vaak heb ik me zelf niet door idealen en normen laten leiden?  
Het is gemakkelijk om dit nu te constateren. In de zeventiger jaren telden gevoelens niet. Het ging immers om grootse idealen.

0

ZIEKENHUISNACHTEN

Herinnering

Als ik champignons klaarmaak, denk ik altijd aan de Limburgse champignonkweker met wie ik een etmaal op een kamer lag in het Sankt Vinzenz Krankenhaus in Zams, Oostenrijk.
Ik lag driehoog op de Afdeling Unfälle Männer. De meeste Omgevallen Mannen kwamen, net als ik,  van de vele skipistes in de wijde omgeving. Elk uur werden nieuwe Verletzte aangevoerd, ik zag de helikopters landen voor mijn raam.
Tegenover mij lag een jonge Duitse manager, een evenbeeld van Ronald Koeman. Zijn kniebanden waren op de piste afgescheurd. Naast mij lag M, een oude man uit het nabijgelegen Landeck. Hij was met zijn hoofd op de plavuizen van de keukenvloer gevallen. Daarnaast had hij stoflongen, omdat hij de kost had verdiend met het boren van tunnels.
Op vrijdagmorgen werd de champignonkweker binnengebracht. Hij had zijn skipak en zijn skischoenen nog aan. Hij had pijn aan een arm en een schouder en hij was duizelig. Uit foto’s was gebleken dat er niets gebroken was. Hij wilde daarom terug naar zijn familie en zijn appartement. Herr Doktor wilde echter nog een dag een oogje in het zeil houden. Dat zeiden tenminste de verpleegkundigen, want Herr Doktor zelf vertoonde zich niet.
De kweker drentelde wat om zijn bed heen, lachte eens naar ons, brekebenen, en ging uiteindelijk toch maar even op het bed liggen, dat twee Pflegerinnen zojuist routineus voor hem hadden opgemaakt. Hij dacht er nog juist aan om zijn skischoenen uit te doen.
Ik begreep wel waarom hij nog een dag in het Krankenhaus moest blijven. Toevallig had een duits journaal een paar dagen eerder een reportage uitgezonden over de oostenrijkse hulpindustrie. De hulp aan skigewonden is, zo werd verteld, perfect georganiseerd. Met de helicoptervluchten, ambulancetochten en ziekenhuisopnamen wordt een goede boterham verdiend. Vooral de Nederlanders worden goed verzorgd, ‘want die zijn het beste verzekerd’. 
De champignonkweker belde met zijn familie. Verbazing en teleurstelling over zijn opname streden om voorrang. Na een uur deed hij zijn skipak maar uit, ging in bed liggen en nam de medicijnen die gedistribueerd waren. In no time was hij gehospitaliseerd. Voor hem niet leuk, voor ons, zo zou later blijken, evenmin.

Een verpleegkundige vroeg mij op luide toon voor de tweede keer die dag naar mijn Stuhlgang. Zij vroeg dat alleen aan  mij. Dat vond ik wat vreemd. ‘Nein, noch nicht’, antwoordde ik schuldbewust. Ik vreesde het moment dat de vraag voor de derde keer gesteld zou worden en ik en plein public voor de derde keer ontkennend zou moeten antwoorden. Wie zou er dan gaan kraaien?
In het strakke dag- en nachtritme van Sankt Vinzenz ging om negen uur ’s avonds het licht uit, als aanbeveling om te gaan slapen. Omdat het slapen mij daar moeilijk afging, lag ik meestal nog lang bij een bedlampje te lezen. Of ik hinkelde nog wat over de afdeling. Onze champignonkweker was echter direct vertrokken. Al snelde galmde er een regelmatig snurkgeluid door kamer 304.  

In de loop van de week was ik gewend geraakt aan allerlei slaapgeluiden. De tunnelboorder was overdag een man met een zacht stemgeluid. Zodra hij echter horizontaal ging lag hij een aan stuk door te piepen, rochelen, blazen en fluiten. Regelmatig kreeg hij een verschrikkelijke hoestbui. Dan gooide hij er een hartgrondig ‘Scheisse Lunge’ tussendoor. De Limburger overstemde echter alles. Nog nooit heb ik iemand zo hard horen snurken. We vroegen of hij op zijn goede schouder kon gaan liggen. Dat hielp een paar minuten. Daarna kwam het eerste, zachte gereutel aarzelend uit zijn keel om geleidelijk aan te zwellen tot straaljagerniveau.
Koeman was al twee dagen bezig om te regelen dat hij zo snel mogelijk naar een ziekenhuis in zijn woonplaats, 800 km verderop, zou worden getransporteerd, desnoods met een taxi. Maar ook hij had nog geen toestemming van de geneeskundige. Nu regelde hij bij de verpleegkundige dat we een partij oordoppen kregen uitgereikt. Het mocht niet baten, het geronk drong door de dichtgeperste oorschelpen heen.
Zo werd het een lange nacht. ‘Denk maar aan iets leuks’, zei ik tegen mezelf en ik begon alle gezinsvakanties langs te lopen, alle plaatsen waar we gekampeerd hadden. Ik dwong mezelf niet op mijn horloge te kijken. Toen ik toch keek was het nog maar half twee. Tegen de ochtend viel ik af en toe in een onrustig slaapje.
Ik was blij dat ik het eerste bleke licht op de besneeuwde toppen zag komen. Daarna daalde het licht langzaam de hellingen af tot het tenslotte het dorp bereikte en de huizen weer hun kleuren gaf.
De champignonkweker had goed geslapen. Monter vertelde hij dat hij na het ontbijt zou worden ontslagen.
Ik hou nog steeds erg veel van champignons.

0

GENIETEN

Dagelijks
 Het gebeurt wel eens, dat anderen iets zeggen over hoe men mij ervaart.
‘Jij zult ook nooit eens een agent tussen zijn benen pissen’, heeft ooit iemand tegen mij gezegd.
Dat was een rake observatie.
‘Je kunt niet genieten’ was een andere opmerking die een kern van waarheid in zich heeft.

Ik hou van klassieke muziek, maar ik ga nooit zomaar op de bank zitten luisteren. Dan pak ik er toch even het strijkgoed bij. Een kaartspelletje spelen op de computer vind ik een aangenaam tijdverdrijf, maar het mag natuurlijk niet te lang duren. In een therapie heb ik een keer een opdracht gekregen om activiteiten op te schrijven waarvan ik kan genieten. Sindsdien neem ik nog wel eens een warm bad (daarover een andere keer meer).
In het leren genieten kan ik een voorbeeld nemen aan onze kat Y. Heeft ie net een nacht lang liggen pitten, nestelt hij zich op een plekje in de zon en gaat daar heerlijk liggen spinnen. Als ie zijn brokjes in saus krijgt, likt hij eerst alle saus op, omdat ie dat het lekkerste vindt. Gedurende de rest van de avond werkt hij met enige moeite de brokken naar binnen. Dat zou ik nu precies andersom doen. Eerst de brokken wegwerken en dan nog even genieten van de saus.  Eerst het nuttige, dan het aangename.
Ik voel daarom steeds minder aansluiting bij de wereld om mij heen, waarin genieten, kicken en het nastreven van succes tot het grootste goed behoren. Meedoen aan een danswedstrijd op tv: kicken! Deelnemers aan the Voice of Holland die staan te bibberen voor een optreden: ‘ik ga nu heel erg genieten’! Als het resultaat toch wat tegenvalt, wordt het optreden alsnog met woorden mooi gemaakt: ‘je was echt fan-tas-tisch’.
Wie wil blijven genieten, moet voortdurend zijn grenzen verleggen. Is gewoon skieën op de piste te saai geworden, dan begeven we ons buiten de geprepareerde baan. Of we gaan na afloop naar het wellness landscape in het hotel. Het avondje naar de disco heeft zich ontwikkeld tot 12 uur lang springen op een dance festival. I want it all and I want it now.

De belgische psychiater Dirk de Wachter beschrijft in zijn boek Borderline times de alomtegenwoordigheid van de ‘plicht’ om jezelf te zijn en te genieten. Als je niet kunt genieten dan ben je een loser, die behandeld moet worden. Het consumentisme vult het gat op dat ontstaan is door het wegvallen van tradities, kerk en geloof. Achter een façade van succes en geluk ziet hij een gebrek aan eigenwaarde, bindingsangst en relationele instabiliteit. Gaat een relatie even minder goed, dan gaan we op zoek naar een ander. We kunnen er niet mee leven als het een tijdje minder gaat, want we moeten gelukkig zijn en geluk is maakbaar. Problemen die bij het leven horen, zoals rouwen en opstandig gedrag van kinderen, worden psychiatrische problemen waarvoor professionele hulp gewenst is.
De Wachter gebruikt de metafoor van de speedboot, waar de mooie succesjongens met gebruind bovenlijf voorop staan, maar waar achteraan steeds meer mensen afvallen. Daarachter varen de reddingsboten van de ggz. Die raken overvol, daar mogen dus minder mensen in.

Zijn antwoord is: we moeten leren om een beetje ongelukkig te zijn. Als je tegenspoed kunt accepteren, kan je beter met dips omgaan. Daarnaast moeten we meer om elkaar denken. Verbinding, engagement en solidariteit moeten tegenwicht bieden aan het doorgeschoten individualisme, aldus de Wachter.

De vergelijking van de maatschappij met de borderline persoonlijkheidsstoornis vind ik wat vergezocht. Bovendien is het wat paradoxaal van iemand die de psychiatrisering tegen wil gaan om de maatschappij nu juist met een psychiatrisch ziektebeeld te vergelijken. Niettemin kan ik me vinden in zijn analyse. Na het dogma van de economische groei is er nu de plicht van de groei in geluk.
Leren omgaan met tegenslag en met het uitstellen van directe behoeftenbevrediging horen in elke opvoeding thuis, net zoals het elkaar helpen.

Dat geschreven hebbende, ga ik nu eerst mijn oefeningen doen. Een volgend glaasje wijn inschenken. Lekker genieten.
Of wacht eens, kan dat eigenlijk wel? Gisteravond zat ik ook al te drinken in een café. Laatst zag ik nog een bericht over de schrikbarende groei van het alcoholgebruik onder 50+ mannen. Het is ook altijd wat.

0

GROETEN VAN VLIELAND

Reizen

Het bleke licht van een waterige zon wordt weerspiegeld in het grijze nat van het drooggevallen wad. Grutto’s en bergeenden spitten naar eten. Wat verder uit de kust foerageren aalscholvers boven het rimpelige water.
In de duinen waait de wind stevig door het geelbleke helmgras. Scholeksters scheren in paartjes luidruchtig en opgewonden boven onze hoofden. Op de groengrijze duintoppen zijn her en der de witte vlekken van rustende meeuwen zichtbaar. Voortdurend horen we het knarsende geluid van fietsbanden over schelpenpaden.

G en ik wandelen op Vlieland. Wij behoren tot de weinigen die het eiland te voet doorkruisen. Het lijkt wel of iedere toerist, jong of oud, de godganse dag rondjes fietst over het eiland. Vooral tandems voor 1 volwassene en 1 kind zijn hier razend populair. In de Dorpsstraat van Oost-Vlieland,  waar terrasstoelen, reclameborden, gestalde fietsen en kledingrekken de voetganger dwingen om op de rijweg te lopen, moet je uitkijken dat je niet omver gereden wordt door mensen die hun eerste meters maken op zo’n tandem.
Toegegeven, van huis uit was ik ook meer fietser dan wandelaar. Als ik met mijn ouders eenmaal per jaar een weekje op vakantie ging, ergens in Nederland, dan gingen altijd de fietsen mee. Toen ik later zelf op vakantie ging, trok ik er met de racefiets op uit. G daarentegen is van jongs af aan gepokt en gemazeld in het wandelwezen. Zij heeft mij de schoonheid van het wandelen geleerd.
Behalve met fietsers is Vlieland deze week vol met kinderen. Uit wat ik zo hier en daar opvang van de conversatie tussen kinderen en hun ouders wordt mij duidelijk, waarom ouders maar wat graag hun kinderen op een tandem zetten om een eindje te gaan toeren, met een ijsje als beloning in het vooruitzicht.
Een jongetje van een jaar of zes tegen zijn moeder: ‘daarover wil ik nu niet in discussie’.
Een andere jongen ’s avonds om half negen in de ijssalon: ‘dan wil ik nu nog naar de manege’. ‘Oh nee’, reageert moeder kordaat, ‘dàt gaan we nu niet meer doen’. Waarop vader zegt: ‘van mij mag ie naar de manege…’.
Schuin onder ons logeert een gezin met drie kinderen: een meisje van naar schatting 11 jaar, een jongen van 9 en een meisje van 7. De drie kinderen doen buiten allerlei spelletjes, maar geen enkel spel houden ze langer dan 5 minuten vol. Spelen ze met een rugbybal, dan wil het jongetje stevig tegen zijn zusjes aanbotsen, maar de zusjes willen alleen kalm overgooien. De jongen heeft hele andere zaken aan het hoofd. Hij roept regelmatig: ‘Condooms! Hoeveel condooms heb jij, is dat wel genoeg om te sexen?’. Moeder doet ondertussen een vergeefse poging om rustig van de zon te genieten. Hebben wij vroeger ook op deze wijze vakantie gevierd?
Wij lopen  van het knersende schelpenpad af en klauteren moeizaam via een zanderig pad  een duin op. Tijdens het klimmen zakt de grond onder onze voeten weg. Het voelt als een soort sneeuwwandelen. Aan de andere zijde schuiven we met schoenen vol zand omlaag een breed strand op. Dam 30 heet het hier. Het is er volkomen leeg. Strand, zee en lucht zijn één oneindige ruimte. Zo ver wij links en rechts kunnen zien, is er geen mens te bekennen. De wind heeft vrij spel. Het lichte, droge zand wordt in grillige slierten over het vochtige deel van het strand geblazen. Het zand knerst tussen onze tanden.Opeens zien wij dat bandensporen hier dichtregels in het vochtige zand hebben achtergelaten:

Mijn lippen verlangen naar het zilte van de jouwe
De wind maakt ruimte en in de stilte kan ik van je houden.

Kijk, daar komen we voor.
Later lezen we dat de Vliehors Express elk jaar nieuwe dichtregels op zijn banden krijgt. Iedereen kan regels daarvoor insturen. Zal ik eens gek doen en de eerste zin van dit stuk toesturen?

0

KRONINGSDAG

Dagelijks

In 1970 verliet ik het ouderlijk huis en huurde een grijs zolderkamertje van 2 bij 3 in de Rivierenwijk in Utrecht. Om de kamer wat meer kleur te geven verfde ik de deur en de balken oranje, wat toen modern was. Omdat ik nog wat verf over had en tevens omdat ik de kans wilde verkleinen dat mijn fiets in de grote stad gestolen zou worden, verfde ik vervolgens ook mijn fiets oranje. Dat viel destijds nogal op. Mijn fiets werd niet gestolen, maar er was één dag per jaar, dat ik me op mijn fiets ongemakkelijk voelde: op 30 april. Als kind van de jaren zestig was ik tegen alle autoriteiten en tegen het koningshuis.
Daarin ben ik niet veranderd. Mocht er nu een volksraadpleging over de monarchie gehouden worden, dan stem ik zonder aarzelen tègen. We vlaggen niet op 30 april en van het Wilhelmus neurie ik inwendig alleen de eerste twee noten als ik in een muziekstuk de kwartsprong naar boven moet maken. Enige nieuwsgierigheid naar het koningshuis kan ik echter niet onderdrukken.

Daarom zitten G en ik op Kroningsdag om 10 uur voor de televisie om live de door 6 camera’s geregistreerde abdicatieplechtigheid te volgen. Als het publiek op de Dam buiten vervolgens ‘Bea bedankt, Bea, Bea, Bea bedankt’ gaat zingen, voel ik me al kregelig worden. Beatrix mag van mij best bedankt worden en wie weet verlangen we over tien jaar wel erg terug naar haar, maar dit scanderen roept associaties op met een volk dat zich nederig voor de troon van de koning buigt. G meent te horen dat het publiek ‘Heya Jan Bols’ scandeert.
Wanneer de NOS vervolgens diepgaand gaat analyseren of, en zo ja wanneer en hoe, de koningin een spoor van emotie vertoonde, schakelen we de tv uit, doen onze wandelschoenen aan en rijden spoorslags naar Doorn voor een wandeling over het landgoed Sandenburg.

In 1980 woonde ik in een gekraakt huis. Niettemin was er geen moment de gedachte bij mij opgekomen om op Kroningsdag in Amsterdam mee te doen met de krakersactie Geen Woning, Geen Kroning. Ik was net een brave burger geworden. Vijf maanden daarvoor had ik een baan gekregen en twee maanden daarvoor een vriendin. G en ik vierden eind april onze verliefdheid in een opgeknapt schuurtje achter een woning in Schiermonnikoog. Op de kroningsdag van Beatrix reisden we met de Daf, die mijn vader had nagelaten, van Holwerd terug naar Utrecht om ‘s avonds een concert van Joan Armatrading bij te wonen (Show some emotion, dat was toen al het advies aan de nieuw gekroonde koningin).

In Doorn heeft men uitbundig de vlaggen buitengehangen. Op een pleintje voor de HEMA is een terras ingericht. In het bleke zonnetje en de schrale wind zitten hier en daar wat mensen met oranje petten of sjaals hun koffie te drinken. De stemming moet er nog in komen. Een dj draait het gewraakte koningslied met de volumeknop ver open.
In 1981 heb ik prinses Juliana ontmoet. Ik had een hoofdstuk geschreven in het boek Samen gewoon verder (met als ondertitel gehandicapt zijn is anders dan je denkt). Het eerste exemplaar werd aan prinses Juliana overhandigd. De titel van het boek sprak haar zeer aan. Al was ik tegen het koningshuis, ik voelde me zeer vereerd om bij deze uitreiking aanwezig te zijn en vervolgens zeer teleurgesteld, toen ik haar niet de hand had kunnen schudden. Kritische mensen zijn toch vaak ook autoriteitsgevoelig, dat is het bijzondere.
We lopen door bos en veld en we zien het botten van de bomen en het bloeien van de blaadjes. De vogels kwetteren en de lammetjes mekkeren. Terug in Doorn nemen we het eerste ijsje van dit jaar.
’s Avonds op de bank zien we de samenvatting van de samenvatting en is de conclusie dat we vanaf vandaag behalve een koningin ook nog een koning hebben, een koning die druk bezig is om zich een populair imago aan te meten en een koningin die drie maal per dag naar de kapper gaat.
Rest de vraag wat wij ons over tien jaar nog van deze dag zullen herinneren.

1

BEWAREN OF WEGGOOIEN

Dagelijks

Ik ben in huis aan het opruimen geslagen. Meer dan vijfentwintig jaar zijn we druk geweest met werken en met het grootbrengen van kinderen. We namen geen tijd om op te ruimen. We zijn bovendien zuinig ingesteld: iets wat goed is, gooi je niet weg. Je zou het altijd nog eens nodig kunnen hebben en als wij het niet meer nodig hebben dan een ander wellicht. Tenslotte, omdat we in een groot huis wonen, was er geen noodzaak om op te ruimen. Wat we niet meer gebruikten konden we wel ergens opslaan.
Maar nu puilen de kasten uit, de kelder is overvol, op de logeerkamer staan de spullen naast het bed opgestapeld. Mocht het de komende jaren tot een verhuizing komen, en dat is niet ondenkbaar, dan kunnen we niet alles meenemen.
Daarom ben ik begonnen met opruimen. Vanaf de zolder werk ik systematisch alle kamers af. Er gaat heel wat door mijn handen: lakens, knuffels,  slaapmatjes, carnavalskleding, fotolijstjes, voetbaltassen, kussens voor tuinstoelen, prullaria uit kerstpakketten. Al die spullen zijn ooit een keer door de voordeur het huis binnengekomen. Ooit heeft er iemand in een winkel staan uitkiezen.
In mijn eigen kamer is het vooral een grote papierwinkel, van bankafschriften tot folders van ski-oorden, van de notulen van de ouderraad van het Bonifatiuscollege tot bloknoten vol aantekeningen uit een managementopleiding. De gedachte dat iets ooit nog eens van pas zou komen is niet uitgekomen. Desondanks speelt steeds weer die vraag: is het niet goed om gedocumenteerd te blijven, zodat ik later nog weer eens wat kan opzoeken en de sfeer kan proeven? Ga ik er later geen spijt van krijgen als ik nu iets weggooi? In een bijna open gescheurd, hard plastic mapje met rekeningen van aannemers vind ik onverwacht enkele bouwtekeningen van ons huis, gedateerd 26 juni 1897, met advies van den Insp. Th. Bouwens (!). Die bewaar ik zeker.

In de kamer van zoon A, een paar jaar geleden verlaten en voor een groot deel opgeruimd, staat nog een aantal van zijn spullen. Die mogen alle weggegooid, zei A. Ik kan dat echter niet zomaar in vuilniszakken kieperen. Niet eens zozeer vanuit motieven van afvalscheiding (bij de bloknoten verwijder ik zelfs de spiraaltjes van het papier) maar vooral om de persoonlijke elementen eruit te halen.
Zo heeft mijn moeder zo’n 30 jaar geleden tijdens een opruimactie in haar huis voor mij een doos gevuld heeft met documenten uit mijn jeugd. Hierin bevindt zich een variaplakboek met plaatjes van Conny Froboess, Catarina Valente en Eddy Hodges, plus een verzameling sigarenbandjes (Schimmelpenninck, Ritmeester, Elisabeth Bas, en vele andere). Verder zijn er wat overblijfselen uit mijn gymnasiumtijd (bovenaan een Tacitusvertaling, waarvoor ik een 8,5 had gekregen, heb ik met koeieletters gekalligrafeerd EINDELIJK GERECHTIGHEID! En in een agenda een uitspraak van mijn leraar Grieks ..en de meisjes, toen zij zich geolied hadden..). Maar bovenal is het een sportarchief van krantenartikelen, schaatsboeken en alle uitslagen van olympische spelen van 1896 tot 1968, door mij compleet overgetikt op de oude Remington van mijn vader.

Moet ik toch niet veel meer spullen bewaren?
In de kamer van A gooi ik een verzameling bierviltjes, donald ducks, schriften van de middelbare school en seizoensgidsen van Voetbal International bij het oud papier. Zijn verzameling sportprijzen, een aantal foto’s en een boekje afscheidsbrieven van de basisschool red ik van de ondergang.
Het moet gezegd: ik vind opruimen een weemoedige bezigheid, zeker waar het spullen van onze kinderen betreft. Als kinderen jong zijn heb je er je handen vol aan. In de tijd van de basisschool volg je de ontwikkelingen intensief. In de jaren van het voortgezet onderwijs begint het loslaten en voor je het weet zijn ze het huis uit en lijkt die hele periode met kinderen als een wervelwind voorbijgegaan.
Voor je het weet is dan je baan opgeheven en dringt zich onvermijdelijk de eerste vraag uit de kathechismus op: waartoe zijn wij op aarde?

Op naar de volgende fase.

0

(VOOR JE) KIEZEN

Dagelijks
Het gesprek ging over keuzevrijheid.
Ik zat met koorgenote G op de achterbank van een twintig jaar oude Saab, die onderweg was vanuit Limburg naar Utrecht. Ons koor had op zondagmiddag een optreden verzorgd in de Dominicaner kerk, nu boekhandel Selexyz, in Maastricht, als afsluiting van ons jaarlijkse koorweekend.
Terwijl we voortsuisden over de A2 spraken we over onze kinderen en over de keuze voor opleiding en werk.

Wij leven in een vrij land, we maken onze eigen keuzes. Het is goed dat onze ouders niet meer een partner voor ons uitkiezen. Dat de kerk niet bepaalt wat je wel en niet mag doen. Dat je afkomst niet meer direct je kansen in de maatschappij bepaalt.
Maar wat moeten we met een Albert Heijn XL waar je verdwaalt tussen de schappen met chips en andere zoutjes? Wie heeft er bedacht dat we bij een zeurende kies eerst de tarieven van verschillende tandartsen gaan vergelijken? Dat we aan het einde van elk jaar de zorgpolissen van diverse zorgverzekeraars moeten gaan doornemen? Om over belbundels, internetproviders en energieleveranciers nog maar te zwijgen.
Keuzevrijheid, het is bekend, brengt ook besluiteloosheid en stress met zich mee. Je moet er niet aan denken dat je achteraf van anderen hoort, dat je beter iets anders had kunnen kiezen. ‘Heb jij zoveel betaald voor het schilderen van je huis? Dat kan veel goedkoper, man..’
Als jij het kunt bepalen, dan kan je ook falen. Er zijn vele zelfmanagementboeken van goeroes, die vertellen dat je het lot in eigen hand hebt. Legio zijn de voorbeelden van geslaagde mensen in de media, mensen die blijkbaar de goede keuzen hebben gemaakt. Als jij een verkeerde keuze hebt gemaakt, dan kan je alleen jezelf daarvan de schuld geven. Of niet?
Uit het onderwijs komen steeds vaker geluiden, dat de veelgeprezen keuzevrijheid van de leerling geen positief effect heeft op de leerprestaties. Op middelbare scholen wordt nu veel tijd ingeruimd voor ‘orientatie op studie en beroep’. Is het dan niet verbazingwekkend dat het aantal studenten dat stopt met een studie en daarna weer een andere studie begint juist is toegenomen? Relaties: idem dito.

De Saab van AJ ruikt nog zoals een auto vroeger rook, naar leer en motorolie. Hij zoeft over de weg, geluidlozer dan menige nieuwe auto. Maar het was warm zondagmiddag daar op die achterbank. Dus we draaiden de raampjes wat omlaag en lieten het lawaai van de snelweg binnenkomen.
We vroegen ons af, of kinderen met teveel keuzen worden opgevoed.

Waar wil je heen met vakantie? Wil je logeren bij oma A of oma B (of C en D voor de kinderen uit samengestelde gezinnen)?
Verder vroegen we ons af of we ons eigen kinderen met teveel keuzevrijheid hebben opgevoed.
We wilden het anders doen dan onze ouders. We wilden het zelf uitvinden. Dat was de tijdgeest.
Ook opvoeden is continu een keuzeproces. Doe ik het wel goed? Elke situatie was weer nieuw. Telkens als ik dacht: ‘nu begin ik het een beetje in de vingers te krijgen’ deed zich weer een nieuw dilemma voor.

Al schrijvend aan dit stuk komt de vraag op, of ik zelf de goede keuze heb gemaakt in studie en beroep. Ik denk wel eens van niet. Maar wat is de zin van het stellen van deze vraag na 40 jaar?
Wat je precies kiest is eigenlijk minder van belang dan hoe je kiest. Gaat het daar niet om?
Je kunt lang wikken en wegen omdat je keuze perfect moet zijn. Dan is het moeilijk om te dealen met tegenvallers. Je kunt je ook realiseren dat je niet alles in eigen hand hebt. Je kunt tevreden zijn met alternatieven, die wellicht minder ideaal zijn. Soms is er niets te kiezen en dan krijg je het voor je kiezen.
Ooit was er het idee, dat ik later priester zou worden. Na het lezen van dit soort zinnen lijkt dat een niet zo’n hele rare gedachte meer.
Waar een gesprek op de achterbank van een Saab al niet toe kan leiden.

0

SÜSSE TRIEBE

Dagelijks
Vorig weekend zat ik in een koude tuin me te warmen aan de zon. Je moet tenslotte wat doen om het voorjaar af te dwingen. De vogels zijn er ook klaar voor. Een paar pimpelmezen was met veel gefladder en gepiep bezig het vogelhuisje te verkennen. Toeval of niet, door mijn hoofd ging een liefdesduet uit die Zauberflöte, een stuk dat ik diverse keren gezongen heb. De eerste zinnen luiden:

Pamina (sopraan): Bei Männer welche Liebe fühlen, fehlt auch ein gutes Herze nicht.
Papageno (bas): Die süssen Triebe mit zu fühlen, ist dann der Weiber erste Plicht.
Daarna gaan beiden in samenzang verder: Wir wollen uns der Liebe freuen, wir leben durch die Lieb allein.

Met de eerste regel kan ik, uit ervaring, volmondig instemmen.
De plicht uit de tweede zin lijkt me achterhaald, al zou het me niet verbazen dat nog een behoorlijk percentage van de nederlandse mannen, daartoe uitgedaagd door Maurice de Hond, deze stelling met Ja zou beantwoorden.
Misschien kwam het door die pimpelmezen, misschien door mijn eigen toestand, maar mijn gedachten in de ochtendkou bleven hangen bij de süsse Triebe. In de tekst worden geen doekjes gewonden om de Triebe van de man, al is het vervolg dan wel weer heel verheven.
Als je als man süsse Triebe voelt, hoe zou je dat in het nederlands zeggen, vroeg ik mij af. Zoete driften, bijna een contradictio in terminis, zou bij mijn vroegere Duitse lerares, juffrouw de Jong, denk ik niet in de smaak zijn gevallen. Het woord driften kwam, in relatie tot de liefde, überhaupt niet in haar vocabularium voor. Een tedere zin in liefhebben past denk ik meer bij deze tijd. Voor andere suggesties hou ik me aanbevolen. Ik ben benieuwd wat onze nationale hertaler Jan Rot ervan gemaakt zou hebben.
Elk tijdperk heeft zijn eigen woorden.

Als puber kwam ik in de slaapkamer van mijn ouders een keer onverwachts  een boek tegen, waarvan de titel of ondertitel de woorden geslachtsleven van een man bevatte. Het was een groot, dik boek met een donkerbruine harde kaft, waar de letters van de titel verdiept in lagen. Het boek zag er vooroorlogs uit.
Het was mij toen direct duidelijk dat dit boek niet in de huiskamer hoorde te liggen. Mijn vader had mij nooit uit dit boek voorgelezen. Dus intrigerend was het boek zeker. Toch borg ik het weer snel op, uit angst om betrapt te worden. Bij het opruimen van het ouderlijk huis, vele jaren nadien, kwam het boek niet meer tevoorschijn, zodat ik jammer genoeg nog steeds niet weet hoe men in de eerste helft van de twintigste eeuw een groot, dik boek vol kon schrijven over het geslachtsleven van een man.
Geslachtsleven, je komt het woord weinig meer tegen.
Zoals bekend heeft het woord geslacht verschillende betekenissen. Dat kan tot verwarring leiden. Vorig jaar kwam de dirigent van ons koor voor de kerst met een ouderwetse versie van Er is een roos ontsprongen. In het derde couplet kwamen de regels voor:
David’s oude geslacht, is tot bloei gekomen in de nacht.
Ik zag in deze regels een teken van hoop voor de derde levensfase.

Dat ging er vorig weekend door mijn hoofd, daar in de tuin. De poes van de achterburen kwam ook maar eens kijken bij de drukte van de pimpelmezen. Ze bleef langdurig en doodstil staan met haar kop schuin omhoog naast de stam van de pruimenboom, waar het gepiep vandaan kwam.
Zou de poes ook gedreven worden door süsse Triebe?