Schrijven, Lezen, Leven.
1

PARIJSE MODE

Dagelijks

We bezochten in Parijs de tentoonstelling Parijs 1905 – 1925. In het begin van de twintigste eeuw lag Wenen op apegapen. Berlijn telde nog niet mee. London was weliswaar de grootste stad, maar in Parijs gebeurde het. Parijs was de stad van de vernieuwing, zeker op het gebied van de kunsten, de mode en het uitgaansleven.
De industriële revolutie had geleid tot tal van nieuwe producten: de dieselmotor, de auto, de roltrap. In Parijs werd in 1900 de eerste metrolijn aangelegd. Huizen werden uitgerust met elektriciteit, gas en stromend water. De Franse hoofdstad werd een verzamelplaats voor kunstenaars. Picasso, Satie, Toulouse-Lautrec en vele anderen zochten nieuwe wegen in de kunst. Een interessante, dynamische tijd, bedacht ik, rondlopend op deze tentoonstelling. Maar wie kon zich een auto veroorloven, een satijnen avondjurk, een kaartje voor een concert? In Nederland zal van dit alles weinig doorgedrongen zijn.

Die laatste gedachte moet ik later corrigeren.
Ik herinner me opeens, dat een tante van mijn vader in het begin van de twintigste eeuw haar jurken bestelde bij Parijse winkels zoals Au bon marché en Les Grands Magasins du Louvre. Dat waren modewarenhuizen die over een postorderbedrijf beschikten. Er schiet mij meer te binnen. Ik hol naar boven, waar een houten hoedenkistje staat, dat ik ooit uit het ouderlijk huis heb meegenomen. Zou dat wellicht uit Parijs komen? Grands Magasins du Printemps Jules Jaluzot & Cie Paris, zo staat er op het deksel. Ik lees op Wikipedia dat dit modewarenhuis rond de vorige eeuwwisseling een van de grootste was in Parijs. En het bestaat nog altijd, op een hoek van de Boulevard Haussmann. In 2022 heeft men een filiaal geopend in Qatar. Daar is in onzer dagen blijkbaar de dynamiek te vinden, in ieder geval het geld.
Overigens, meneer Jules Jaluzot, de oprichter van de Printemps, werd in 1904, nadat het bedrijf bijna failliet was gegaan, uit de firma gegooid. Dat betekent dus dat mijn familie al vóór 1904 iets bij dit modebedrijf heeft besteld. Op de deksel van de doos staat in vage hanenpoten A. van Dijk gekrabbeld. Dat kan niemand anders dan mijn opa zijn geweest. Was hij toen zo modebewust? Had hij in 1896 wellicht zijn trouwhoed in Parijs besteld? Of heeft hij zich later het kistje toegeëigend, bijvoorbeeld om zijn zondagse hoed kreukvrij te vervoeren als hij met de Utrechtse mannenzangvereniging Orpheus op reis ging naar Brussel of Essen?

Parijs bleef nog lang Europa’s bruisende hoofdstad, ook na de dip van de Eerste Wereldoorlog, al geeft de benaming Roaring Twenties al aan dat er een andere grootmacht in opkomst was. Opnieuw zie ik in het familiearchief bewijzen dat de Parijse modegolven ook in modale kringen in Nederland doordrongen.
Zie hier rechtsboven de foto uit de jaren twintig van een oom en tante van mijn moeder, wandelend in Utrecht. De dochter, in het midden, draagt de rok boven de knie.
En dan: uit 1931 een foto van mijn moeder, achttien jaar oud, haar vlechten als een koptelefoon om haar oren gedraaid. Ik geloof niet dat er een andere foto is waar mijn moeder zo modieus op staat.

3

CAFÉ CHANTANT

Reizen

Overdag stikt het van de toeristen op Montmartre. Op de smalle stoepen in de nauwe straatjes moeten zij uitwijken voor de uitgestalde souvenirs, de migranten met hun miniatuur Eiffeltorentjes, de houten bakken met stoffen coupons. De mensen komen voor de Sacré Coeur, misschien om te bidden of om het interieur van de in 1915 voltooide kerk te bewonderen, maar vooral om vanaf de hoge heuvel uit te kijken over Parijs en zo de belofte van iedere toeristische gids in te lossen.
Als wij op een donderdagavond rond 21.00 uur de 237 treden omhooggaan is er geen mens meer te zien. Het vriest. De sneeuw die eerder is gevallen maakt de treden glad. Boven ons verrijst de basiliek met de ronde torens. Het wit van het travertijn weerkaatst warm licht. Daarboven staat een heldere, halve maan tegen de donkere hemel. Het gedempte licht en de serene stilte zijn zo aantrekkelijk dat ik zou willen dat ik deze kon bewaren. Boven schuifelen we voorzichtig over de keien een stukje omlaag. De basiliek laten we letterlijk links liggen. We zijn op weg naar Au Lapin Agile.

‘Au Lapin Agile’ – Picasso

Het dorp Montmartre werd in 1860 bij Parijs gevoegd. Het landelijke karakter trok kunstenaars aan. Auguste Renoir was een van de eersten. Waar kunstenaars zijn is reuring. In de cafés werd gedronken, gediscussieerd, gevreeën en gezongen. Zo ontstonden de cafés chantants of cabarets. Le Chat Noire van Aristide Bruant was een van de beroemdste, Au Lapin Agile is de enige die is overgebleven. Niet alleen de liefde werd in de cafés bezongen, ook de rauwe sociale werkelijkheid. Uit deze traditie ontstond wat we nu in Nederland cabaret noemen. Een van de eerste Nederlandse cabaretiers had toevallig een Franse naam, Pissuisse, hij noemde zijn sociëteit D’ Swarte Kat. In de cabaretbijbel van Wim Ibo is de allereerste foto er een van Au Lapin Agile.

Au Lapin Agile in 2024

Het café is een kleine ruimte, gevuld met houten tafels en banken. Het moet er nog precies zo uitzien als honderd jaar geleden. Het spaarzame licht komt vanonder twee rode lampenkappen. Tegen de wand staat een piano. Een man met grijze krullen bespeelt met forse aanslag het instrument. Als de banken langs de muren rondom zijn bezet, gaat een gezelschap van mannen en vrouwen aan een tafel in het midden zitten. De pianist slaat een akkoord en de groep begint te zingen. Gekleed als de doorsnee cafégast zingen ze het ene na het andere lied. Franse chansons uit alle tijden. Tussen de groepszang door zijn er solo-optredens. Ik vang flarden op van zinnen, maar mijn Frans is niet goed genoeg om de portée te vangen. Men zingt met overgave, men zingt uit het hart. Authentiek, dat is het woord dat bij deze ambiance past. De Franse gasten zingen mee. Ik ken de meeste liederen niet. Alleen het oude Auprès de ma blonde komt me bekend voor en Une belle histoire van Michel Fugain.
Parijs is geschiedenis, Parijs is nostalgie. Heerlijk om te ervaren. Je vindt Au Lapin Agile aan de Rue des Saules, achter de Sacré Coeur (van tevoren reserveren).

2

NACHTKROEG

Herinnering

Het was er altijd donker, warm, rokerig en vol. Je moest je in een geur van rook en bier een weg banen tussen de vele klanten. Voor twaalven kwam je hier niet. Dit was de kroeg die pas ‘s nachts ging leven, de kroeg waar je heen ging als alle andere gesloten waren. Hier werden, het glas bier in de ene hand, de peuk in de andere, de problemen van de wereld besproken. Hier stond men elkaar boven de jazzmuziek uit te beleren hoe de maatschappij veranderd moest worden. Glas en shaggie werden alleen opzij gezet voor de versnapering, die onlosmakelijk met het café verbonden was: de bal. Een platte gehaktbal opgediend op een witte schotel met een saus van tomatenketchup.
Achter de bar stond Cor, een kleine, brede Surinamer. Hij zei nooit iets maar was altijd opmerkzaam. Stond je achter twee rijen bezoekers om iets te bestellen, dan gaf hij direct met zijn ogen aan dat hij je gezien had. Tegelijk met je bestelling lag het wisselgeld al op de bar. Had iemand een kwade dronk over zich of viel een man een vrouw lastig, dan stond Cor in no time naast de overlastgever en leidde hem subiet naar buiten. Je kon je bestelling ook doorgeven aan Gerrie, de vrouw van Cor, die zich soepel met een blad vol bierglazen tussen de opeen gedromde gasten bewoog. Er was voor haar bij de bar door middel van een hekje een plaats vrijgehouden, waar zij de bestellingen ophaalde. Was het zelfs voor deze kroeg tijd om te sluiten, dan dreef Cor, beginnend achter in het café, als een sneeuwschuiver met zijn korte gespreide armen de klanten zonder gemor naar buiten.

Gerrie en Cor. Bron: de Nieuwe Utrechtse Krant

Wie in de jaren zeventig in Utrecht gestudeerd heeft, zal in deze beschrijving café ’t Pandje herkennen, gevestigd in wat ‘de puist’ in de Nobelstraat genoemd werd: een rij vooruitstekende panden die de straat aan het begin smaller maakten. In 1980 werden deze panden afgebroken en verhuisde de kroeg naar een onderkomen zestig meter verderop. Het nieuwe Pandje was beter verlicht. Gerrie liep niet meer rond, maar stond ook achter de bar, totdat zij deze taak aan haar oudste zoon kon overlaten. De jazz was vervangen door popmuziek. De rookwalmen en de bal waren gebleven.
Achter in de zaak stond een klein bankje. Daar vonden G. en ik een keer de laatste plek om te zitten. Het was een zaterdagnacht, zo ongeveer in 1983. We zaten onder een kapstok vol met jassen en weggedrongen achter de lijven van druk pratende gasten. Op dat bankje verzamelde ik mijn moed om haar iets te bekennen. Iets waarvan ik van tevoren niet goed kon inschatten hoe dat zou vallen. We waren een jaar of drie bij elkaar, we hadden allebei een baan gevonden. Het Pandje was veranderd en mijn leven had een andere wending genomen. Ik zei dat ik wel kinderen wilde. Ik weet niet waarom ik het meervoud gebruikte. Weggedrukt in dat hoekje omarmde G. mij en mijn wensen.
——–
Voor mijn vaste lezers: volgende week ben ik afwezig.

0

GAAN OM TE GAAN

Dagelijks

Het boekje staat misschien al vijftig jaar in mijn boekenkast. Gaan om te gaan is geschreven door Arnold van Dijk en in 1957 uitgegeven door Querido. Dat was zo ongeveer in de tijd dat ik enige interesse begon te krijgen in het lezen van letters. Ik kreeg het boek ooit van mijn zus en zette het in mijn boekenkast. Dat stond wel interessant, vond ik. Deze week bedacht ik dat ik het werk van mijn naamgenoot toch maar eens moest lezen.

De hoofdpersoon van de roman is Adam Verwaat. Hij heeft zijn baan als journalist opgezegd, omdat hij poëzie wil schrijven. Hij draait vele witte vellen in zijn schrijfmachine, maar komt tot weinig. Desondanks denkt hij onder het avondeten: ‘Ik ga het meest realistische, meest schokkende boek schrijven dat ooit geschreven is.’ Hij zegt veel van zijn vrouw Marthe te houden, maar ondertussen is hij met zijn gedachten voortdurend bij de vrouwen van zijn vrienden. Allen worden gewikt en gewogen. De lippen van de een zijn ‘geverfde slijmvliezen’, het gezicht van een ander is een ‘slordig toebereide vleesschotel’. Vanzelfsprekend hebben ook de borsten Adam’s aandacht. …’terwijl zij haar schouders naar achteren trok, waardoor haar laag uitgesneden nylon blouse met uitdagende nauwkeurigheid de vele vormen van haar bovenlichaam registreerde.’ Het lijken er zelfs meer dan twee. Ook zijn beschrijving van staande lampen is van een treffende zekerheid. Tussendoor worden we verwend met filosofische doordenkertjes: ‘het geluk is de goddelijke gemeenplaats in het gesprek tussen dood en leven.’
Geleidelijk komt er enige lijn in het verhaal. De bezoekjes die Adam en Marthe bij bevriende echtparen afleggen geven aanleiding tot een wat broeierige sfeer. Overspel lijkt niet meer te vermijden, al gaat het gesprek tussen de vrienden heel beschaafd verder. Maar dan wordt Adam afgeleid. ‘Opeens zag hij dat met een van haar hijgend op en neer bewegende borstjes een pluis meedeinde. (…) Het pluisje obsedeerde hem. (…) ‘Ik ben verloren’, dacht Verwaat, ‘dit is een rechtstreekse aanslag op mijn bestaan. Zij heeft het pluisje op haar jurk gelegd om mij te vernietigen.’ Anderhalve pagina later is het hem door ‘een bliksemmanoeuvre’ gelukt om het pluisje te verwijderen zonder haar aan te raken. ‘Adam wierp het pluisje in een asbak, hield er een brandende lucifer bij: een vreugdevuur om de grootste overwinning die hij in zijn leven had behaald.’

Van Dijk heeft niet alleen een eerbiedwaardige uitgever voor dit werk gevonden, er zijn ook nog eens zeven dagbladen die het boek recenseren. Kom daar tegenwoordig nog maar eens om. Hans Warren is in Het Deventer Dagblad het meest positief. Hoewel hij schrijft dat de auteur vastloopt in het verhaal en onvoldoende afstand houdt tot zijn miserabele hoofdpersoon, noemt hij de roman een interessant debuut dat absoluut het lezen waard is. Ook Parool-recensent H.A. Gomperts ziet wat lichtpuntjes. Jan Greshoff daarentegen noemt het werk in Het Vaderland een boek zonder betekenis. Wie nog weinig ervaring heeft, moet heel veel schrijven, maar zo weinig mogelijk publiceren, vindt Greshoff. Dat mag Arnold van Dijk zich aantrekken.

1

KERST 2023

Dagelijks

Enkele dagen voor de kerst annuleerden we het eerste diner. De nacht daarvoor was begonnen met een vreemde pijn in mijn maag. Al snel liep ik hondsberoerd met een emmer in de hand heen en weer tussen bed en wc. Verdere details zal ik achterwege laten. Twee dagen later nam G. het stokje en de emmer over. We cancelden nu ook het tweede diner. Ik had in de voorafgaande week juist een babybedje in elkaar gezet voor de jongste telg in de familie. Dat leek mij een passend kerstgebaar. Het zou vooralsnog onbeslapen blijven.
Daar zaten we dan met zijn tweeën met een enorme voorraad eten. Alleen al het kijken ernaar riep walging en afkeer op. Het viel me nu pas op dat het kookboek dat klaar lag Plenty heet. Dat betekent zoiets als overvloed. Die hadden wij al meer dan genoeg ervaren.
Ieder van ons kon beschikken over een bank in de kamer om de marathon aan zondagen door te komen. Het was een geschikte plek om met een pijnlijke maag in te dutten of futloos voor ons uit te staren. Het geluk dat ons op de vele kerstkaarten was toegewenst werd ditmaal niet ons deel. Alhoewel, dacht ik mijmerend op de bank: samen lijden geeft een sterke verbondenheid. Dat zou je wel als geluk kunnen betitelen. En van een gedwongen soberheid kan je alleen maar beter worden, was de zeer katholieke gedachte die bij mij opkwam. Die past misschien nog wel beter bij het kerstfeest (bij de tochtige stal, de arme herders en de ruftige ossen) dan de copieuze diners en de duizenden flikkerende lichtjes.

Van alle kerstgedachten en vraaggesprekken in de kranten trof mij nog het meest een zin uit een interview met de generaals Mart de Kruif en Peter van Uhm in Trouw. Een Afghaanse tolk had tegen De Kruif gezegd: ‘Ben je groot [zoals in West-Europa], dan ga je niet meer vernieuwen. Dan wil je behouden wat je hebt. Dan ga je klagen omdat je veel te verliezen hebt.’ Waarbij ik zou willen aanvullen dat er een groep is in het rijke westen voor wie de omstandigheden wel aanleiding geven tot protest.
Tussen een slokje lauwe thee en een hapje van een droge cracker liep ik af en toe de tuin in om een halsbandparkiet van de pinda’s te jagen om daarmee ruim baan te scheppen voor de vele kleine vogeltjes die op zoek waren naar eten. Opkomen voor de zwakkeren is nog zo’n kerstgedachte. Al weet ik eigenlijk niet welke vogels het voer het hardste nodig hebben. Misschien worden die brutale exoten overal wel weggejaagd en krijgen de mezen alleen maar diarree van de overvloed aan pinda’s en vet. Ik ben daarover nog geen info-grafics tegengekomen.

Hoewel G. nog het meest te lijden had, begon zij na een paar dagen opeens vanaf haar bank spontaan een kerstlied te zingen. Daarna maakten we een boswandeling. En dinsdagmorgen brak er zowaar een zonnetje door. Moge die voor eenieder doorbreken in het nieuwe jaar.

1

DE RUGGENGRAAT VAN DE MAN

Dagelijks

bron: unlp.nl/opleidingen/training-man/

‘Man zijn in deze tijd, hoe doe je dat?’ Met deze vraag begint een reportage van Tim van der Pal in Trouw op 25 november j.l. ‘Mannen en mannelijkheid hebben het zwaar in de moderne samenleving’, hoort hij om zich heen. Mannen doorlopen het onderwijs minder gemakkelijk dan vrouwen. Ze zijn vaker depressief en verslaafd. In het werk moeten zij doorgaans de hele dag op een stoel zitten en dan kunnen zij hun energie niet kwijt. Relaties vragen om meer ‘vrouwelijke’ vaardigheden als communiceren en verzorgen. Kortom, de man kan wel wat hulp gebruiken. Van der Pal ontdekt dat er tal van mannenretraites en – workshops worden aangeboden en meldt zich voor de meerdaagse training MAN van Alex Vaassen in Havelte, een training met een fysieke aanpak. De deelnemers moeten met elkaar worstelen. Zich bewust worden van hun lichaam door te ademen vanuit hun geslacht. Vuur maken. Halfnaakt tegen elkaar schreeuwen en kwaad kijken. In rollenspelen de te innige relatie met hun moeder uitmaken. De flapover vermeldt ‘De ruggengraat van elke man: de wijze, de nar, de koning, de krijger, de minnaar, de oerman.’

Ik dacht terug aan de mannengroep waaraan ik in de jaren zeventig deelnam en waarover ik in 2014 al eens eerder schreef. In navolging van de vele vrouwengroepen gingen we met elkaar in gesprek. Hoe kwam het toch dat mannen zich altijd sterk en moedig moeten gedragen? Hoe kunnen wij onze vrouwelijke kanten meer ontwikkelen?
De verschillen met de training MAN kunnen niet groter zijn. In de jaren zeventig wilden wij onze vrouwelijke kanten ontwikkelen. Nu is het blijkbaar de trend om de verloren gegane (?) mannelijke kwaliteiten opnieuw te ontdekken. Wat is er in die vijftig jaar gebeurd, dat de behoeftes zo veranderd zijn? Is het de tijdgeest: de vroegere radicale veranderzucht tegenover de huidige krampachtige behoudzucht? Zijn er in het onderwijs te weinig mannelijke rolmodellen? Worden mannen op verschillende terreinen overvleugeld door vrouwen en hebben zij niet geleerd hoe daarmee om te gaan?

Alle deelnemers aan de beschreven training waren mannen in de middenleeftijd. Dat bracht nog een andere vraag in mij naar boven: hoe staat het met de oudere man in deze maatschappij? Heeft die het ook zwaar? Kijkend vanuit mijn eigen situatie en mijn 71 jaar is mijn antwoord: niks aan de hand. Wanneer je ouder bent hoef je geen partner meer te veroveren, word je niet gevraagd om je te bewijzen in sollicitaties, is het opvoeden van kinderen achter de rug.
Maar dan, denkend aan de laatste levensfase, over welke kwaliteiten moet je beschikken om die goed te doorlopen? Mijn antwoord uit de losse pols: het zou goed zijn als je voor jezelf kan zorgen, contacten kan onderhouden, verlies (van naasten, gezondheid, mobiliteit) kan opvangen, je kan aanpassen aan veranderende omstandigheden, zin in het leven kan blijven zien. Dat bij elkaar lijkt me al een behoorlijke uitdaging. Maar ik zie er geen mannelijke kwaliteiten in en al helemaal geen reden om halfnaakt te gaan worstelen.

0

OPROTTEN

In het nieuws

De Britse premier Sunak wil koste wat het kost zijn plan doorzetten om migranten naar Rwanda te sturen. Deporteren, kan je beter zeggen, want het enkeltje Afrika is niet vrijwillig. De hoogste Britse rechter heeft er een stokje voor gestoken, omdat Rwanda geen veilig land is. Geen punt, meent Sunak, dan nemen wij hier gewoon een wet aan die bepaalt dat Rwanda wel veilig is.

De nazi’s hebben lange tijd het plan gehad om alle Europese Joden naar Madagaskar te verplaatsen, destijds een Franse kolonie. Ook na de verovering van Europa in 1940 werden de voorbereidingen hiervoor getroffen. De Joden zouden op het Afrikaanse eiland ‘in vrijheid’ kunnen leven, dat wil zeggen onder het bestuur van de SS. Het voornemen strandde uiteindelijk op logistieke problemen en op het gebrek aan medewerking vanuit de Franse Vichyregering. Toen hebben de nazi’s maar een ander plan bedacht.
De Nederlandse NSB-leider Mussert, die altijd graag de indruk wilde wekken, dat hij niets met Duitsland te maken had, lanceerde in 1938 zijn eigen voorstel. Hij vond Suriname wel een geschikte bestemming voor de Nederlandse Joden. Zijn droom was dat Groot-Brittannië en Frankrijk hun Guyana’s voor hetzelfde doel zouden opofferen. Er kwam natuurlijk niets van het plan terecht, zodat Mussert al in augustus 1940 een verzoek stuurde aan Hitler om Nederland van de Joden te zuiveren.

De Bijzondere Rechtspleging, bron: Nationaal Archief

Oog om oog, tand om tand, zo zou je de sfeer in het Nederlandse kamp kunnen omschrijven toen de krachtsverhoudingen in de Tweede Wereldoorlog kantelden. De regering in Londen dacht alvast na over de inrichting van de naoorlogse maatschappij. Voor landverraders zoals NSB’ers zou er in Nederland geen plaats meer zijn na de bevrijding. Die moesten ophoepelen, vond Wilhelmina. Men bedacht dat Nederland nog een ander zonnig buitengebied had, Nieuw-Guinea. Was dat niet een mooie plek voor die collaborateurs? De minister van Justitie wist nog voor elkaar te krijgen, dat de berechting ordelijk diende te verlopen. De Bijzondere Rechtspleging werd vanaf 1945 een wat chaotische rechtsgang, met name door het hoge aantal gearresteerden. Na een paar jaar was er nog een groep geïnterneerden over en kwam het Nieuw-Guineaplan weer uit de ijskast. Meer dan tweehonderd veroordeelden werden naar het Aziatische eiland verscheept. De tijd had de scherpe kanten van het plan afgehaald. De overplaatsing geschiedde op basis van vrijwilligheid. Bovendien was het niet de bedoeling dat men daar voor altijd zou blijven. Heropvoeding in werkkampen, dat was het doel. Enkele jaren later keerden bijna alle mannen met een getuigschrift terug.

Nog even terug naar de oorlog. Mijn grootouders en mijn ouders boden in ’44 / ’45 onderdak aan evacués uit Gennep: een man, een vrouw en een zoon van vijftien. In de jaren negentig ben ik met mijn moeder nog een keer naar Gennep gereden. De herinneringen waren snel uitgewisseld. De zoon, inmiddels in de zestig, had nog wel wat andere noten op zijn zang. Hij ging heftig tekeer tegen migranten en asielzoekers. De man die ooit als vluchteling hartelijk in Vleuten was onthaald, vond dat al die buitenlanders op een schip gezet moesten worden, met een enkeltje oceaan.

1

LEKKE BAND

Herinnering

De technologische ontwikkeling gaat voort, iedere dag komen er nieuwe producten bij. De meeste hadden wat mij betreft niet uitgevonden hoeven worden, maar de anti-lek band voor de fiets vind ik een zegen voor de mensheid. Een extra laag rubber of kunststof in de buitenband verkleint de kans dat glas of punaises de binnenband lek prikken. Wie gaat er nog op stap met een plakdoos van Simson en een handpompje? Het beeld van een fietser lopend naast zijn fiets met platte band is een zeldzaamheid aan het worden. Belangrijker nog is dat het geworstel van het plakken van de band voorbij is.

De binnenband tevoorschijn halen, dat liep meestal gesmeerd, al was ik altijd bevreesd dat een van de bandenlichters die met veel spanning tussen velg en spaak geklemd waren plotsklaps als een dodelijk projectiel zou losschieten. Daarna volgde de speurtocht naar het gaatje en het moeizame gesjor met de opgepompte binnenband die klem zat tussen achtervork, jasbeschermer en bagagedrager. Soms was het gat zo groot dat je geen water hoefde te gebruiken. Soms zo klein dat je meerdere rondes met de binnenband moest maken. Het gevonden gaatje omcirkelen (geen balpen in de buurt of balpen weigert), de plek rondom schoon schuren (waar staat dat verdomde cirkeltje nu ook al weer), insmeren met Simson (tube die er halfvol uitzag blijkt leeg), plakkertje knippen en goed aandrukken (randen laten weer los): ik vond het altijd een delicaat gebeuren waarbij van alles mis kon gaan. Na het controleren van de binnenzijde van de buitenband op scherpe voorwerpen kwam het meest inspannende deel van de klus: de strak gespannen buitenband over de velg heen trekken. Was dat alles gedaan dan was je nog niet zeker van je zaak. Het gebeurde wel, dat de band na een uurtje weer leeg stond.

Foto: www.klusgids.nl

Terugdenkend aan alle lekke banden die mij zijn overkomen is er één die mij nog duidelijk voor de geest staat. Het is een voorval uit mijn studententijd in Utrecht. Een stotend achterwiel kondigt de malheur aan. Snel doorfietsen mag niet baten, dus er zit niets anders op dan te gaan lopen. Als ik net onder het spoorviaduct de Albatrosstraat inloop staat er opeens een vrouw naast me. Waar komt die opeens vandaan, vraag ik mij af. Ik schat haar leeftijd ergens in de vijftig. Zij vraagt mij heel vriendelijk of ik reparatiespullen kan gebruiken. Achteraf leek het alsof deze vrouw de hele dag achter haar raam zat om aardige jongemannen eerste hulp bij ongelukken te bieden.
Ik aanvaard dankbaar haar aanbod, zet de fiets op zijn kop en ga aan het werk. Er zijn nog genoeg aardige mensen op de wereld, bedenk ik. Tien minuten later loop ik met de spullen terug naar haar voordeur. Die staat nog op een kier. Voor ik er ben staat de vrouw al buiten. ‘Als ie weer kapot gaat, dan mag je vanavond best terugkomen hoor’, is het eerste dat zij zegt. De aardige mevrouw wordt opeens een wat vreemde vrouw. Het duurt even voor ik een antwoord gevonden hebt: ‘Ik hoop dat dat niet nodig is.’

0

CHEERIO

Herinnering

foto: Emiel van Moerkerken – copyright: www.vanmoerkerken.nl/fotoarchief

Amsterdam, 1956. Er wordt gedanst op de stoep voor een zaak aan de Lindengracht. Het weer is mooi, de mensen dragen geen jas. De zon lijkt niet erg hoog te staan. Ik gok op een mooie voorjaars- of najaarsdag. De foto moet rond het middaguur genomen zijn. Prominent in beeld dansen verschillende jonge vrouwen in een stofjas. Het zijn medewerksters van de Venco Dropfabriek die ook aan de Lindengracht gevestigd is. Het kan niet anders of zij hebben lunchpauze. In plaats van naar de kantine zijn ze naar buiten gegaan. Daar wordt muziek gedraaid, daar is gezelligheid en afleiding.
Tussen al die mensen in hun werktenue of hun doordeweekse kloffie steekt de man in zijn kostuum met wijdvallende pijpen wel erg netjes af. Zou hij op kantoor bij de dropfabriek werken? Zijn partner draait rond, haar rok en stofjas draaien mee. Rechts van dit stel zien we een ander type man, in donkere kleren, een sigaret stoer in de mondhoek, zijn haren lijken bijna een Elvis-kuif. Danst hij eigenlijk wel met de vrouw die we op de rug kijken?
Helemaal rechts staan enkele jongemannen die niet meedoen. Terwijl er toch voldoende vrouwen beschikbaar zijn. Vooral de tweede man rechts staat erbij alsof hij er de pest in heeft dat hij geen partner heeft. Het feit dat dat kantoorpikkie in zijn nette pak daar wel rondzwiert lijkt voor hem wel zout in de wonde.

Het is halverwege de jaren vijftig, Nederland is herrezen uit de schade van de Tweede Wereldoorlog. ‘Kop op, de schouders eronder, de handen uit de mouwen’, zo zou de tijdsgeest samengevat kunnen worden. Misschien is daardoor de behoefte aan ontspanning erg groot. Er komt een ware dansrage op. Dansscholen schieten uit de grond, in het weekend kan overal gedanst worden. De radio is heel populair. Elke omroep heeft zijn eigen dansorkest. Misschien zwiert men op de Lindengracht wel op Cheerio, cheerio, de hit van Willy Vervoort:

Weg met de zorgen en weg met ’t verdriet
We komen er wel ook al zijn w’ er nog nog niet
Want de jongens van Tromp en Piet Hein
Die krijgen ze lekker niet klein
‘r zat vijf jaar de mot in
Maar nu zit er schot in
En Hollanders willen we zijn.

Journalist Rudie Kagie schreef in 2019 in het magazine Ons Amsterdam: ‘Altijd opgewekt, meestal zacht, soms keihard klonk er muziek vanuit de luidspreker van platenwinkel De Draaitafel aan de Lindengracht. (…) De zaak was een drukbezocht ontmoetingspunt voor liefhebbers in de vanouds zang- en danslustige Jordaan.’ Eigenaar Ger Bruggeman organiseerde talentenjachten. Zo ontdekte hij Johnny Jordaan en Tante Leen.

Een reproductie van deze foto van fotograaf en cineast Emiel van Moerkerken heeft jarenlang ingelijst op mijn kamer op het werk gehangen. Nu hangt ie thuis op onze werkkamer, schuin boven de computer.
Waarom heb ik de reproductie ooit gekocht en waarom ben ik er nog altijd niet op uitgekeken? Ik hou van de vrolijkheid, de eenvoud en de nostalgie die eruit spreken. Misschien had ik, net als de dames van Venco, wel behoefte aan wat ontspanning op mijn werk.

3

VERHALEN VAN EEN ADOLESCENT

Herinnering

‘Na het eten pakte hij de krant, ging op zijn buik op de grond liggen en bekeek de koppen. ‘Er staat weer heel erg weinig in’, mijmerde hij. (…) De tv-film kon zijn aandacht niet vangen. Hij was erbij gekomen toen het al even bezig was. Maar buiten dat werd hij toch teveel afgeleid door zijn eigen gedachten. ‘Maar als ik hem uitdoe’, overwoog hij, ‘blijft er weinig meer over.’
Dit is een fragment uit een verhaal dat ik schreef toen ik eenentwintig was. Ik werkte dat jaar bij een aannemer, kreeg na verloop van tijd flinke rugpijn en meldde mij ziek. Ik moest de hele dag thuis blijven, omdat ieder ogenblik de controleur van de ziektewet kon aanbellen. Starend uit het raam van mijn kamer kreeg ik voor het eerst de ingeving om te schrijven. In twee jaar schreef ik zo’n vijftien verhalen, anderhalf bloknoot vol. Daarna stopte het.
Ik schreef over een jongeman die niet weet wat hij met zijn leven aan moet. Die, zoals de hoofdpersoon in Der Winterreise wegloopt en de eenzaamheid opzoekt. Ik schreef over mislukte relaties, over het verlangen naar het eenvoudige landleven, over het vrijen met een boerendochter in een grassige greppel. In lange zinnen met ouderwets aandoende woorden (verpozing, onledig houden met, thee nuttigen) beschreef ik de gemoedstoestand van de protagonist.

Ondertussen zette ik me af tegen burgerlijke gezapigheid: tegen pas getrouwde stellen met een jampothouder op tafel en tegen mensen die elke avond op de bank achter de tv hangen. Ook de katholieke kerk kreeg ervan langs, zoals de dagsluiter op tv die aandacht vroeg voor de biecht. Het hoogtepunt van een vrijpartij associeerde ik met de consecratie in de mis.
Geleidelijk waagde ik me aan een ander type verhaal: feitelijke observaties uit het dagelijkse leven, zoals over een jonge man en een jonge vrouw die elkaar tijdens een treinreis voorzichtig aftasten. Zij wil hem, hij haar niet. En over een rusteloze man in de hal van het ziekenhuis. ‘Dan grijpt hij een zakdoek uit zijn zak, neemt zijn bril van zijn tengere gezicht en veegt de glazen schoon, langzaam en nadenkend. Met wat vluggere bewegingen zet hij vervolgens de bril weer op.’ Later blijkt dat zijn vrouw is overleden.

De stukken nu weer lezend kost het me moeite om mijn eigen kritiek te negeren en geen schaamte te voelen. Maar ik kan ook genieten van levendige details (het slippende geluid van de volle spoel van een bandrecorder; ‘wanneer de deur van het café openging verwaaide de rook onder de felle lampen boven het biljart’; ‘door de openstaande deur van zijn kamer klonk de stem van Ad Visser: ‘Avro’s Toppop tv-tip!’).
Zonder dat ik het me bewust was heb ik op dit blog de afgelopen jaren diverse jeugdherinneringen beschreven die ook in deze verhalen voorkomen, zoals het stuk onlangs over de begrafenis en de misdienaar. Hoe dan ook, de stukken vormen een mooi inkijkje in de ziel van een eenentwintigjarige. Een fotoalbum in woorden.