PARIJSE MODE
We bezochten in Parijs de tentoonstelling Parijs 1905 – 1925. In het begin van de twintigste eeuw lag Wenen op apegapen. Berlijn telde nog niet mee. London was weliswaar de grootste stad, maar in Parijs gebeurde het. Parijs was de stad van de vernieuwing, zeker op het gebied van de kunsten, de mode en het uitgaansleven.
De industriële revolutie had geleid tot tal van nieuwe producten: de dieselmotor, de auto, de roltrap. In Parijs werd in 1900 de eerste metrolijn aangelegd. Huizen werden uitgerust met elektriciteit, gas en stromend water. De Franse hoofdstad werd een verzamelplaats voor kunstenaars. Picasso, Satie, Toulouse-Lautrec en vele anderen zochten nieuwe wegen in de kunst. Een interessante, dynamische tijd, bedacht ik, rondlopend op deze tentoonstelling. Maar wie kon zich een auto veroorloven, een satijnen avondjurk, een kaartje voor een concert? In Nederland zal van dit alles weinig doorgedrongen zijn.
Die laatste gedachte moet ik later corrigeren.
Ik herinner me opeens, dat een tante van mijn vader in het begin van de twintigste eeuw haar jurken bestelde bij Parijse winkels zoals Au bon marché en Les Grands Magasins du Louvre. Dat waren modewarenhuizen die over een postorderbedrijf beschikten. Er schiet mij meer te binnen. Ik hol naar boven, waar een houten hoedenkistje staat, dat ik ooit uit het ouderlijk huis heb meegenomen. Zou dat wellicht uit Parijs komen? Grands Magasins du Printemps Jules Jaluzot & Cie Paris, zo staat er op het deksel. Ik lees op Wikipedia dat dit modewarenhuis rond de vorige eeuwwisseling een van de grootste was in Parijs. En het bestaat nog altijd, op een hoek van de Boulevard Haussmann. In 2022 heeft men een filiaal geopend in Qatar. Daar is in onzer dagen blijkbaar de dynamiek te vinden, in ieder geval het geld.
Overigens, meneer Jules Jaluzot, de oprichter van de Printemps, werd in 1904, nadat het bedrijf bijna failliet was gegaan, uit de firma gegooid. Dat betekent dus dat mijn familie al vóór 1904 iets bij dit modebedrijf heeft besteld. Op de deksel van de doos staat in vage hanenpoten A. van Dijk gekrabbeld. Dat kan niemand anders dan mijn opa zijn geweest. Was hij toen zo modebewust? Had hij in 1896 wellicht zijn trouwhoed in Parijs besteld? Of heeft hij zich later het kistje toegeëigend, bijvoorbeeld om zijn zondagse hoed kreukvrij te vervoeren als hij met de Utrechtse mannenzangvereniging Orpheus op reis ging naar Brussel of Essen?
Parijs bleef nog lang Europa’s bruisende hoofdstad, ook na de dip van de Eerste Wereldoorlog, al geeft de benaming Roaring Twenties al aan dat er een andere grootmacht in opkomst was. Opnieuw zie ik in het familiearchief bewijzen dat de Parijse modegolven ook in modale kringen in Nederland doordrongen.
Zie hier rechtsboven de foto uit de jaren twintig van een oom en tante van mijn moeder, wandelend in Utrecht. De dochter, in het midden, draagt de rok boven de knie.
En dan: uit 1931 een foto van mijn moeder, achttien jaar oud, haar vlechten als een koptelefoon om haar oren gedraaid. Ik geloof niet dat er een andere foto is waar mijn moeder zo modieus op staat.