Schrijven, Lezen, Leven.
1

FRIGIDE EXTREMITEITEN

Dagelijks
Afgelopen week is het koudevoetenseizoen weer begonnen.
Dan fiets ik vijftien minuten naar mijn werk en kom ik daar met koude tenen aan, alsof het winter is. Of ik zit ’s avonds in de kamer, de kachel staat aan, ik draag warme schoenen en dan voel ik de kou mijn voeten intrekken. Binnen de kortste keren zijn ze van mijn tenen tot mijn enkels doordrenkt van dat ijzige gevoel. Dan moet ik gaan lopen, springen, wrijven en knijpen om de voeten weer warm te krijgen. Als ik er dan in geslaagd ben om ze warm te houden totdat ik naar bed ga, worden het tussen de lakens binnen de kortste keren ijsklompjes.

Het is een kwaal die ik al jaren bij mij draag. Toen ik G pas had leren kennen, gebruikte ze voor deze toestand al eens de term frigide extremiteiten. Ook de handen en de neus vielen daaronder. Te zeggen, dat zij mij daarom heeft uitgekozen, zou overdreven zijn. Anderzijds bleek deze eigenschap gelukkig geen bezwaar te zijn voor het aangaan van een duurzame relatie, ook niet voor haar ouders.
G heeft zelf ook nog wel eens koude voeten. Dat schept een band, al meer dan dertig jaar. Op de een of andere manier weet zij wel altijd een paar pantoffels te vinden die haar voeten aangenaam warm houden. Zij houdt mij daarvan op gezette tijden op de hoogte. Mij is het nog niet gelukt om sloffen te kopen die mij door de winter heen helpen.
Stapt G daarentegen in bed, dan begint ook bij haar het gelazer. Ze gaat nog niet zo ver, dat ze haar pantoffels in bed aanhoudt, maar haar sokken gaan regelmatig mee.
‘Ik hou mijn sokken nog even aan’, zegt ze dan verontschuldigend.
Ik antwoord steevast: ‘dan hou ik mijn hoed nog even op’.
Deze wisseling van zinnen behoort inmiddels tot het vaste repertoire van gewoonten die we na jaren met elkaar opgebouwd hebben.

Tja, die koude voeten, waar komen ze vandaan?
Niemand heeft het mij aangeleerd, dus het moet wel aangeboren zijn. Een familiaire kwestie zogezegd. Ik zie nog mijn vader ‘s avonds na het eten in de rookstoel zitten, zijn voeten met pantoffels beurtelings bij de gaskachel warmend. Als hij er te dicht bij zat, verspreidde zich een geur van warme pantoffel door de kamer. Ging hij er met de solex op uit, dan trok hij een leren jas aan, een van het zwaarste kaliber, die tot op zijn enkels hing. En dan nog kreeg ie koude voeten. Dan weet je het wel.
Ooit heeft hij, in een weinig voorkomende bui van aanhankelijke zorg, mij als kind voor het slapen gaan tien minuten de voeten staan kneden en wrijven. Hij wist heel goed, dat je met koude voeten niet in slaap kunt vallen.

Bij het opruimen van ons ouderlijk huis kwamen er overal stoven vandaan: antieke houten gevallen met gaten, waaronder men vroeger een kolenpotje plaatste; en platte rechthoekige stoven met gebloemde vloerbedekking. Er stond ook nog een electrische stoof.
In hoge nood ga ik nog wel eens met mijn voeten in een teiltje met warm water zitten. En toen ik 50 werd kreeg ik een plastic rolapparaatje voor het warm wrijven van de blote voeten. Het martelwerktuig helpt in ieder geval voor een uurtje. Vanwege het lawaai dat het wrijven produceert heeft het mij binnenskamers de bijnaam de raggende man opgeleverd.
Eigenlijk heb ik er spijt van, dat ik indertijd die electrische stoof niet bewaard heb. Ik zal me niet aansluiten bij het groeiende koor van degenen die terugverlangen naar de jaren vijftig. Maar voor de stoof wil ik een uitzondering maken.
Ik pleit voor de herinvoering van de stoof.

0

BOZE 60-PLUSSER

In het nieuws

In de Volkskrant woedde de afgelopen week een hoogoplopende discussie over kortingen op pensioenen en de solidariteit tussen jong en oud. De lont in het kruitvat was het artikel Hoe zo oud en zielig?  van economieredacteur Yvonne Hofs (44 jaar, de leeftijd is in deze discussie niet onbelangrijk). Zij richt zich in dit artikel tot 60-plussers die boze brieven schrijven naar de krant. Enkele citaten uit de brieven:
U als jongere vindt dat u te weinig verdient, probeer dan niet geld bij ouderen weg te halen. Wij ouderen hebben voor onze welvaart hard gewerkt’
‘Mij is altijd beloofd, dat ik 70% van mijn laatste salaris zou krijgen. Ik voel mij heel erg bedrogen..’
‘Me dunkt dat mijn generatie aardig solidair is geweest met de jongeren. Nu het erop aan komt, dat de jongeren solidair zijn met ouderen, zoals ik, beginnen ze te sputteren’.
‘En wat de jongeren betreft: allemaal in luxe grootgebracht en zij verdienen meer geld dan wij ooit verdiend hebben’.
Hofs haalt in haar artikel systematisch de argumenten over het pakken van ouderen onderuit en concludeert dan:
‘Jongeren betalen tot hun 50e veel te veel pensioenpremie in verhouding tot de pensioenrechten die ze dan opbouwen. Dat overschot wordt doorgeschoven naar de 50-plussers, die juist te weinig premie betalen.’
‘Jongeren moeten zes tot vijftien jaar langer werken voor een lager pensioen, omdat de pensioenfondsen de afgelopen dertig jaar ten gunste van de gepensioneerden hebben potverteerd’.

Het artikel leidde tot honderden ingezonden brieven. De meeste reacties zijn instemmend, al wordt her en der gewezen op individuele gevallen van ouderen die nauwelijks kunnen rondkomen. Henk Krol, de voorman van 50-plus, bij wie ik om de een of andere reden altijd de associatie krijg van stiekeme scheetjes, schrijft dat hij niet wil dat ouderen tegen jongeren uitgespeeld worden. Door te benadrukken dat ouderen er in alle koopkrachtplaatjes er het meest op achteruitgaan, doet hij echter zelf mee aan de strijd tussen de generaties. Hij kan niet anders, zijn partij is op deze tegenstelling gebaseerd.

Ik ontvang al jarenlang mijn pensioenoverzichten. Periodiek valt het blad van het PensioenFonds voor Zorg en Welzijn in mijn bus. Als werknemer word ik uitgenodigd voor voorlichtingsbijeenkomsten. Men wil mij o zo graag uitleggen hoe het zit met dekkingsgraden, rekenrentes, indexeringen en franchises. Er moet een speciale site bestaan waarop al mijn gegevens bij de hand staan en waarop ik, online en realtime, precies kan uitrekenen wat ik over een aantal jaar ga ontvangen. Ondanks al dit gelonk en gewenk, raak ik nog niet opgewonden van het thema pensioen. Zelfs aan de vooravond van mijn pensionering heb ik nog nooit op de site gekeken. Ik benijd dan ook niet de trouwe vakbondsleden die ten behoeve van het besturen van pensioenfondsen dikke stapels berekeningen moeten doornemen. Dat komt bij mij alleen in nachtmerries voor.

Ik sta niet aan de zijde van de boze 60-plussers en het is goed dat een aantal heilige huisjes omver wordt gehaald. In de discussies mis ik echter de vraag, waaròm de 60-plussers zo boos zijn. Ik denk dat het antwoord hierop niet alleen met de cijfers te maken heeft, maar minstens evenzeer met de beleving. Ouderen zijn opgegroeid in een tijd, dat elk dubbeltje omgedraaid moest worden. Ze hebben flink gespaard en zuinig geleefd en zien nu hoe de luxe de jongere generaties komt aanwaaien en hoe het geld dat verdiend wordt net zo gemakkelijk weer over de balk gesmeten wordt. Zij hebben het gevoel dat ze nu gestraft worden voor hun spaarzin, terwijl de economische crisis te wijten is aan overmatige consumptiedrang en het leven op de pof.
Ik vind het goed om solidariteit na te streven. Dat de sterkste schouders zoveel mogelijk de zwaarste lasten dragen. De sterke en zwakke schouders lopen echter door de verschillende generaties heen. Daarbij komt: solidariteit kent zijn grenzen. Het leven is niet altijd eerlijk.

Ik ga eerst maar eens een weekendje wandelen. Op zoek naar het Zwitserlevengevoel.

0

DE AFVALBERG

Dagelijks
Vanmiddag was ik op het afvalscheidingstation van de gemeente Utrecht. Het is prettig om een hoop troep kwijt te zijn, maar toch kom ik er altijd een beetje droevig vandaan. Wat een puinhoop maken wij er met zijn allen van!
Op een betonnen vlakte staat een groot aantal containers. Daartussen staan van afval uitpuilende auto’s, de portieren of laadkleppen open. Het zijn de mannen van Nederland, die de uitwerpselen van de consumptiemaatschappij wegwerken. (De vrouwen van Nederland zijn op dezelfde tijd bezig om nieuwe inkopen te doen). Ter verhoging van de sfeer schalt Gerard Joling over het terrein, Radio 100% NL, gevolgd door reclames van Ikea en de Mediamarkt: ‘kopen, kopen, kopen’. Daar begint het gedonder eigenlijk al.
Ik gooi eerst altijd de lege flessen weg, dat is nog het leukste onderdeel van dit afvalcircuit. Daar kan je met glazen en flessen smijten. Dat mag ik thuis namelijk niet. Dan volgen de oude kranten. Het papier wordt om de zoveel minuten door het apparaat naar achteren geschoven en samengeperst. Ik hoop dan altijd maar, dat er niet een klein jongetje op het idee gekomen is om zich voor de grap in een grote doos te verstoppen.
Er zijn containers voor hard plastic, containers voor zacht plastic en containers voor schoon puin (smerig puin kan je er niet kwijt). Bij het tuinafval is het meestal erg druk. Blijkbaar zijn we een volk van snoeiers, van de dominee van Takkenbos.
Een container vol met snoeihout kan ik nog met een gerust gemoed bekijken en dat schone puin desnoods ook nog wel. Maar als ik bij het metaal kom, dan wordt het me zwaar te moede: wat moet er in godsnaam gebeuren met al die oude fietsen, bedspiralen, kozijnen?  Er zijn kinderwagens bij waar nog allerlei plastic onderdelen aan zitten. Gaat iemand dat nog uit elkaar schroeven? Dat lijkt mij een treurige baan. Ik heb er wat ervaring mee, want ik heb zelf indertijd wel eens het nietje uit het gebruikte theezakje gehaald.
In het midden van dit afvallandschap staat de  grote container voor het restafval. Hierin worden de banken, matrassen, parasols en weet ik wat al niet in gedeponeerd. Mijn bijdrage hier bestaat uit een bureaustoel, 2 zware luchtbedden en 6 zachtgeworden en ingedeukte voetballen.
Wat gooien we toch een hoop weg! Waar blijft al dat afval? Nederland is al zo vol. Denk alleen maar eens aan de luiers. Nederland telt 540.000 kinderen in de leeftijd van van 0 t/m 2 jaar. Als ze allemaal  4 luiers per dag gebruiken, dan worden er dagelijks 2 miljoen vieze luiers weggegooid. Dan heb ik de incontinente ouderen niet eens meegeteld. Als ik daaraan denk begin ik weer heel erg naar die stinkende luieremmers te verlangen. En hebben al die mensen die zich ergeren aan een kat die in hun tuin poept, wel eens stilgestaan bij de afvalberg van kattenbakgrint? Heeft iemand al iets bedacht voor het hergebruik van condooms?
Tussen al die containers lopen mannetjes met bruine gezichten en fluorescerende pakken. Dat zijn de afvalbegeleiders. Zij letten op of je goed sorteert. Dan kan je vragen of gekleurde knikkers en bammen bij het glas horen, het schone puin of bij het restafval.
Bij de giftige stoffen weet ik het zeker: dit komt nooit meer goed. Al die flessen frituurvet, potten verf, en spuitbussen met insecticide, wat kan daar nog aan recycled worden? Mijn bijdrage hier is een zakje met rotjes die jaren vergeefs in de kelder hebben gelegen om te worden afgestoken. Ik hoop maar dat het kruit niet gaat reageren op het frituurvet.
Tenslotte lever ik een koffiemolen en een printer af bij een container voor koelkasten, computers, televisies, kortom, voor alles waar een stekker aan zit. Deze container kan je inlopen en in dat halve duister zie ik een recyclebedrijf voor me en een aantal ongeschoren mannen met een sigaret in hun mondhoek en een plastic bekertje halfvol lauwe koffie. Ze zijn door de gemeente uit de bijstand gerecycled en zitten klaar met een schroevedraaier in hun hand om, ja, om wat eigenlijk? Gaan ze onderdelen uit de apparaten halen? Alle schroefjes op maat bij elkaar leggen? Plastic en metaal scheiden? Wordt hier toch nog weer de helft weggeflikkerd? Met al die containers die elke dag weer uit het hele land komen, lijkt me dat onbegonnen werk. Aan de Costa Concordia moet ik dan even helemaal niet denken.
Ik hoop maar dat het UWV mij niet ooit nog eens wil reïntegreren in zo’n bedrijf.
0

THE CANADIANS ARE COMING (2)

Reizen
Dit stuk is een vervolg op de bijdrage van 6 september j.l.
Op de eerste dag van onze wandeling over de West Highland Way in Schotland ontbeten we in de paarskleurige Premier Inn in Mylgavnie. Langs het ontbijtbuffet van cereals, yoghurt en geroosterd witbrood liep een groep mensen die de aandacht trok. Drie mannen en drie vrouwen, die alle een wit t-shirt droegen met een foto van een vrouw en het getal 50 op de voorzijde. Aan hun taal kon ik niet goed vaststellen of het Engelsen waren of Amerikanen. ‘Het zijn denk ik Canadezen’, zei G.
Later die morgen haalden ze ons op een afdaling in. Ze waren van plan om de whisky-distilleerderij enige kilometers verderop te bezoeken. Daarna kwamen we de groep nog vaker tegen. Aan het einde van een wandeldag zag je ze meestal zitten, achter een tafel met grote pullen bier, de benen omhoog. Een vrolijk stel. Ze nodigden je uit om erbij te komen zitten en staken hun hand omhoog voor een high five: ‘We made it!’
Met de mededeling dat de Canadezen in aantocht waren, leek de jonge Belg zich wat te ontspannen. Hij deed geen pogingen meer om overeind te komen of om te drinken. Naast hem voelde ik me een bezorgde vader die op bezoek is in het ziekenhuis.
Na enige tijd hoorden we stemmen. Daar arriveerden, de hoofden rood en bezweet van de inspanning, de drie mannen uit het canadese gezelschap. De achterste van de drie kwam hinkelend omhoog.
Een van de anderen gaf direct instructies, doortastend, met overwicht, alsof hij ooit het diploma Mountain Rescue had gehaald en verlangend was om nu voor de eerste maal zijn kennis toe te passen. We stelden ons met zijn vieren rond de gevloerde man op. De leider van de hulptroepen telde tot drie en met één gezamenlijke krachtsinspanning stond de Belg zonder in een kramp te schieten weer op zijn benen. Hij dronk eerst het blikje met energydrink in één teug leeg, daarna nog een halve fles water. Vervolgens zei hij, dat hij wel weer zou kunnen lopen. ‘Are you sure?’, vroeg de aanvoerder met zijn gezicht vlak voor dat van de Belg. ‘There’s a ravine on that side, so you should not fall’.
Daarop vertrok de karavaan. De Schot met ontblote bovenlijf ging voorop, als vaandeldrager zonder vlag. Daarna kwam de Belg, aan beide armen stevig vastgehouden door een sterke Canadees. Omdat het pad te smal was voor drie personen moest de Canadees aan de dalzijde voortdurend door varens en over struiken heen springen. Daarachter volgde ik als mentor en als laatste, met de zware rugzak van de Belg, de strompelende Canadees. Hij had 6 joekels van blaren op zijn voeten. Dat had hem niet weerhouden van deze reddingsactie: ‘this is an allied action by Scotland, the Netherlands and Canada.’
Beneden op de camping gekomen was de Belg weer in staat om zelfstandig zijn tent op te zetten. De Canadezen bestelden nog een pul bier. ‘You’ve done a great job’, zei de leider tegen mij en hij hield zijn vuistje voor, zodat ik er met de mijne tegenaan kon tikken. Het bleek echter niet voldoende, want tijdens het avondeten zagen we een ambulance het terrein op rijden. De Belg had opnieuw krampaanvallen gekregen. Hij werd nu naar een ziekenhuis gebracht.
‘s Avonds zaten we met de Canadezen in de nabijgelegen Drovers Inn, een eeuwenoude, wijd en zijd vermaarde gelegenheid. We hadden eerder op deze reis Amerikanen ontmoet, die er een autorit van drie uur voor over hadden, omdat er in hun reisgids stond, dat je deze Inn niet mocht missen.
De muren in de donkere pub zijn zwartgeblakerd door de rook. Het houten plafond is er laag. Naast eenvoudige houten krukjes staan er met rood fluweel bedekte stoelen. De barman draagt een kilt en men heeft een groot assortiment aan whisky’s en ales.
We zaten rond een tafel vol met gevulde bierpullen en klonken op de mooie dag en we klonken (nog een keer alle pullen tegen elkaar) op de mooie highlands. Een fototoestel met uitvergrote foto’s van de reusachtige, bleekgele blaren van de hinkelende Canadees ging rond. Er werd een bijzondere whisky besteld, die na enig proeven als niet smakelijk ter zijde werd geschoven. We vertelden elkaar onze High en Low van deze dag.
Tenslotte toostten we nogmaals, ditmaal op de Belg.
We weten niet hoe het met hem afgelopen is.
 
 
0

THE CANADIANS ARE COMING

Reizen
Het gebeurde tijdens de wandeling van Rowardennan naar Inverarnan, een van de etappes van de West Highland Way, een langeafstandswandelpad in Schotland. We hadden zojuist Loch Lomond achter ons gelaten en waren via een korte klim aangekomen op een weidse pas. Vanaf de hellingen, bedekt met geelgroen gras en donkergroene doornstruiken kwamen kleine stroompjes omlaag, glinsterend in het uitbundige zonlicht. Het was vijf uur in de middag en we waren nog een kleine kilometer verwijderd van ons einddoel die dag, Beinglass Farm, een camping waar we zouden overnachten in een houten châlet.
Na een bocht in het smalle pad zagen we hem opeens liggen. Een zwaargebouwde jongeman in donkere kleren, liggend op zijn rug, dwars over het pad. Zijn antracietkleurige overhemd, dat strak rond zijn bleke, vlezige borstkas stond, was doordrenkt van het zweet. Zijn ogen onder het kortgeknipte zwarte haar stonden dodelijk vermoeid.

‘Are you oké?’, was  de eerste vraag van G.
Hij kon zijn belabberde toestand niet ontkennen: ‘No, I’ve got cramps’.
Dat moest te verhelpen zijn, dachten we, en we hielden zijn been gestrekt omhoog en bogen de tenen naar de romp. Even flink strekken en de jongeman zou weer verder kunnen lopen.
Die verwachting kwam niet uit. Het sjorren aan zijn benen veroorzaakte weer andere krampen in zijn borst, zijn buik en zijn armen. Hij schokte over zijn hele lijf en schreeuwde het uit.
‘Heb je wel genoeg gedronken’, vroegen we, ietwat belerend. We hadden intussen ontdekt dat de man uit Belgie kwam en nederlands sprak. Hij zei dat ie in de afgelopen paar uur twee liter water gedronken had. Een landkaart lag uitgevouwen achter zijn hoofd. ‘Het is niet ver meer, ik moet nog even rusten, dan ga ik het wel halen’. Het was niet duidelijk of hij zichzelf of ons moed wilde inspreken.  Zijn ogen rolden angstig heen en weer. Hij probeerde op zijn zij te rollen en overeind te komen, maar de minste beweging van zijn hoofd was al voldoende voor een volgende pijnlijke krampaanval. Een tweede poging vijf minuten later faalde op dezelfde manier.
Mijn kennis over wat hier aan de hand was en wat je moet doen in zo’n situatie is beperkt. Het was duidelijk dat we dat zware lijf niet met zijn tweeën overeind konden krijgen. We keken elkaar aan. We moesten hulp halen. G liep naar beneden naar Beinglass Farm, ik bleef bij de ongelukkige Belg.

Terwijl ik een sinaasappel pelde, vertelde de jongeman, dat hij juist naar Schotland was gekomen, omdat hij niet tegen de hitte kan. De avond tevoren had hij in zijn tent al hevige krampen gehad. Hij had deze wandeletappe sterk ingekort door een boot te nemen tot het einde van Loch Lomond. Hij was dus nog geen uur aan het lopen, wilde even rusten, maar eenmaal op zijn rug beland kon hij niet meer overeind komen.
Ik stopte wat sinaasappelpartjes tussen zijn lippen. Naast mij liep een grote zwarte tor over het pad.
‘Als torren op hun rug liggen, komen ze ook niet meer overeind’, zei ik. Het was niet duidelijk of hij deze vergelijking kon waarderen.
Af en toe kwamen er nog wandelaars langs. Men bekeek het tafereel van het dwars over het pad gestrekte lichaam en de gehurkte grijsaard daarnaast als was het een doodnormaal tableau wat je meermalen per dag tegenkomt. Ze stapten over het bezwete lijf, zoals ze eerder over de rotsblokken en boomstronken op de oevers van Loch Lomond waren gestapt.
Na enige tijd kwam er van de andere zijde een jongeman naar boven gehold. Hij droeg een zwarte trainingsbroek en fel oranje joggingschoenen. Zijn ontblote, bruinverbrande bovenlijf, een gespierde torso als van een jonge god, glom van het zweet. Hij droeg twee waterflessen van anderhalve liter en een klein blikje energy-drank. Hijgend en zonder veel woorden vuil te maken aan de toestand probeerde hij de Belg wat te laten drinken. Tevergeefs, want deze lag met zijn hoofd naar achteren en alleen al het opheffen van zijn hoofd veroorzaakte nieuwe krampaanvallen. Mijn blijdschap over het arriveren van de schotse hulp veranderde in teleurstelling.  ‘It don’t work that way’,  zei ik. Meteen bedacht ik dat ik had moeten zeggen: ‘it doesn’t work’. 
De Schot zag de ernst van de situatie in, stak een sigaret op en pakte zijn mobiel. Toen hij enkele tellen later uitgebeld was, sprak hij de verlossende woorden: ‘the Canadians are coming’.

Wordt vervolgd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
0

OUDERDOM EN GEBREKEN

Dagelijks
Enige tijd geleden zag mijn buurman dat ik over het dak van ons huis liep om bladeren te verwijderen. ‘Goh’, zei hij bewonderend, ‘je loopt nog als een jonge vent over de pannen’. Nu is al jaren een van de belangrijkste doelen in mijn leven om een jonge vent te worden. Dus verguld met dit compliment liep ik lenig verder. Weer veilig terug op aarde vroeg ik me, stampend op de bladeren in de gft-bak, af of de woorden van de buurman eigenlijk wel zo complimenteus waren. Was de impliciete gedachte achter zijn woorden niet, dat iemand van 60 jaar niet meer geacht wordt om soepel over een dak te lopen? Hebben we hier te maken met een vooroordeel over ouderen?
Ik heb nog nooit iemand horen zeggen, dat ie graag oud zou willen zijn. Natuurlijk, iedereen wil de geneugten van de 67-jarige, die de wereld bereist, zich ongeremd stort in het beoefenen van muziek en geruisloos met een flinke vaart op de electrische fiets door het land cruist. Niemand wil de gebreken en verliezen die met de ouderdom geassocieerd worden.
Vorige week hoorde ik nog een eind-vijftiger spreken over zijn vader (84 jaar) in het verzorgingshuis: ‘dat ga ik dus nooit doen, dan zorg ik wel, dat ik er met een spuitje tussenuit kan’.
Ik zou zoiets nooit zeggen. Ik begrijp wel, dat, als je nog volop in het leven staat, een gedwongen verblijf in een verzorgingshuis als kwaliteitsarm ervaren wordt. Maar hoe zou je hierover denken als je 84 bent? Bovendien, komt  de vrees voor een leven met gebreken niet voort uit het gezondheidsideaal, uit de norm, dat alles goed moet zijn en dat gebreken uit het leven verbannen moeten worden?
Ik word al jaren niet meer als lid van de Elfstedentochtvereniging aangenomen. Mijn geheugen gaat sinds mijn 11e al achteruit en mijn knieën werken niet meer zo goed. Ik hoef niet meer aan een professionele zangcarrière te denken en mijn haren worden nooit meer bruin.
Als ik met dit soort zaken kan leven,  zou ik dan ook niet andere vormen van achteruitgang kunnen accepteren? Of denk ik hier te gemakkelijk over? Je geheugen verliezen is iets anders als het niet meer kunnen meedoen aan een Elfstedentocht.
Ik zie in een gebrekkige laatste levensfase twee gevaren:
       Geen betekenis meer hebben. Dat het er eigenlijk niet meer toe doet of je ’s morgens wakker wordt, omdat er geen mens meer is voor wie dit ontwaken betekenis heeft. In deze geïndividualiseerde maatschappij lijkt me dat een risico.
       Afhankelijkheid. Dat anderen je moeten helpen met wat je zelf niet meer kan. Dat je in je budgetbejaardentehuis nog maar moet afwachten of er iemand langs komt om je op de pot te zetten. En dat je dan je laatste grijze haren uit je hoofd trekt uit spijt dat je niet ooit op Geert Wilders hebt gestemd. Want dan zou je nog een wettelijk recht op een schone luier hebben gehad.
(Derde gevaar: dat je ’s morgens wakker wordt in het verpleeghuis, dat Geert Wilders in het bed naast je ligt en dat zijn haren al zeker twee maanden lang niet zijn gewassen).
De ouderdom komt met gebreken, hoor ik mijn moeder zeggen. Zij kon zich goed aanpassen aan veranderende omstandigheden en achteruitgang accepteren. Voor mij zal het een uitdaging zijn. Of kan ik me nu al voorbereiden op een betekenisvolle derde en vierde levensfase? Mocht je adviezen hebben dan hoor ik deze graag.
Tot zover deze avondoverdenking.
0

LULLY IN BECHYNE

Muziek, Reizen
De jachtkamer van het kasteel dient als kleedkamer.
De muren hangen vol met parafernalia van de jacht: geweren, hertenkoppen, afbeeldingen, maar vooral geweien, kleine en grote, van verschillende soorten herten. Banken en tapijten tonen taferelen van meedogenloze honden die achter schichtige rendieren aanjagen. Er staat een salontafel met 8 stoelen. Poten, rug- en armleuningen zijn gemaakt van geweien. Door het enige raam valt zacht avondlicht de kamer in.
Enkele meisjes van de groep poolse dansers rijgen bij elkaar de barokjurken aan de achterzijde dicht. Anderen worden in het laatste licht bij het raam gepoederd. Weer anderen trekken turkse pofbroeken aan en draaien doeken om hun hoofd tot tulbanden.

Tussen de stoelen met geweien hijsen de zangers zich in hun barokke kleding, aards van kleur. We gebruiken de geweien om onze kleren aan te hangen. Een jonge tsjechische sopraan wikkelt om haar hoofd een sluier, die slechts de ogen vrijlaat. Naast mij stapt een oudere sopraan in een hoepelrok. Ik draag een wit shirt met pofmouwen, na lang zoeken gekocht via een duitse website. Over een zwarte broek trek ik een paar donkerblauwe voetbalkousen tot aan de knieën op, waardoor er de schijn van een pofbroek ontstaat. Om mijn middel wordt een okergele band met veiligheidsspelden vastgezet.
We zijn met een groep zangers, musici en dansers bij elkaar in het zuid-boheemse Bechyne, een barok dorpje met gekleurde huizen aan een marktplein, een oud klooster en een 16e eeuws kasteel. In de kloosterkerk gaven we een uitvoering van stukken die Händel en Rameau voor de Vrede van Utrecht componeerden. Deze avond staan delen uit de Bourgeois Gentilhomme van Lully op het programma, onder andere de Turkse Scene. De rol van de Moefti is verdeeld over vijf bassen.

Mijn eenmaal weerkerende tekst luidt:
Ti non star furba? Non star furfanta? Non star furfanta?
Donar turbanta, donar turbanta, donar turbanta, donar turbanta.
Het koor zingt tussen de eerste vragen door, tegen de maat in:
no, no, no.
Tijdens de repetities heb ik gehoord, dat ik op een Fanta-verkoper lijk en dat ik de klinkers veel langer moet aanhouden. ‘Open your throat’! Om een mooie -a- te krijgen dien ik mijn konen omhoog te trekken. Daarnaast moet ik dreigend en dominant zingen en met een doek zwaaien die de arme meneer Giourdina als tulband (turbanta) om zijn hoofd zal krijgen.
Voor mij zit de uitdaging vooral in het beginnen op de goede tel en op de goede toon. Als het koor het all’ ak-bar heeft afgerond, moet ik direct naar voren stappen en mijn solo beginnen. Anders gaat de vaart eruit en dat kan niet met dit soort muziek. ‘Keep it going’, de dirigent maakt er met zijn arm een karatebeweging bij.
In de jachtkamer oefenen enkele dansers hun pasjes en gebaren. Zangers pakken hun spiekbriefjes en lezen hun teksten nog eens door. Er was eigenlijk te weinig tijd om de teksten en gebaren in te studeren. We drentelen in nerveuze afwachting tussen de geweien en geweren. Een enkeling concentreert zich met de ogen gesloten. Een ander voert een vluchtig gesprekje.
Dan komt het sein. De zaal is vol, het orkest is aan het stemmen. We stellen ons op in een rij. Als het orkest de eerste maten inzet van Le marche pour la cérémonie des Turcs lopen wij op de maat de zaal met 17e eeuwse muurschilderingen binnen. Van achteruit stappen we door het middenpad naar voren, de gekruiste armen ferm vooruit gestoken, de hoofden bars omhoog. De voorstelling kan beginnen.

0

TUSSENPERSOON

Herinnering
 
We schrijven de eerste helft van de jaren negentig. De economie groeit enorm. In de Tweede Kamer stelt Wim Kok voor om de wave in te zetten. De beurskoersen vestigen het ene record na het andere. Financiele dienstverleners bieden lease spaarplannen en winstverdriedubbelaars. Banken maken overuren in het verlenen van tweede hypotheken. Van het geleende geld koop je aandelen waarmee je tenminste 12% winst maakt. De overheid betaalt een deel van de rentekosten. Wie daar niet aan mee doet is een dief van zijn portemonnee.
Het was in die omstandigheden dat wij bezoek kregen van een financieel dienstverlener. Hij kwam ons de voordelen van een koopsompolis uitleggen. Het was een keurige man van in de veertig. Een opzichtige gele stropdas sprong uit zijn strakke pak naar voren (‘wie niet waagt, die niet wint’). Daarnaast had hij een wolk deodorant om zich heenhangen, die zijn weerga niet kende. Soms, wanneer ik bij de hoek van de bank sta, waar de man twintig jaren geleden zat, verbeeld ik mij, dat ik nog steeds zijn geur ruik.
De tussenpersoon had allerlei berekeningen meegenomen, die hij opgewekt en in rap tempo met ons doornam. Ik kon niet alles volgen, maar dat maakte niets uit. Het verhaal was eigenlijk heel simpel. De aanschaf van een koopsompolis of lijfrente kende alleen maar voordelen. Je spaarde een mooi bedrag voor later. Over je gespaarde geld hoefde je geen belasting te betalen. Sterker nog, de fiscus betaalde de helft mee. En het eindbedrag zag er woest aantrekkelijk uit.
Wij houden niet zo van gladde verkooppraatjes, maar toen onze verkoper in persoon verdwenen was en de deodorantgeur zich in hoog tempo door het gehele huis verspreidde, keken G en ik elkaar eens aan en trokken onze conclusies. Sparen is goed, dat wisten we. De fiscus betaalt mee, dus dat was meegenomen. De oude dag was nog ver weg, maar wie weet zouden onze kinderen over zoveel jaar wel wat extra’s kunnen gebruiken. We hakten de knoop door en kochten de polis.
En zo geschiedde.
De jaren verstreken, het financieel adviesbureau werd overgenomen, de tussenpersonen wisselden in hoog tempo. Elk jaar maakten we onze bijdrage over. Na zo’n 8 jaar maakte de overheid een einde aan het belastingvoordeel. Jammer natuurlijk, maar wie A zegt, moet ook B zeggen.
Dit voorjaar ontving ik een brief dat de datum nabij was, waarop het bedrag wegens expiratie beschikbaar zou komen.
Nu word ik vaak blij als er een bijzondere datum in aantocht is. Aan zo’n datum is altijd wel iets moois te ontdekken. Het is net als met de tegeltjeswijsheid Bezoek brengt altijd vreugde aan, is het niet bij het komen, dan wel bij het gaan.Ik worstelde mij door twaalf pagina’s uitleg heen en begreep dat de koopsompolis zijn laatste adem had uitgeblazen. Er waren voor mij tal van mogelijkheden om met het gespaarde bedrag weer andere, nog mooiere financiele producten te kopen.
Het leek mij tijd om de telefoon te pakken.
Waarschijnlijk zal er destijds bij de aanschaf van de koopsompolis in de kleine lettertjes wel iets gestaan hebben over de condities waaronder het geld zou worden uitgekeerd. En wellicht, je weet het maar nooit, zal onze geparfumeerde stropdas in een bijzin nog wel iets onverstaanbaars daarover hebben gemompeld. Hoe dan ook, tijdens het telefoongesprek kwam de ware gedaante van de koopsompolis tevoorschijn. Pas na mijn pensioen wordt het gespaarde geld in termijnen uitgekeerd, waarover ik dan alle denkbare sociale lasten betaal. Zo’n 40% van mijn spaargeld gaat dan weer in rook op.
Ik kon het mijn nieuwe tussenpersoon niet kwalijk nemen. Hij vroeg nog of ik verder advies van hem wilde. Heel even had ik de neiging om alles maar uit mijn handen te laten vallen en te zeggen: ‘zoekt u het zelf maar uit’!  Maar ver weg hoorde ik de stem van mijn moeder: ‘je moet je verstand gebruiken’ en dus bedankte ik beleefd voor zijn verdere ondersteuning. Een week later viel er wegens bemiddelingskosten een rekening van 225 euro op mijn mat. Zo gaat dat met tussenpersonen. Daar kopen ze gele stropdassen van.
Ik sprak mezelf toe: verman je! Neem je verlies en ga lekker genieten van het bedrag dat nu op je lijfrentespaarrekening staat.
Dat was een maand geleden. Nog steeds staat er 0.00 euro op mijn nieuw geopende rekening. Het bedrag is nog niet aangekomen. Verzekeringsmaatschappij ASR (ik hoef hier geen namen te verdoezelen) heeft het bedrag naar een verkeerde rekening bij ASR Bank overgemaakt.
Gelukkig heb ik nog een tussenpersoon.
——
Eind deze week ga ik met vakantie. In augustus volg ik nog een zangweek in Tsjechië.
In de loop van die maand pak ik mijn weblog weer op.
Eenieder een hele goede zomer toegewenst!
 
 
 
 
0

EEN SMERIG PRAATJE

Dagelijks
Heb je dat ook wel eens? Ben je aan het joggen, net 10 minuten van huis, komt er een heftige aandrang opzetten. Dan moet ik poepen. Mijn adem is nog rustig, mijn hoofd niet bezweet, mijn benen voelen nog puik aan. Maar onder in mijn romp neemt de spanning geleidelijk, maar onmiskenbaar toe. Ik had geen stroopwafel bij de koffie moeten nemen, bedenk ik te laat.
Het fenomeen is wel verklaarbaar. Door de dreunende passen zakt alles in de darmen naar het laagste punt. Het hoopt zich op en wil er uit.
Voor nierstenen geldt iets soortgelijks. Een oom van mij  lag ooit met die kwaal in een duits ziekenhuis. Onder zijn bed stond een kratje bier en er lag een springtouw op zijn nachtkastje. Veel drinken en vier maal per dag springen was destijds de voorgeschreven behandeling. De steentjes moesten eruit gesprongen worden. Die methode zou nu bij het College voor Zorgverzekeringen niet meer op clementie kunnen rekenen.

Mijn eerste keus in zo’n situatie is om gewoon te blijven doorlopen. Ik wil afmaken waar ik aan begonnen ben. Ik probeer de druk te negeren door afleiding te zoeken. Ik ga honden tellen. Of vrouwen. Ik ga in mijn hoofd de kwintafstand omlaag oefenen. Of ik ga met mijn aandacht naar mijn voeten en probeer die tijdens het lopen heel mindfull af te wikkelen.
Ankie van Grunsven kan er ook over meepraten. Niet dat ik bekend ben met de stoelgang van Ankie. Ik doel op haar paarden. Die konden tijdens de kür op muziek alles laten lopen. Tegen de maat van de muziek in gulpte het er uit. Mesten noemt Ankie dat. Vooral Bonfire was er een ster in, maar ja, wat wil je met zo’n naam. En Ankie bleef ondertussen maar met haar gezicht in een onschuldige plooi van onder die hoge hoed stralend voor zich uitkijken. Zij heeft die medailles niet voor niets gewonnen.

Voor mij is doorlopen wel een riskante strategie. Als je al te straf je kringspieren moet aantrekken, dan krijg je hevige krampen. Heb ik ook wel eens gehad. Had ik na te lange tijd eindelijk een WC bereikt, voelde ik gierende pijnen in mijn onderbuik. Ik zal nooit een Bonfire worden.
Marathonlopers hebben soms ook last van aandrang. Je zou zeggen: eet niet teveel en bezoek tevoren het toilet. Maar ja, dat loopt natuurlijk wel eens mis. Ooit zag ik op televisie zo’n hardloper. Hij liep achteraan in een groepje. Hij bewoog een beetje merkwaardig en keek nerveus om zich heen. Opeens, onder het oog van de camera, nood breekt wet, deed hij op heel natuurlijke wijze zijn rechterhand in zijn broek, ving daarmee de drol op en wierp die met een krachtig gebaar in de berm. Voor het tot je doordrong wat er gebeurde, was de actie al weer voorbij. Zijn medelopers gingen er wat harder door hollen. Zo’n hand blijft natuurlijk stinken. Je moet er niet aan denken,  dat je als marathonloper aan de racekak bent.

De controlefreaks onder de hardlopers kiezen uit voorzorg een route die langs sportkantines loopt. Anderen zoeken tijdens het joggen hun toevlucht in de bosjes. Als je niet heel erg aan je schema gehecht bent, is dat eigenlijk de beste keuze. Er is altijd wel wat weegbree, hoefblad of dovenetel in de buurt om de aars mee af te vegen.ou het eigenlijk niet het beste zijn, als je niet in de bosjes hoefde te kruipen? Als het doen van je behoefte in het openbaar heel gewoon zou zijn? Na het milieubewuste plan van het plassen onder de douche kan er nog wel een taboe geslecht worden. De ideale maatschappij: je loopt in het Panbos, tezamen met vele andere joggers. Links zie je er een gehurkt tussen de bomen, rechts haalt een ander net haar sportbroekje omhoog. Iedereen moet elke dag, dus waarom zou dat privé moeten blijven? Dan zou dit stukje een andere titel kunnen krijgen.

6

BROEDER ALARM

Dagelijks

Door omstandigheden die ik zelf niet helemaal in de hand heb, kom ik laatste tijd nogal eens door de Utrechtse wijk Hoograven. Ik passeer dan steeds de Broeder Alarmstraat. Utrecht kent veel straatnamen waarvan ik de herkomst niet ken en er zijn er meer die mij wat vreemd voorkomen. Maar de Broeder Alarmstraat vind ik toch wel heel intrigerend. Wie was die broeder Alarm? Een broeder van de ambulancedienst? En waarom is er een straat naar hem vernoemd?
De Broeder Alarmstraat is een straat van zo’n 200 meter die vanaf de W.A. Vultostraat in het oosten  op korte afstand van elkaar drie straten kruist die dwars door Hoograven lopen: de Julianaweg, de Hoogravenseweg en de Vaartsche Rijn. De Broeder Alarmstraat is daarom een straat met veel hoeken. Op elke straathoek bevindt zich een winkelpand. De meeste hiervan hebben een woonbestemming gekregen. In het oostelijk deel bevindt zich nu De Zwangere Zaak, centrum voor zwangerschapstraining, in het westen is er café Hoograven. Men verkoopt er Amstelbier en je kunt er darts spelen.
De meeste huizen zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw gebouwd. Vele zouden wat onderhoud goed kunnen gebruiken. Opvallend is dat er weinig huisnummers zijn. Alle hoekpanden hebben een nummer aan de andere straat om de hoek. Ik zie wel een nr. 2 en daartegenover een nr. 98. In de straat staan veel vuilcontainers. De Broeder Alarmstraat lijkt het afvalputje van Hoograven.
Aan de westkant, waar rechts een groot, nieuw appartementencomplex staat  en zich links een woonwagenkampje bevindt, loopt de straat dood op een grasveldje. Daarachter loopt de  Vaartsche Rijn. Aan de oude bruggenhoofden in het water is te zien, dat er hier ooit een verbinding lag met de Jutfaseweg.

Broeder Alarm (1874-1934) was, zo lees ik op internet, een protestante broeder. Vanuit het gebouw van de Stadszending aan de Hoogravenseweg deed hij zijn evangelisatiewerk. Hij ging op bezoek bij zieken en armen en gaf onderricht aan de kinderen. In Hoograven, destijds onderdeel van de gemeente Jutphaas, stonden steenfabrieken. Het volk dat er werkte en woonde was ruw van aard. Er waren regelmatig opstootjes tussen rivaliserende groepen jongeren. Broeder Alarm probeerde tussen beide te komen. Dat werd hem niet in dank afgenomen. Hij liet op een gegeven moment de ramen van de Stadszending dichttimmeren, omdat ze al te vaak werden ingegooid. De broeder ging echter onverdroten door met zijn werk. Hij had een missie te volbrengen. Hij heeft met name veel gedaan tegen het drankmisbruik. Met die kennis staat het huidige café op de hoek van de Broeder Alarmstraat er ongepast bij.

 

 
Afbeelding van Broeder Alarm van het Comité der Vereniging Stadszending tijdens de marktprediking op het Vredenburg in Utrecht, 1913. “Schikt u om uwen God te ontmoeten”. Bron: Het Utrechts Archief.

De gemeente Utrecht en de gemeente Jutphaas hebben begin 20e eeuw jarenlang gebakkeleid over de aanleg van een brug tussen Hoograven en de Jutfaseweg. Er was gedoe over wie er hoeveel moest betalen. Plaatselijke bedrijven hebben toen het startkapitaal van 11.000 gulden bij elkaar gebracht. Daarmee werd in 1932 een ophaalbrug (met de ph van Jutphaas) aangelegd, de Julianabrug genaamd. In de volksmond werd de brug al gauw de Smalle Brug genoemd. Door het geldgebrek was er een veel te smalle brug gebouwd. Met desastreuze gevolgen, zoals zal blijken.
De brug heeft tot 1957 als doorgang gefungeerd. Daarna werd, 100 meter noordelijker, de veel bredere Oranjebrug in gebruik genomen. De brede bruggenhoofden die nu als bakstenen kolossen in het water staan herinneren aan wat eens de smalle brug was. Misschien is men het ook niet eens over de vraag wie het opruimen moet betalen. Aan de kant van de Jutfaseweg staan nu fietsenrekken en enkele bankjes. Enige jaren geleden is er een herdenkingsbord geplaatst.
Broeder Alarm kwam in 1934 op de Smalle Brug om het leven. Hij werd aangereden door een motor toen hij de brug overliep. Was de Broeder wellicht doof? Of had de motorrijder gedronken? Dan zou het drankmisbruik, waartegen de broeder zijn hele leven zo nijver had gestreden, hem noodlottig zijn geworden.