Schrijven, Lezen, Leven.
0

LEERZAME BOEKEN

Dagelijks

De Volkskrant liet deze zomer een aantal schrijvers aan het woord over de belangrijkste boeken die hen gevormd hadden. Als vanzelf vroeg ik mij af van welke boeken ik veel geleerd heb. Voor ik deze vraag beantwoord, moet ik eerst een bekentenis doen: ik ben helemaal niet zo’n lezer. Als ik een uur over een boek gebogen zit krijg ik de neiging om de was op te hangen of de boontjes te haren. Als kind speelde ik liever buiten. Later las ik alleen in vakanties. En nu ik meer de tijd heb lees ik vooral boeken in het kader van mijn schrijfprojecten. Toen ik een paar maanden geleden een gesprek had met een uitgever, vroeg deze mij of ik ook zo’n fan was van de Russische literatuur. De man had even tevoren mijn schrijfstijl de hemel in geprezen. Ik durfde daarom nauwelijks te bekennen dat ik nog nooit een Tolstoi of Dostojewski gelezen heb.

1. De eerste titel die de vraag van De Volkskrant bij mij opriep is De koperen tuin van Simon Vestdijk. Het gaat over een gevoelige jongen die, in de eerste helft van de twintigste eeuw, verliefd wordt op de dochter van zijn pianoleraar. Het is een boek dat doortrokken is van mislukte strevingen. Aanvankelijk kwam ik maar met moeite door alle volzinnen heen. Maar hoe meer ik las, hoe meer ik gegrepen werd. Het was alsof ik zelf rondwandelde in die stadstuin. Ik was het zelf die leed onder de onbereikbaarheid van de liefde. Later zorgden boeken als Klaaglied om Agnes van Marnix Gijsen en Terug tot Ina Damman van Vestdijk voor vergelijkbare gevoelens.
2. Van geheel andere aard is Het Verzameld Werk van G.L. Durlacher. In zijn oeuvre staan zijn ervaringen als Joodse jongen in de Tweede Wereldoorlog centraal. Ik had over concentratiekampen gelezen, films gezien, maar pas toen ik de sobere teksten van Durlacher las greep de ellende van het kampleven mij danig bij de keel. Zijn beschrijving hoe hij bij terugkeer in Nederland werd genegeerd en buitengesloten bleef dagen bij mij hangen.

3. Toen ik in mijn studententijd de verhalen van Maarten Biesheuvel in zijn debuut In de bovenkooi gelezen had wilde ik iedereen overhalen dit boek te lezen. Zoals het verhaal over de man in een rijdende bus, die dacht dat de wielen van de bus de aarde deden draaien. De gekte, de humor, de superieure schrijfstijl, het onverbloemd beschrijven van de eigen tekorten, alles beviel me.
4. In de romancyclus De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden las ik het relaas van mijn generatie, al ken ik niet de Brabantse folklore en het verslavingsgedrag van de protagonist.
5. Het schitterende gebrek van Arthur Japin, en meerdere van zijn boeken, brachten me de voorliefde voor geromantiseerde versies van ware, historische gebeurtenissen. Hetzelfde geldt voor de boeken van Stefan Hertmans, zoals het prachtige Oorlog en terpentijn. Deze boeken worden tot de fictie gerekend. Die van Frank Westerman (bijv. De graanrepubliek), Alexander Münninghof (De stamhouder) of Jan Brokken (De vergelding) tot de non-fictie. Alle genoemde werken bevinden zich in het grensgebied, voor mij een grote bron van inspiratie.

———–

Ik ben voor een zangweek in Italië. Mijn plan is om mijn volgende bijdrage op 3 september te publiceren.

1

HET GROTE PARADIJS

Herinnering

Vakantieherinnering (10)

Nooit stonden we op een mooiere camping als in de zomer van 1995 in het Zwitserse Nax. Of, laat ik me preciezer uitdrukken, nooit hadden wij zo’n fraai uitzicht als vanaf ons terras naast de tent. De camping heette niet voor niets Grand Paradis. Ze lag hoog op de hellingen boven een zijdal van de Rhône. Zonder enige belemmering keken wij uit over de bergwereld rondom: rijen van kale rotspieken en besneeuwde toppen. Tegenover ons op de beboste hellingen lagen miniatuurdorpjes aan slingerende weggetjes. Rechts daarvan lag Sion in de diepte. Het was alsof de duivel ons al het moois van de wereld liet zien. Ik had voortdurend de behoefte om het uitzicht vast te leggen, bij ochtend en avond, in de zon, bij naderend onweer. Maar zoals mijn ogen het zagen liet het landschap zich niet pakken door mijn camera.

‘BEN JE ER NU PAS?’

In geen enkele vakantie hebben wij zoveel gewandeld als over de bergpaadjes boven Evolène, Arollo en Ferpecle. Nooit waren de zoons, op dat moment tien en acht, zo gemotiveerd voor de tochten. En er gebeurde nog iets bijzonders. Tijdens de klim naar de Anenhütte, in het Lötschental, kon ik hen niet meer bijhouden. Ik was 43, in de kracht van mijn leven en in goede conditie, maar in de laatste steile kilometers voor de hut moest ik, hijgend en zwetend, hen laten lopen. Het bleef op dat moment bij een verbaasde constatering, maar achteraf bezien was dat misschien wel het keerpunt. Misschien was ik daar wel op de helft van mijn leven (als het meezit). Ik behoorde opeens tot de oudere helft van het mensdom.

ZELF FIKKIE STOKEN

Op de Nationale Zwitserse feestdag, 1 augustus, werden alle campinggasten getrakteerd op een plak Raclette, half gesmolten Zwitserse kaas, geserveerd met een augurkje en een plastic bekertje halfvol met water aangelengde Fendant. Het leidde bij ons tot het ontstaan van het woord raclette-scheetje, als aanduiding voor een wind waarvoor je geen verantwoordelijkheid hoeft te dragen.
Daarna was het tijd voor het hoogtepunt van de avond. Twee mannen duwden een gammele houten kar vol vuurwerk tot bij het terras met feestvierders. Vuurpijlen, repeterende lichtkogels en sterrenregens wierpen vervolgens hun gekleurde licht op de gasten die met het hoofd in de nek omhoog staarden. Terwijl een van de twee mannen zich over de kar boog, stak de ander naast diens hoofd een sissende pijl aan. Nog brandende resten duwden ze met de hand de kar af, waardoor het gras op meerdere plaatsen vlam vatte. Wij schoven onze stoelen een stukje terug. Toen ook de houten bodem van de kar vlam had gevat en het ernaar uitzag dat het nog ruim overgebleven vuurwerk in één verwoestende knal zou ontploffen gooide een van de mannen onder toenemend gegil van de gasten een emmer water over de bodem, waarna de ander de pakketten met de ontvlambare mengsels uit elkaar begon te trekken om te redden wat te redden viel. ‘Vuurwerk afsteken bij de tenten is niet toegestaan’, had ik eerder die dag op de camping gelezen. Dat is werk voor Zwitserse specialisten.

1

CADIER EN KEER

Herinnering

vakantieherinnering 9

Janne Janssen zijn vrouw, dat was een koorddanseres
Maar bij gebrek aan een touw klom zij op het bordes
Het eten werd koud en Janne Janssen werd heet
En in de straat weerklonk zijn kreet:

Het is 1961. Wij gaan voor het eerst op zomervakantie. Mijn ouders hebben een vakantiewoning gehuurd boven een café in Cadier en Keer, in het Zuid-Limburgse heuvelland. De fietsen en vaders Solex zijn mee. Nog maar nauwelijks vertrokken uit Maastricht krijgen we de eerste klim voor de kiezen. Dat is nog wat anders dan de hoge brug in Maarssen. Het weerhoudt ons er niet van om er iedere dag met de fiets op uit te trekken. Mijn vader duwt mijn moeder omhoog (als er geen agent in de buurt is) en als het al te steil is gaan zij lopen. Dat is ver beneden mijn stand. Voor mij, negen jaar oud, zijn die hellingen een uitdaging. Ik wil als eerste boven zijn en laat me daarna omlaag vallen, mijn trappers houden het niet bij. Regelmatig fiets ik zonder mijn handen aan het stuur (als mijn moeder het niet ziet) langs de smalle wegen, de kapelletjes en kruistekens. Het geeft me zo’n machtig gevoel, dat ik met mijn losse armen het gebaar maak dat ik van de priesters in de kerk ken: Dominus vobiscum, de Heer zij met u.

Voor het eerst op een waterfiets

Ik kijk mijn ogen uit, alles is hier anders. We maken uitstapjes naar Maastricht waar mijn vader ons voorgaat in verschillende kerken en waar we een boottochtje op de Maas maken. In Valkenburg vermaken we ons bij de Wilhelminatoren. We volgen een rondleiding in onderaardse grotten. Na afloop zeur ik om vilten hoedje dat in een toeristenkraam hangt, zo een die bij een Lederhosen past. Mijn vader gunt het mij. Natuurlijk fietsen we naar het Drielandenpunt, waar ik opgewonden om de drie paaltjes heen hol. ‘Nu ben ik in Duitsland, nu in België, nu in Nederland.’
Vakantie of niet, op zondag gaan we naar de Heilige Mis. In de kerk van de Heilige Kruisverheffing gaat het er wat gemakkelijker aan toe dan ik gewend ben. Er zijn aparte banken voor de kinderen. Onwennig schuif ik erin. Onder het lezen van het Evangelie gaan de kinderen zitten. Dat hoort volgens mij niet. Dus blijf ik als enige knielen, zodat de andere kinderen hun benen niet goed kwijt kunnen.

In het café onder onze kamers komen we alleen om een ijsje te halen. Ik blijf dan altijd even hangen, aangetrokken als ik word door een glimmend apparaat. Gebiologeerd kijk ik naar de rijen genummerde knoppen: A24, B35 enz. Naar hoe de machine een plaatje uit de rij haalt, kantelt en op de draaitafel legt.
Als wij terugkomen van een fietstocht, als we boven de aardappels eten, als ik ’s avonds in bed lig: er is één lied dat steeds uit het café schalt.

Komme van dat dak af, ik waarschuw niet meer
Nee, nee, nee, nee, nee, nee, van dat dak af
‘k waarschuw niet meer
Komme van dat dak af, dat was de laatste keer

Met op het einde het geraas van donderende dakpannen.

1

PANAMA

Dagelijks

Hiernaast zie je het cadeau dat ik van G. kreeg voor mijn zeventigste verjaardag. Een zonnehoed van de firma Mayer, est. 1800. Ik hou wel van de zon, maar mijn hoofd niet. En omdat de koperen ploert zich steeds meer als zodanig gedraagt ga ik ’s zomers niet zonder hoofddeksel naar buiten. Het strooien hoedje dat ik ooit voor een habbekrats op een markt in Frankrijk had gekocht was gescheurd toen ik het in een koffer perste. Dus de suggestie van G. om een nieuwe zonnehoed uit te zoeken was direct raak. Was ik tegelijkertijd verlost van het probleem dat ik niet wist wat ik voor mijn verjaardag moest vragen.

Zo lopen wij op een zonnige middag naar de Bakkerstraat in Utrecht, naar Jos van Dijck, sinds 1923 (geen kledingmerk of -zaak zonder jaartal). Een winkel waar men hoofddeksels van enige stijl en enige prijs verkoopt. Jarenlang ben ik hieraan voorbijgelopen. Maar onderhand ben ik (est. 1952) al net zo arrivé en traditioneel als de waren die men daar aanbiedt.
Hier geen hoge glazen puien en felle spots, geen bonkende muziek. Binnengekomen moeten mijn ogen wennen aan het beperkte licht. De schappen langs de wanden links en rechts liggen barstensvol hoofddeksels. De verkoopster is een wat saai ogende dame van onbestemde leeftijd. Haar kwaliteiten zitten in de materialenkennis, haar oog voor de maat. Een zonnehoed wordt ook wel panama genoemd. De hoed is gemaakt van gevlochten bladeren. De oorsprong ligt in Ecuador en de geleerden zijn het er nog niet over eens waarom dit type de naam panama heeft meegekregen.
Binnen de kortste keren ligt de toonbank vol met allerhande op elkaar lijkende exemplaren. Er zijn kleine verschillen in kleur, structuur en breedte van de band. Me omdraaiend naar de spiegel pas ik de een na de ander. Mijn oren zitten dubbelgeklapt onder de rand. Zou dat normaal zijn of zou ik ze ertussen moeten stoppen, vraag ik me af. Als ik niet direct een model kan kiezen, loopt de verkoopster het magazijn achter de winkel in om nog meer soortgelijke exemplaren te halen. Dat maakt het er niet eenvoudiger op.

Badkoetsen aan het strand van Domburg

Nooit geweten wat nu precies een panama is, bedenk ik, als ik met mijn nieuwe verworvenheid de winkel uitloop. Terwijl ik er vaak over gezongen heb. Toen vriend T. en ik optraden met een programma van oude, nederlandstalige liedjes, was De Ballade een van onze favorieten. Het is een tekst over een jonge vrouw en een jongeman die zodanig verliefd worden op het strand dat zij niet in de gaten hebben dat zij worden omspoeld door de oprukkende branding.

Zo zaten zij daar nu tezamen, natvoets
Een badman wou hen redden in een badkoets
Noch ’t een noch ’t ander hielp hen uit de nood
Voor ogen hadden zij een wisse dood

Zij werd bang en huilde om haar pa en ma
En hij wier woest en zwaaide met zijn panama
Maar ’t enige wat er van hen overbleef
Dat was de panama die op de golfjes dreef….

2

MIJLPAAL

Dagelijks

Afgelopen maandag leek op een doorsnee maandag. Mijn wekker maakte mij om half acht wakker. Beneden opende ik de gordijnen, zette de achterdeur open voor de frisse ochtendlucht, nam mijn medicijn, maakte een ontbijt klaar en las al etend een dunne maandagkrant met veel oud sportnieuws. Daarna deed ik zoals elke maandagochtend de boodschappen. Bij de bakker wachtte ik onder het geronk van de snijmachine mijn bestelling van vijf meergranen broodjes af. Vervolgens liep ik in de supermarkt langs de schappen te turen, aangemoedigd door de opgewekte hits van Jumbo Radio, een aanmoediging die minstens evenzeer voor het traag bewegend personeel bedoeld leek. De week was weer begonnen.

Maar deze maandag was toch anders. Het flitste in de nacht al door mij heen tijdens de momenten van even wakker zijn en omdraaien. Het is mijn geboortedag en dat niet alleen, ik bereik een mijlpaal: zeventig jaar. Feitelijk verandert er niets, zoals dat op je achttiende of bij je pensionering wel het geval is. De tijd gaat door, dat is elke dag, elke week, elke maand zo. Maar gevoelsmatig is het een overgang, alsof je in één keer tien jaar ouder wordt. Wie dertig wordt verliest zijn jeugd, bij vijftig behoor je opeens tot de oudere helft van de samenleving. De zestig is een eerste waarschuwing, al viel me dat mee. Je bent dan nog aan het werk. Maar het bereiken van de zeventig voelt als de definitieve inschakeling in het legioen der ouderen. Ontkennen dat je oud wordt heeft geen zin meer. Je bent het al.

Ik was er voor gewaarschuwd door mensen die mij zijn voorgegaan. Dus heb ik snel wat tegenwerpingen bedacht: ik mag blij zijn dat ik deze leeftijd gehaald heb en dat ik kan genieten van de tijd die ik heb. Alles is relatief, wie nu tachtig is vindt zeventig jong. En als ik nu doodga voelt dat minder erg dan als ik nog negenenzestig was geweest. Enzovoort.
Kijk ik in de spiegel, dan zie ik de achteruitgang. Haren uit mijn oren in plaats van op mijn hoofd. Het gehoor wordt minder. ‘Wat zeg je?’ is bij ons in huis met stip de meest gestelde vraag. Maar mijn lichaam functioneert nog goed, op een enkele functie na die het nooit naar behoren heeft gedaan. Ik vergeet van alles maar dramatisch is het niet. Er zitten wat kunststof onderdelen in mijn lijf en ik draag een paar littekens en butsen mee. Het zijn de sporen van zeventig jaar intensief gebruik, geholpen door goede voeding, voldoende beweging en de dokter die af en toe een handje helpt.
Een prestatie kan ik het behalen van deze leeftijd overigens niet noemen. Dat vindt de burgemeester ook. Die komt pas op bezoek als je zeventig jaar getrouwd ben. (Ik ben benieuwd of hij dat ook doet als je zoveel jaren samenhokt.)
Op naar de volgende mijlpaal dus, al lijkt die nog ver. Ik mag hopen dat ik ‘em haal.

Dit stukje schreef ik maandag toen ik de boodschappen had opgeborgen. Daarna nam ik een kop koffie, loste de kruiswoordtest in Trouw op en ging verder werken aan mijn boek.

11

MANUSCRIPT

Dagelijks

De verschillende lockdowns van de afgelopen jaren hebben een onverwacht gevolg gehad. Velen hebben het gedwongen thuisblijven benut om een boek te schrijven. Uitgevers zijn daarom het afgelopen jaar zozeer overladen met manuscripten, dat sommige een stop hebben ingevoerd. Bij andere uitgevers duurt het maanden voor je een antwoord ontvangt. Niet dat het vóór corona veel beter was trouwens, maar men heeft nu een extra argument om de deur op slot te doen. In Nederland komen per week zo’n zeshonderd boeken uit. Het aantal ingestuurde manuscripten moet er een veelvoud van zijn.

Mijn overgrootvader Hein van Rooijen met zijn gezin in 1878. Tweede van links mijn oma.

De afgelopen twee jaar heb ik gewerkt aan een manuscript over de familie van Rooijen, de familie van mijn oma van vaders kant. Het beschrijft de levens van drie generaties uit de katholieke middenklasse tussen 1880 en 1980. De persoonlijke verhalen staan in de context van maatschappelijke en religieuze ontwikkelingen. Het gaat over ondernemen, je kunstzinnige hart de ruimte geven of je leven wijden aan God. Volgzaam zijn of je eigen gang gaan.
Omdat Valkhof Pers, de uitgever van mijn vorige boek, ermee ophoudt, moest ik op zoek naar een andere uitgever. Ik was daarom niet blij dat verschillende uitgevers een lockdown voor hun brievenbus afkondigden.
Voor wetenschappers die hun kennis willen delen is er zeker belangstelling in de uitgeverswereld. De werkstukken van journalisten en andere professionele schrijvers zijn kansrijk. Ben je een Bekende Nederlander die zijn ervaringen op papier heeft gezet, dan staan de uitgevers in de rij. Vooral als je een verslaving hebt overwonnen of als je vader van een flat is gesprongen. De vele talkshows op tv staan dan garant voor grote verkoopcijfers. Maar ben je, zoals ik, geen wetenschapper, beroepsschrijver of BN’er, dan is het nog een hele klus om op te vallen.

Ik stuurde de synopsis van mijn manuscript aan vijf bekende en vijf wat minder bekende uitgeverijen. Het is niet mijn stijl om te pochen over mijn werk. Maar in dit geval leek het me verstandig enkele juichende recensies van mijn vorige boek toe te voegen. Of dat nu dat kleine beetje extra aandacht heeft gegenereerd weet ik niet. De uitkomst was in ieder geval dat ik met mijn samenvatting bij drie uitgevers voldoende nieuwsgierigheid had opgewekt. Zij vroegen het manuscript op. Stap één was gezet. Daarna verstreken maanden. Het duurde zo lang, dat ik me afvroeg wat wijsheid was: de broedende kip niet storen of toch maar eens vragen of het ei al uitgekomen was.
Toen kwam de dag dat een kleine uitgever mij een positief en zeer complimenteus bericht stuurde. Daarna volgde een toezegging van een grote uitgever. Bij het lezen van dat bericht heb ik mij even gedragen als een voetballer die gescoord heeft. Ik kon kiezen. Het boek zal voorjaar 2023 verschijnen bij Walburg Pers, een gerenommeerde uitgever van historische en maatschappelijke boeken. Dan komt de volgende uitdaging: de aandacht van geïnteresseerde lezers vangen.

1

HERBOUWD

Reizen

De Neumarkt met links de Frauenkirche

Wij zijn in Dresden, de plaats die ook wel Florence aan de Elbe wordt genoemd, vanwege de vele barokke paleizen die rond 1700 onder het bewind van de Saksische keurvorst August der Starke werden gebouwd. Ook de Frauenkirche, die met zijn enorme koepel het beeld van Dresden bepaalt, stamt uit het begin van de achttiende eeuw.
Het interieur van de kerk verrast mij. Het is alsof ik een concertzaal binnenloop. Links en rechts zijn drie lagen van galerijen met zitplaatsen. Dit beeld wordt doorbroken door het hoge barokke altaar, dat rijk versierd is met sculpturen, vergulde takken, engelen en zonnestralen. De bijna honderd meter hoge koepel is aan de binnenzijde weelderig beschilderd. De opdrachtgever van dit gebouw heeft indruk willen maken. Een kerk ter ere van Onze Lieve Vrouwe, met zoveel goud en marmer, dat moet welhaast een katholieke kerk zijn, denk ik dan, met het beeld van de sobere calvinistische kerken in Nederland in gedachte. Maar de Frauenkirche is als evangelisch-lutherse gebedshuis gebouwd en nog altijd als zodanig in gebruik. Naast de architectuur is de kerk toch vooral beroemd geworden door wat je niet ziet.

Iets links van het midden de resten van de Frauenkirche

Op 13 februari 1945 werd Dresden gebombardeerd. Vijftienhonderd Engelse en Amerikaanse vliegtuigen legden een bommentapijt over de stad. De brandbommen zorgden voor een verzengende vuurzee. In één nacht werd 70% van de stad compleet verwoest. Men schat dat er zo’n 25.000 mensen werden gedood. De Frauenkirche bleef staan, maar brandde van binnen compleet uit. Door de enorme hitte zakte het gebouw twee dagen later alsnog in elkaar. De DDR liet de puinhopen liggen als een gedenkteken. Na de val van de muur werd al snel besloten de kerk weer op te bouwen. Zo staat er sinds 2005 een kopie van het beroemde oude gebouw.

We drinken koffie op de Neumarkt, naast de Frauenkirche. De markt wordt omzoomd door barokke gevels in pastel kleuren. Je waant je in de tijd van de keurvorst. De DDR had de oude woningen vervangen door nieuwe. Maar na 1989 zijn de meeste huizen aan het plein weer in de klassieke stijl, volgens de oude tekeningen, herbouwd. Fast wie damals. Om de hoek voor het raadhuis staat het beeld van de Trümmerfrau, als herinnering aan al die vrouwen die tot lang na het einde van de oorlog het puin van de bombardementen hebben opgeruimd. De muren van die andere beroemde kerk, de Kreuzkirche, bleken bestand tegen de verwoesting, maar het rijke interieur ging verloren.
We bezoeken een barokke stad, maar worden overal geconfronteerd met de Tweede Wereldoorlog. Dresden is nog altijd niet hersteld van de wonden van bijna tachtig jaar geleden. Op veel plekken houdt men de herinnering in stand. Opdat dit nooit meer zal gebeuren.
Terwijl wij Dresden bezoeken, ondergaan niet veel verder naar het oosten steden in Oekraïne hetzelfde lot.

Rudolf Mauersberger schreef in 1945 Wie liegt die Stadt so wüst, een klaagzang op het verwoeste Dresden. Een lied dat door het beroemde Dresdner Kreuzchor in augustus 1945 op de puinhopen werd uitgevoerd. Hieronder vind je de uitvoering van het Laurens Collegium uit Rotterdam, een andere verwoeste stad.

0

LANGS DE ELBE

Reizen

Vanaf een uitzichtpunt in Hamburg Altona zien wij de rivier voor de eerste maal. Beneden ons ligt de brede, blauwgrijze baan. Hij vertakt zich verschillende malen, naar diverse kanten, alsof het water nog niet weet waar het heen wil. De Elbe houdt met al zijn armen de stad in de greep. De avondzon scheert over kades en kranen, opslagtanks, industriële complexen, chemische installaties en bruggen. De economische longen van de stad.

Het vakwerkhuis uit 1663 is opgetrokken uit brede, rode bakstenen. De balken in de gevels zijn witgeverfd, zij zijn wat kromgetrokken. Als ik hotel Zum Alten Schifferhaus in Lauenburg binnenstap heb ik de neiging om te bukken voor de lage, donkere balken. Aan de straatzijde valt spaarzaam licht door de kleine ramen. Er hangen foto’s van zeilschepen. In de gelagkamer aan de achterzijde zie je dichtbij de Elbe stromen. Een straffe wind beroert het water, de vlaggen op het terras staan strak. Hier ontvangt men al eeuwen gasten. Hier legden schepen aan, hier werd geladen en gelost, hier werd gehandeld. In het spoor van al die naamlozen bestellen we ons eten en doen wij in een kamer met een aflopende vloer het licht uit om te gaan slapen.

We fietsen over een smalle, lage dijk. Het is een koele zomermorgen, de zon schijnt uitbundig. We horen slechts het zacht knersende geluid van de banden op het steenslagpad. Links van ons liggen de boerderijen met hun brede voorgevels. Rechts van ons de groene uiterwaarden, waar hoog gras, riet en struiken woekeren tussen een enkele hoge eik, een scheefgezakte wilg, een omgevallen kale boom. Daarachter het spiegelgladde water van de rivier dat het blauw van de lucht weerkaatst. Heel het landschap ademt rust en stilte. Een plaatje voor een rouwkaart. Ik voel mij hemels, alleen de zitbotjes op het zadel en mijn gevoelloze vingers aan het stuur herinneren mij aan mijn aards bestaan.

DDR-Wachttoren werd uitkijktoren

In een bocht van het pad staat een gedenkteken. Onder een afbeelding van het ijzeren kruis, het onderscheidingsteken van de nazi-Wehrmacht, worden de namen vermeld van vijfentwintig Duitse soldaten die gestorven zijn bij de slag om een spoorbrug in april 1945. Verder stroomopwaarts klauterden Bill Robertson vanaf de westelijke oever en Alexander Silwaschko vanaf de andere zijde op 25 april 1945 over de restanten van de ingestorte Elbebrug bij Torgau en vielen elkaar in de armen.

Onder Lenzen heeft men een paar voormalige wachttorens van de DDR laten staan. Ook hier staat een gedenkteken voor de gevallenen. Voor de mensen die probeerden om zwemmend het Westen te bereiken en die door hun eigen staat werden neergeknald.
In 1989 werd binnen vier weken na het vallen van de muur de veerpont tussen Lenzen en Prevestorf weer in de vaart genomen. De waterversie van het ijzeren gordijn verdween, oost en west werden weer verbonden.
De rivier stroomde erlangs. De rivier stroomt altijd door.

Elbe Radweg, Hamburg – Dresden, 650 km, 13 – 23 juni 2022.

0

TAALTEST

Dagelijks

Wat is de juiste schrijfwijze: bloknoot of blocnote?
Heeft een boot een lijzijde of een leizijde?
Wat is het meervoud van landgraaf?
Hoeveel r’en en s’en zitten er in het woord banencar(r)ous(s)el?
Het woord advocaat, in de zin van raadsman, wordt geschreven met een c, maar geldt dat ook voor het gele drankje dat onze tantes vroeger uitlepelden?
Het is een relaxte dag, maar ben je dan zelf relaxed of relaxt?
Al jarenlang onderwerp ik mij iedere werkdag vrijwillig aan de taaltest op www.beterspellen.nl. In vier meerkeuzevragen wordt mijn kennis van schrijfwijze en grammatica getest. Van meervoudsvormen, gebruik van leestekens, uitdrukkingen als ‘te kwader trouw’, hoofdlettergebruik en gebruik van de tussen-n of -s. Ik doe mee in de hoogste categorie, wat betekent dat mij de meest vreemde en uitzonderlijke woorden worden voorgelegd.

Ooit zat ik enthousiast met pen en papier klaar voor het jaarlijkse Groot Dictee der Nederlandse Taal, de schrijfproef die van de tv naar de radio is verhuisd (met een d). Ik maakte altijd meer dan dertig fouten en dat motiveert niet. Na het przewalskipaard ben ik afgehaakt. In de test van Beter Spellen scoor ik rond de negentig procent, dat geeft me tenminste nog het idee dat ik mee kan komen, zeker als ik mijn scores met die van anderen vergelijk.
Wat te doen met verbuigingsvormen van werkwoorden als erondergaan? Ga ik er onder door, eronderdoor of eronder door? En wat doen we in Nederland toch moeilijk met woorden die we uit het Engels overnemen. Ik weet nu dat je in het Nederlands royalty’s schrijft (in het engels: royalties). Een digitaal programma dat vernieuwd is heet geüpdatete software maar je spreekt het bijvoeglijk naamwoord uit als geüpdete! Diskjockey of discjockey, gooi het maar in mijn pet. A4’tje of A4-tje. HAVO of havo. Er is genoeg om over te struikelen.

Waarom pijnig ik mijzelf iedere dag weer met dit soort dilemma’s? Is de schoolmeester met het rode potlood in mijn hoofd blijven zitten? Wil ik houvast in een voortdurend veranderende wereld? Of probeer ik mijzelf te bewijzen dat de achteruitgang nog niet is ingezet?
Mijn scores gaan niet vooruit, ook niet achteruit. Maar ik weet nu tenminste hoe ik een negligeetje moet afkorten. En dat je korset met een -k- schrijft en corselet met een -c-. Dat kan nog wel eens van pas komen. Al zou ik het verschil tussen die twee niet kunnen uitleggen.

—————–
De komende twee weken ben ik even weg.

5

SAMEN

Dagelijks

De kerk is in het grondpatroon vierkant. Vanuit elke hoek loopt er een reusachtige stalen bint diagonaal omhoog. Zo vormen de binten een hoog, vierzijdig puntdak. Het gebouw uit de jaren zeventig heeft kale muren van gele stenen. De stoelen lijken er al vijftig jaar te staan.
Deze morgen zijn ze bijna alle bezet. Mannen en vrouwen, kinderen en ouderen, in zondags pak, in vrijetijdskleding. Ernstige en ontspannen gezichten, in zichzelf gekeerd of rondkijkend.
Eén zijde van het vierkant bestaat uit een podium. Links en rechts staan twee manshoge planten, daartussen een even hoge brandende kaars en twee gestileerde houten spreekgestoelten. Bij een ervan staat de dominee, een vrouw van rond de vijftig. Zij is gekleed in een sober crèmekleurig gewaad, dat er voor mij, als voormalig katholiek, uitziet als een kazuifel zonder opsmuk. Als een modern acteur draagt zij een nauwelijks zichtbare microfoon rond haar hoofd.

Zij spreekt de gemeente toe, langzaam en duidelijk, in een taal die ieder kan begrijpen. Over wind en tegenwind, aankomen en afscheid nemen, bergen en dalen. Het woord troost valt meermalen, nog vaker de woorden samen en elkaar. Zij leeft zich in in haar toehoorders: ‘misschien heeft u wel…; misschien denkt u wel…’ Ze geeft bevestiging: ‘dat is ook zo, dat gemis dat blijft.’ Als ik de verwijzingen naar bijbelteksten wegdenk, dan zijn haar woorden een psychologische peptalk: aanvaard de pijn in het leven.
Maar, misschien, zo denk ik, halen de gemeenteleden nog wel meer steun uit het gevoel van gezamenlijkheid en dan vooral het samen zingen. Er wordt meer gezongen dan gesproken. Iedere kerkganger heeft bij het binnenkomen een liedboek meegekregen. Een bord boven het podium geeft aan welk lied aan de beurt is. De organist speelt de noten van de laatste regel als intro, dan valt de gemeente in, iedereen, uit volle overtuiging. ‘Het woord dat u ten leven riep’ (nummer 316). Mijn katholieke moeder zei het ooit al: ‘die protestanten kunnen zingen!’ Ik zing alles mee. Ik heb er wel tevoren voor moeten oefenen.

De protestantse kerk in Midsland-Noord

Hoe ben ik daar terecht gekomen? Ik die van mijn geloof gevallen ben en nog nooit een protestantse dienst heb bijgewoond?
Ik deed de afgelopen weken een project bij Trajecti Voces, een barokkoor uit Utrecht. Wij studeerden een programma in met liederen uit de Italiaanse barok. Onderdeel van het project was een oefenweekend in Midsland op Terschelling. Daar maakten we gebruik van de accommodatie van ET 10, een protestantse gemeente. Als wederdienst zongen we tijdens de samenkomsten enkele klassieke liederen passend bij Hemelvaart en Pinksteren en gaven wij de gezangen uit het liedboek meerstemmigheid mee.
De kerk is genoemd naar een grote, rode boei, nummer ET 10. De symboliek mag duidelijk zijn.
Het was afgelopen zondag Wezenzondag, zo leerde ik van de dominee. Jezus mag dan wel naar de hemel gevaren zijn, hij heeft ons eerst nog bemoedigend toegesproken. Joh. 14, vers 18: ‘Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom tot u terug. Want ik leef en ook gij zult leven.’ De gemeente ging aan de gezamenlijke koffie en de dominee zwaaide ons bij de deur buiten blijmoedig uit.

Hierbij een stukje uit een repetitie van een klein ensemble waarin mij, als bariton, de lage tenorpartij was toebedeeld: Arse cosi per voi van Alessandro Striggio.