Schrijven, Lezen, Leven.
1

JULES DE CORTE

Herinnering

‘Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de bergen zo hoog?’ De liedjes van zanger, tekstschrijver en componist Jules de Corte moet ik als kind vaak gehoord hebben. Wie in de jaren vijftig, de hoogtijdagen van de radio, op de KRO afstemde, kon niet om hem heen. Het moet rond 1960 geweest zijn dat de zanger op uitnodiging van het Katholiek Vrouwengilde (waar mijn moeder in het bestuur zat) naar Vleuten kwam. De Cortes roem was dermate hoog gestegen, dat ik langdurig aan moeders hoofd zeurde, dat ik met haar mee wilde naar het optreden van de blinde zanger. Moeder aarzelde.

Toen ik later eigen muzikale voorkeuren ontwikkelde had De Corte voor mij afgedaan. Ik vond hem een semi-religieuze zanger van teksten waarmee progressieve paters vormingsweken voor jongeren vulden. Op dat moment was, tegelijk met de radio, ook de ster van De Corte al aan het dalen. Hij overleed in 1996.
Enkele jaren geleden zag ik een uitzending van Andere Tijden, gemaakt naar aanleiding van De Cortes 25e sterfdag (de uitzending is op YouTube te bekijken). Sander Zwiep van NPO Radio Klassiek maakte een podcast over het werk van De Corte. Dit jaar staat de zanger weer in de aandacht omdat hij honderd jaar geleden geboren werd. Door deze programma’s ben ik pas goed gaan luisteren naar zijn chansons.

Naast filosofisch getinte liederen schreef Jules de Corte teksten vol maatschappijkritiek, waarin hij de sociale ongelijkheid aan de kaak stelde of de schijnheiligheid van de katholieken. Dat paste niet altijd bij de KRO. Het bruidspaar, over een ‘moetje’, met een sneer naar de kerk van Rome, mocht niet worden uitgezonden. Ook in Het liedje voor de hopelozen moet de kerk het ontgelden, zie de tekst hieronder. Het ontroerende Als je overmorgen oud bent gaat over een onderwerp dat later door andere tekstschrijvers is opgepikt. Hoewel lang geleden geschreven klinken deze liederen nog actueel. Maar niet alleen zijn teksten worden geprezen. Musici als Cor Bakker en Henny Vrienten roemen ook zijn composities, die zij Schubertiaans noemen, met tal van verrassende harmonische overgangen.

Mijn moeder was destijds niet bestand tegen mijn zeuren. Zo liep ik op de avond van het concert aan haar hand het Verenigingsgebouw binnen. De grote zaal stroomde vol. Moeder koos een plaats achteraan. Dat viel wat tegen. Die teleurstelling werd echter overschaduwd. Het viel me direct op dat ik het enige jongetje was tussen alle vrouwen. Ze keken naar me om. Ik begreep de blikken: ik hoorde daar niet thuis. Moederskindje. Misschien was het wel voor het eerst in mijn leven dat ik zo sterk een gevoel van schaamte kreeg. Dat De Corte even later aan de hand van een begeleider naar de vleugel werd geleid en met energie zijn optreden begon, kon daar weinig aan veranderen.

Liedje voor de hopelozen – de tekst staat onder de opname.

Ik zing een liedje voor de hopelozen
Die levenslang nog nooit werden verstaan
Misschien omdat zij andere wegen kozen
Die wij met goed fatsoen niet durfden gaan
Wij leven immers langs een vaste baan
Bezaaid met dogma’s en met zekerheden
Waarmee we zijn vertrouwd van kinds af aan
Die stammen uit een schoon en ver verleden

Misschien hebben ze vroeger ook gebeden
Misschien met zoveel meer geloof dan zij
Die ’t alleen op vaste uren deden
Als ging het om een alledaags karwei
Zij wilden niet meer verder in de rij
Der vromen die hoewel zij God belijden
Elkaar in zijn naam dagelijks bestrijden
Ten bate van hun kerk en hun partij

Was steeds ’t koren van het kaf gescheiden
De mens die dorste naar gerechtigheid
Had niet steeds dieper hoeven af te glijden
Tot in het nihilisme van z’n tijd
Nu is ‘ie al z’n hoop en houvast kwijt
En zoekt vergeefs naar ongeschonden rozen
En strijdt vergeefs een hopeloze strijd
Dit is ’t liedje voor de hopelozen

Tekst en muziek Jules de Corte

2

SONNEVELD

Herinnering

Denkend aan Wim Sonneveld hoor ik weer de man van het buffet op zijn ordinair Amsterdams: ‘Menèh Sonneberg, mu krokette!’. Of de Limburgse tongval van Frater Venantius uit Schin op Geul. De kapper die aan een beambte op het postkantoor om een postzegel van 25 cent vraagt.
Maar meer nog dan van zijn typetjes zal ik me Sonneveld herinneren van zijn liedjes. Hij was een uitstekende zanger met een warme stem. In de jaren negentig heb ik, begeleid door een vriend op accordeon, vaak opgetreden met Nederlandstalige liedjes, vooral voor ouderen. De nostalgische ballades die ik van Wim Sonneveld kende, behoorden tot mijn favorieten: Aan de Amsterdamse grachten, Zo heerlijk rustig, Een zwoele nacht in Krimpen a/d IJssel en natuurlijk Het dorp, het lied dat nog altijd harten beroert en al jarenlang een plaats heeft in de top 2000. Maar ook meer volkse nummers als Het hondje van Dirkie en Daar komt de orgelman (‘Niet op reagere Lena!’) stonden op ons repertoire.
Dagblad Trouw herinnerde mij eraan, dat het dit jaar vijftig jaar geleden is dat Sonneveld overleed. Opnieuw, en eigenlijk voortdurend, zijn er zangers die met een Sonneveld-programma door het land toeren. Zo blijken zijn liederen meer te beklijven dan zijn conferences. Wim Ibo bewondert in zijn cabaretbijbel het talent van de jonge Sonneveld. De Sonneveld uit later jaren, de man die nu terug te vinden is in talloze YouTube-filmpjes, noemt hij een ‘entertainer’.

In mijn jeugd werd er gesproken over de Grote Drie: Toon Hermans, Wim Kan en Wim Sonneveld. Werd de one-man-show van Hermans uitgezonden op televisie, dan stroomde de achterkamer van mijn tante Jo vol met familieleden en dan lagen we krom om ‘Antonius van Padua stond naast de abrikozenvla’ of om het galabanket (‘Leg neer die bal!’). Dat alles gebeurde in het geval van Wim Sonneveld niet, hoewel het gegeven dat Sonneveld katholiek was en dat zijn shows werden uitgezonden door de eigen KRO een aanbeveling hadden moeten zijn voor onze katholieke familie. Maar Sonneveld was met zijn combinatie van bekakte en volkse taal een tikkeltje te ordinair. De Tearoom Tango met dat ‘belazerd en bedonderd’ was al niet zo netjes. Maar Nikkelen Nelis ging echt over de rand met ‘Drie veren droeg zij slechts en soms geen eens geen drie.’ Dat ging over een wereld die voor mijn ouders niet bestond. Misschien was het, nu terugkijkend, ook wel Sonnevelds soms nichterige presentatie die aanstoot gaf, ook al kenden wij dat bijvoeglijk naamwoord toen nog niet.

Dat alles speelde allang niet meer, toen ik vijfentwintig jaren later bevangen werd door Sonnevelds chansons. Het waren niet alleen de nostalgische teksten of de heerlijke melodieën waardoor ik graag zijn liedjes zong. Zijn toonhoogte komt ongeveer overeen met de mijne en misschien ook wel het timbre van de stem. Want behalve de kritiek van een man die mij had horen zingen en mij aanraadde om eens iets aan mijn ademhaling te doen (een goed advies), heb ik na afloop van een optreden meermalen gehoord: ‘U lijkt wel op Wim Sonneveld.’
Hierbij Annemarie, een van mijn lievelingsnummers.

 

2

VIVALDI RECOMPOSED

Muziek

Isabelle van Keulen

We gingen naar een klassiek concert in Muziekcentrum Tivoli Vredenburg. Op het programma stond een bewerkte versie van de Vier Jaargetijden van Vivaldi door de Deutsche Kammerakademie onder leiding van violiste Isabelle van Keulen, een gerenommeerd ensemble. In de zaal viel het me op dat ik ditmaal geen bekenden zag. Er zaten wel opvallend veel jongeren. Een vrouw met een enorme hanenkam liep naar een plek op de eerste rij. Op het podium stond een machine die rook verspreidde, de optrekkende flarden weerkaatsten de felle kleuren van de lampen. Zaten we wel in de goede zaal, vroeg ik mij af. We hadden niet, zoals anders, een programmaboekje ontvangen. Toen de zaallichten gedoofd werden stapte er een jongeman in casual kleding het podium op. Hij stelde zich voor als deejay en begon te vertellen over wat ons te wachten stond.

Wie wel eens een klassiek concert bezoekt zal het beeld herkennen: een zaal vol grijze koppen, die in volstrekte stilte en onbewogen de muziek over zich heen laten komen om na het wegsterven van de laatste toon een beschaafd applaus te geven. Dat geeft te denken over de toekomst van de klassieke muziek.
Ensembles, zaaldirecteuren en programmamakers zijn daarom al een tijdlang bezig om klassieke muziekuitvoeringen in een moderner jasje te verpakken. Het tv-programma Podium Klassiek wordt voor een behoorlijk deel gevuld met wereldmuziek, jazz en pop. Holland Baroque werkt samen met muzikanten uit andere sferen. L’Arpeggiata voorzag stukken van Händel van jazzy arrangementen (wat recensist Peter van de Lint in Trouw een hartverzakking bezorgde). Je merkt de veranderingen ook aan de populariteit van goed in het gehoor liggende minimal music. Een van mijn kleindochters speelt Einaudi op de piano.

Max Richter

Max Richter heeft een moderne versie van de Vier Jaargetijden gemaakt. Zo leren nieuwe generaties dat Quattro Stagioni ook nog naar iets anders verwijst dan naar een pizza. Ik leerde ook wat. Bij de naam Richter dacht ik aan een of andere onbekende Duitser uit de 19e eeuw. Het blijkt een hedendaagse Britse componist te zijn. Hij werkt, zo lees ik nu op Wikipedia, ‘in de ontmoeting tussen eigentijdse klassieke en alternatieve populaire muziekstijlen.’ Zijn inspiratie haalde hij onder meer bij Arvo Pärt en Philip Glass en bij popmusicus Brian Eno. De dj in Tivoli Vredenburg legde uit wat Richter voor de popmuziek betekent en strooide met titels van albums en projecten. Het zei mij allemaal niets, maar ik was wel geïnteresseerd geraakt.

Toen begon de Kammerakademie te spelen. Ik hoorde veel bekende thema’s. De langzame gedeelten leken nog langzamer en fluisterzacht. Andere delen met geleidelijk verschuivende basnoten leken op aangename filmmuziek. Er werden veel noten herhaald en de snellere gedeelten hadden een swing meegekregen. Isabelle van Keulen sprong van haar ene op haar andere been. De eerste violist kon nauwelijks op zijn stoel blijven zitten. Ik had ook liever gestaan dan gezeten. Tussen de delen door werd geklapt en gejoeld. Ik vond het fantastisch. Hierbij een opname van De Lente met Richter achter het keyboard. Daaronder een gedeelte uit de originele compositie.

2

FOTOGRAFEREN

Herinnering

Op mijn vijftiende verjaardag, in 1967, kreeg ik van mijn ouders een fototoestel cadeau. Ik was verrast. Het was een Lubitel, een camera van Russische makelij. Nog meer bijzonder vond ik de constructie. Toen ik het apparaat uit zijn bruine leren beschermtas had gehaald, deed mijn vader voor hoe je het toestel open klikt. Je keek van bovenaf in de zoeker en zag daar via spiegels het object dat zich voor de camera bevond. Dat zag er heel anders uit dan bij de Agfa Clack die mijn vader had.
Ik denk dat hij de inspirator voor dit cadeau is geweest. Hij was ooit lid van een fotoclub op zijn werk en had met plezier op zon- en feestdagen zijn kinderen en familieleden op de foto gezet. Die voorliefde wilde hij wel aan zijn jongste zoon overdragen. Ik denk wel eens, en misschien heb ik dat hier ooit opgeschreven, dat mijn vader zich weinig met mij bezighield en dat ik niet veel van hem geleerd heb. Ik moet dat beeld bijstellen. Niet alleen vanwege het plezier in musiceren, dat hij op ons heeft overgebracht, maar ook vanwege het fotograferen.

Mijn eerste zelf afgedrukte foto’s: mijn moeder en, links, tante Dora met fietsbanden

Er kwam nog iets bij. Hij stimuleerde mij mijn eigen foto’s te ontwikkelen. Bij Van Ekdom op de Kanaalstraat in Utrecht kochten we de nodige attributen. Daarna gebruikte ik de badkamer op gezette tijden als donkere kamer. Het ingewikkeldste vond ik het overbrengen van de filmrol op een spoel die in de ontwikkelbeker werd geplaatst. Dit moest in het complete donker, dus op de tast gebeuren. Het leukste moment volgde als ik na de belichting van een negatief het papier in een ontwikkelbadje legde. Dan werd onder het rode lamplicht de afbeelding geleidelijk zichtbaar. De geur van de chemicaliën kan ik me nog voor de geest halen.

Die eerste zomer liep ik voortdurend met mijn camera rond. Buren, familieleden, de DAF van mijn vader, ik probeerde van alles uit. De volgende stap in het stimuleringsproces van mijn vader was dat hij mij opdrachten voor zijn werk liet uitvoeren. Ik moest foto’s maken van logo’s en verpakkingen van Douwe Egberts. Het voelde als een verantwoordelijke taak en ik werd ervoor betaald.
Kennelijk had ik wel zoveel affiniteit met het fotograferen ontwikkeld dat ik een jaar later aan de beroepskeuzeadviseur die mij testte liet weten dat een opleiding tot fotograaf mij ook wel iets leek. Hetgeen zij prompt in haar advies overnam. Was ik echt geïnteresseerd, vraag ik mij nu af? Of volgde ik braaf mijn vaders stimulans?
Mijn camera leverde negatieven van 6 x 6. Een vergrotingsapparaat had ik niet, dus de kleine fotootjes die ik in mijn eerste album plakte stemden mij niet erg tevreden. Het werk in de doka liet ik als eerste achterwege. Daarna bleef de Lubitel steeds vaker in zijn beschermtas. Toen ik een paar jaar later op kamers ging wonen bleef het toestel in het ouderlijk huis achter. Dat was na de priesteropleiding en de vioolstudie het derde initiatief van mijn vader dat tot een voortijdig einde kwam.

1

BALIEMEDEWERKSTER

Dagelijks

bron: Autoweek

De ruitenwisser van de auto vertoonde kuren. Het rubber zat op enkele plaatsen los, waardoor er fraaie boogpatronen op de vooruit ontstonden. Mijn pogingen om met bison-kit de zaak weer te lijmen hadden slechts een beperkt en kortstondig resultaat. Dus meldde ik mij bij de balie van de garage en leverde mijn sleutel in. ‘Neemt u even een bak koffie, dan gaan wij aan de slag.’
In de koffieruimte staat een lange tafel met stoelen. De Telegraaf ligt uitnodigend naast een grote vaas met bloemen. Er zijn aansluitingen voor lap-tops. Ik installeer mij met de zelf meegenomen Trouw. Met mij wachten nog drie klanten. De ruimte staat in open verbinding met een enorme hal, die boordevol glimmende auto’s staat die geuren naar metaal en rubber. Ik vraag me af hoeveel auto’s er wel niet verplaatst moeten worden als een klant een wagen kiest die in het midden staat.

De koffieautomaat staat er niet alleen voor klanten, maar ook voor de kantoormedewerkers. Blijkbaar houden ze allen erg van koffie. De een na de ander tikt met de vinger op het touchscreen en wacht onder het krassende geluid tot zijn kop gevuld is. Eigenlijk zijn wij klanten onderdeel van hun kantooromgeving. Wij luisteren mee met de gesprekken bij de automaat. Naar welk fantastisch concert zij zijn geweest. We maken mee hoe medewerkers tussen de auto’s doorlopen en elkaar iets toeroepen over een factuur of een verzekering. Wij horen hoe zij op ontevreden toon lopen te bellen over een bestelling die niet op tijd geleverd is. Ondertussen zijn wij attent op voetstappen die de wachtruimte naderen en een naam die omgeroepen wordt. Dat gebeurt niet op volgorde van binnenkomst. Hoe de afhandeling van servicebeurten en kleine reparaties plaatsvindt blijft verborgen achter de wanden van de garage.

Een jonge vrouw van de balie roept een naam, waarop een oudere man naast mij verheugd ‘ja’ antwoordt. Meestal hoor je daarna aan de balie hoe de reparatie is verlopen. Ditmaal gaat het anders. ‘Je kunt je auto vandaag niet meer gebruiken’, zo spreekt zij de man op strenge toon toe. ‘Hij kan echt niet door de APK.’ Vervolgens kunnen wij allemaal mee genieten van het rapport. De uitlaat is ondeugdelijk, de banden zijn versleten, er zit vocht bij de lampen. Bij ieder mankement gaat de vrouw harder praten met de kennelijke bedoeling om een verweer bij voorbaat de kop in te drukken. ‘Je aandrijfriem is nagenoeg kapot.’ Alsof een leraar met sadistisch genoegen een drie voor een meetkundetoets uitdeelt. Of de huisarts je in een volle wachtkamer vertelt dat je een seksueel overdraagbare aandoening hebt. De man buigt zijn hoofd. De baliemedewerkster is in leeftijd nog niet eens de helft van de toegesproken klant. Dat zij hem tutoyeert maakt het er niet beter op. Ik voel plaatsvervangende schaamte. ‘Kan ik dan vandaag nog een vervangende auto lenen’, vraagt de man bijna op fluistertoon. De medewerkster zal eens kijken wat er mogelijk is. Het getik van haar hakken klinkt nog lang na.

1

PHISHING

Dagelijks

Vorige week kon ik nog op het laatste nippertje mijn blog over de tandarts de digitale lucht insturen. Mijn website was voor het eerst sinds 2016 twee dagen niet bereikbaar geweest. Door een merkwaardig misverstand.
Iedere web- en mailgebruiker is bekend met phishing mails. Dat begon een aantal jaar geleden met mails vol taalfouten die gemakkelijk als nepberichten waren te herkennen. In de loop van de tijd is het taalgebruik verbeterd. Bovendien spelen de criminelen in op de emoties en behoeften van de klant, bijvoorbeeld door goedkope kaartjes voor een concert te bieden. Of een korting te geven op een duur kledingmerk. In Trouw stond deze week het verhaal van een man die een digitale relatie had opgebouwd met een vrouw uit Oekraïne. Door geld te vragen voor medicijnen en operaties had ‘zij’ hem in korte tijd meer dan 20.000 euro afhandig gemaakt.

Bij mijn website horen twee mailadressen. Via het ene wordt het mailbericht over een nieuwe blog verstuurd. Dit adres is voor anderen niet zichtbaar. In de andere mailbox komen vragen of opmerkingen binnen die lezers op de contactpagina van mijn website invullen. Deze laatste mailbox is een soort open brievenbus waar iedereen die op het wereldwijde net rondzwerft briefjes in kan deponeren. Er is een flinke muur omheen gebouwd, maar er slippen nog wel eens berichten doorheen. Dan ontvang ik een Engelstalige mail van Olga dat zij eenzaam is en graag contact met mij wil. Met een foto erbij zodat ik kan zien hoe mooi zij is. Het omgekeerde komt ook voor. Dan belandt een mail van een betrouwbare afzender in de spambox. Dat gebeurde eens met een bericht van zr. Gabriele, een religieuze. Misschien dacht de spamfilter dat ook zij eenzaam was.

Terug naar het probleem dat mijn website uit de lucht was. Het bedrijf dat ervoor zorgt dat de site op het internet zichtbaar is heet Vimexx. Ik betaal dit bedrijf jaarlijks een bedrag voor deze service, plus 6 euro voor de domeinnaam. In december j.l. heb ik mijn abonnement voor 2024 betaald. Dat was net in de tijd dat er allerlei phishing mails in omloop kwamen waarbij criminelen gebruik maakten van de naam Vimexx. Het bedrijf waarschuwde ervoor. Ik zag ze daarna binnenkomen: ‘je hebt een openstaande factuur’, enz. Ik gooide alle mails ongezien weg. Ik verbaasde me er wel over hoe vasthoudend de criminelen ditmaal waren. Tot ik eind februari een andere mail van Vimexx ontving. Vanwege het niet betalen van de factuur van 6 euro voor de domeinnaam was mijn website in ‘quarantaine’ geplaatst, dat wil zeggen: niet meer bereikbaar. Ongedaan maken kostte 84 euro.

2

TANDHEELKUNDIGE ZORG

Dagelijks

Voor het eerst van mijn leven heb ik een vrouwelijke tandarts. Bijzonder is dat zij in een praktijk van uitsluitend vrouwen werkt. De foto’s op de site tonen een in frisse kleuren gekleed team, met stralende glimlach en witte tanden.
Na het schrijven van deze regels moet ik even halt houden, want waarom gebruik ik hier het woord bijzonder voor een vrouwenpraktijk? Is dit omdat deze praktijken maar dun gezaaid zijn of stuit ik met dit woordgebruik op mijn eigen, wellicht achterhaalde oordelen?
G., die ook halfjaarlijks de gang naar deze praktijk maakt, vindt de medewerkers (V) van deze praktijk een stuk persoonlijker dan in de mannenpraktijken waar wij vroeger kwamen. Ik zie ook verschillen. Nog niet eerder heb ik meegemaakt, dat de tandarts meermalen aan mij vroeg of zij mij pijn deed. Daarnaast was de verdoving die zij mij laatst gaf zo stevig, dat ik uren later bij het avondeten nog geen gevoel had waar mijn mond zich bevond en ik de vork met eten bij mijn kin naar binnen wilde duwen.

De afgelopen weken ben ik regelmatig in de praktijk geweest. Het begon ermee, dat een kies in december opeens geen warm en koud meer kon hebben. De tandarts (een vrouwelijke vorm van dit woord bestaat niet) veronderstelde een scheurtje in een oude vulling, maakte een foto en zag met een gaatje haar vermoeden bevestigd. De week daarop boorde zij vakkundig het oude cement eruit en vulde de holle kies in no time weer netjes op. Helaas bleven mijn klachten bestaan. Dus mocht ik opkomen voor een wortelkanaalbehandeling.
Ik ben niet iemand die de innovaties in de tandheelkundige zorg op de voet volgt. Daarom was ik verrast dat het vullen van kiezen anders gaat dan een aantal jaar geleden. Ik was gewend dat er een stalen bekisting om de kies werd gelegd, die door een schroef stevig werd aangedraaid. Daarbij propte de tandarts nog wat cilindervormige watten her en der, zodat ik met een wijd open gesperde mond en stijve kaken de behandeling kon ondergaan. Vervolgens ging de tandarts onder het licht van felle lampen in zijn bouwput aan het werk, terwijl de assistente om zijn bedrijvige handen heen de afzuiger hanteerde en ik manmoedig probeerde om ergens een spoor van ontspanning te vinden. Na het boorwerk werden er diverse ladingen cement in de put gedumpt en stevig aangestampt. Een vlak- en een polijstmachine maakten het werk af.

Wat er in de afgelopen weken precies gebeurde kan ik niet goed omschrijven. Er hoefde geen bouwput gemaakt te worden. Er kwam iets warms aan te pas. Het belangrijkste verschil vond ik nog dat het boren en opnieuw vullen in een mum van tijd waren gebeurd. Op internet lees ik nu dat er een kunststof wordt gebruikt die met UV-licht snel hard wordt gemaakt. Ik mag toch veronderstellen dat het verschil met de oude methode niets te maken heeft met verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke tandartsen. Deze huidige behandeling voelt een stuk aangenamer. Kunnen we daarmee concluderen dat de tandzorg vrouwelijker aan het worden is?

0

SPRAAKLES

Herinnering

‘Tenslotte menen wij U toch in overweging te moeten geven eens kontakt op te nemen met een spraakleraar, daar deze handicap voor Arnold een ernstige belemmering kan gaan vormen bij zijn verdere ontplooiing.’ Door dit advies van het Katholiek Bureau voor School- en Beroepskeuze kwam ik in 1968, op mijn 16e, in behandeling bij Pé Faber, logopedist en docent voordrachtstechniek, een kleine, gezette man van in de zestig, met dunne, steil achterover gekamde haren. Een vriendelijke, ouderwetse vader.
Ik had zeker last van het stotteren, maar ik had er altijd met een grote boog omheen gelopen. Toen mijn moeder eens zei dat er een programma over stotteren op tv kwam, vluchtte ik naar mijn kamer. Ook nu ik dit stuk schrijf voel ik weer iets van dat schaamte- en schuldgevoel. Waarschijnlijk had ik de hoop dat Faber mij van mijn handicap zou bevrijden, zoals een chirurg een blinde darm verwijdert. Het wekte in ieder geval mijn vertrouwen dat hij over ‘genezing’ sprak.

Hij liet mij ontspannings- en ademhalingsoefeningen doen, gevolgd door spraakoefeningen. Oneindig maal moest ik zinnetjes nazeggen zoals ‘Wel mijn Wim wat wou je dan? Wou je weg daar schrik ik van.’ Deze technische oefeningen waren wonderwel ingebed in een quasi-psychoanalytische benadering. Zo moest ik mijn dromen opschrijven. De seksuele ontwikkeling ging hij niet uit de weg. Het was niet zo dat hij masturbatie (‘zwaaien met de vlaggenstok’) verderfelijk vond, maar de nachtelijke zaadlozing stond op een iets hoger plan, zo begreep ik. Aan het einde van iedere les ging ik liggen op een bedbank. Faber verduisterde de kamer door de gordijnen dicht te trekken en vroeg mij mijn ogen te sluiten. Hij zelf nam achter mij plaats en bracht mij met een diepe stem in een ontspannen toestand. Vervolgens sprak hij me rustig in korte zinnen toe. Zijn betoog kende talrijke variaties, maar kwam steeds op hetzelfde neer: dat ik een goede ontwikkeling doormaakte, dat ik steeds meer volwassen werd, dat ik op weg was naar genezing.

Vijf jaar heb ik braaf de lessen gevolgd. Ik klampte me vast aan die enkele keer dat ik weinig gestotterd had. Daarin werd ik beloond door de zalvende woorden van Faber. Maar hoe langer de behandeling duurde, hoe ongemakkelijker het uitblijven van resultaten werd. Omdat Faber vertelde over andere leerlingen die genezen waren, kwam ik tot de conclusie dat het gebrek aan vooruitgang aan mij moest liggen. Pas nadat ik een paar jaar met mijn studie psychologie onderweg was, volgden nieuwe inzichten. Ik wijdde een studieonderdeel aan de theorieën en behandelmethoden van het stotteren. Daaruit ontstond later mijn eerste boek. Ik ontdekte dat de meeste behandelmethoden een hele andere benadering voorstonden. Niet stottervrij spreken was het doel, maar een vloeiender spraak. Toevallig had ook Faber een boek gepubliceerd. Ik schreef een recensie voor het tijdschrift van de vereniging van stotteraars. Zijn visie beschreef ik als ‘zwak, verward en achterhaald’. Deze voor hem pijnlijke woorden heeft hij wellicht gesust met de gedachte, dat ik eindelijk tegen Vader was opgestaan en volwassen was geworden. Maar helaas niet genezen.

0

PARTICIPATIETRAJECT

Dagelijks

De Harmelerwaard, Bron: AD

Aan de achterkant van ons huis strekken de boomgaarden zich uit. Achter de rijen lage boompjes zijn de grijs-witte puntdaken zichtbaar van de kassen waar tomaten en paprika’s gekweekt worden. Daarachter, niet zichtbaar voor ons, liggen tot aan het dorp Harmelen enkele weilanden. Dit hele gebied, de Harmelerwaard geheten en vallend onder de gemeente Woerden, is de groene long tussen het aan elkaar gegroeide Vleuten / Utrecht enerzijds en Harmelen anderzijds. Van beide kanten wil men de groene buffer behouden.
Enkele jaren geleden klopten de tuinders bij de gemeente Woerden aan. Zij willen uitbreiden, maar daarvoor ontbreekt de ruimte. Bovendien blijken hun kassen op een aardbreuk te liggen. Daardoor is het niet mogelijk om de warmte die zij in hoge mate nodig hebben uit de bodem te halen. Of de gemeente wilde meedenken over een oplossing, was de vraag. Waarbij de tuinders zeiden dat verplaatsing (lees: uitkopen) voor hen een goede optie was. Daarmee zou een mooie locatie voor woningbouw ontstaan, wat aansloot bij de opdracht van de gemeente om huizen te bouwen.

De Dorpeldijk tussen Vleuten en Harmelen

De kwekers zijn nazaten van de tuinders die in de 19e eeuw in de stad Utrecht hun groenten teelden. Aan het begin van de 20e eeuw begon de stad flink te groeien. De tuinders werd gevraagd hun nering voort te zetten aan de andere kant van het Merwedekanaal. Die verhuizing ging gepaard met een flinke financiële impuls. In de jaren twintig en dertig ontstond rond de Alendorperweg en ’t Zand een tuinbouwgebied dat de glazen stad van het Westland naar de kroon zou steken. Het verhaal van de zich uitbreidende stad die de tuinders voor zich uitschuift herhaalde zich. Voor de bouw van Leidsche Rijn moesten de tuinders hun dierbare grond verlaten. Via jarenlange onderhandelingen wisten velen een aantrekkelijke som geld binnen te halen. Geef hen eens ongelijk. Een aantal van deze tuinders belandde begin deze eeuw in de Harmelerwaard.

Woerden erkende de problematiek van de tuinders, maar wilde niets doen zonder participatie van alle betrokkenen. Er kwamen verkenningsstudies en landschapsanalyses. Het mocht wat kosten. Daarna volgden brainstormsessies om ideeën op te halen. Dat leverde talrijke flipovers op vol met gele post-it plakkertjes. De wensen werden in verdiepende sessies uitgewerkt tot bouwstenen. Groen, recreatie en verduurzaming bleken belangrijke begrippen. Na elke stap mocht iedere betrokkene commentaar leveren. Zo vroeg ik mij tijdens de bijeenkomsten af wat de financiële randvoorwaarden waren. Het uitkopen van de tuinders leek me een duur plan. Die vraag, zo hoorde ik, zou later aan de orde komen. Op basis van de bouwstenen werden na twee jaar praten drie toekomstscenario’s opgesteld. In alle drie blijft de Harmelerwaard grotendeels groen en is er geen, dan wel beperkt ruimte voor woningbouw. Nu mochten de rekenmeesters aan het werk.

Om kort te gaan: onlangs besloot de gemeenteraad om tot 2030 de zaak te laten zoals die is. ‘De realisatie van de perspectieven is op korte termijn onbetaalbaar’, zo luidt de overweging. De raad besloot ook om ‘woningbouw op grote schaal in de toekomst onmogelijk te maken.’ Hoe de tuinders hierover denken laat zich raden.

1

EEN ZOEKTOCHT

Dagelijks

Met het oorlogsmonument in Vleuten worden twee verzetsstrijders herdacht: Thomas Bakker en Kees Spanjersberg. Over Bakker is ooit een artikel gepubliceerd, van Spanjersberg is nagenoeg niets bekend. Omdat ik bezig ben met het schrijven van een boek over de Tweede Wereldoorlog in Vleuten – De Meern ging ik op zoek. Wie was Kees Spanjersberg en wat heeft hij in het verzet gedaan?
Het weinige dat over hem bekend is komt van een formulier dat zijn vader na de oorlog heeft ingevuld. Het bevindt zich in het archief van het NIOD, het instituut voor oorlogs- holocaust- en genocidestudies.
Kees Spanjersberg wordt geboren in 1911 in Vlaardingen. Hij trouwt in 1936 en wordt in hetzelfde jaar vader van een dochter. Aan het begin van de oorlog woont hij in Utrecht waar hij als kantoorbediende werkt bij Van Gend en Loos. Hij wordt al snel actief in het verzet. In 1941 zit hij vanwege dat verzetswerk drie weken in de strafgevangenis (‘Het Oranjehotel’) in Scheveningen. ‘Hij heeft daarna zeker het illegale werk voortgezet. Hij vertelde ons nooit daarvan’, schrijft zijn vader. Vanaf 1943 heeft Kees een onderduikadres bij tuinder Wttewaal in Vleuten. Daar wordt hij tijdens een razzia op 10 oktober 1944 tezamen met acht andere verzetsstrijders opgepakt. Spanjersberg en Bakker worden twee dagen later in Utrecht gefusilleerd.

Ik begin mijn zoektocht op internet. Ergens wordt vermeld dat Spanjersberg lid was van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. In de twee vuistdikke boeken over deze verzetsorganisatie komt zijn naam niet voor. In de archieven van de LO en die van de Ordedienst, een andere verzetsorganisatie, is de naam Spanjersberg evenmin te vinden.
Na een volgende zoektocht kom ik in contact met een kleindochter van tuinder Wttewaal. Leden van deze familie, zo hoor ik, hielpen met het verspreiden van illegale bladen. Over Spanjersberg weet zij niets meer te vermelden dan dat hij eens zei: ‘als ze mij nog een keer pakken, dan ben ik erbij.’
Het frustreert mij dat er over de man die leider van het verzet in Vleuten wordt genoemd niet meer informatie te vinden is. Ik ga op zoek naar familieleden in Vlaardingen. Via een behulpzame medewerkster van de gemeente en via een rouwadvertentie op internet vind ik een adres. Op goed geluk stuur ik een brief. De aangeschreven man blijkt zowaar een neef van Kees Spanjersberg. Hij stuurt mij bijgaand fotootje van zijn oom. Voor de rest weet hij nog minder dan dat ik weet.

Graf op de erebegraafplaats in Loenen (Gld)

Ik doe nog één poging. Via het Centrum voor Familiegeschiedenis achterhaal ik dat de dochter van Spanjersberg inmiddels overleden is. Maar ik kom ook te weten dat zij één dochter had. Deze vrouw heeft vier voorletters. Dat is niet onbelangrijk want internet geeft op de unieke initialen een bv in Rotterdam. Na ontvangst van mijn brief belt deze vrouw mij onmiddellijk op. Kees Spanjersberg is inderdaad haar opa. Bingo!, denk ik. Zij wil mij graag helpen, maar haar moeder heeft haar nooit iets over opa en zijn verzetsverleden verteld…
Verzetslieden moesten in het geheim opereren en zo min mogelijk sporen achtergelaten. Dat heeft Spanjersberg uitstekend gedaan.