Schrijven, Lezen, Leven.
1

SAMEN GENIETEN

Reizen

Wij wandelen in een glooiend landschap, langs groene weiden waar de zwart-witte koeien tevreden liggen te herkauwen en over beboste hellingen waar de hoge eiken en beuken op het punt staan te verkleuren. Door kleine gehuchten waar de stilte verstoord wordt door een blaffende hond of door een reusachtige tractor met meer dan manshoge wielen die met zijn wagen vol gehakseld mais op je afdendert. Langs kleine begraafplaatsen, waar de zerken scheefgezakt in de grond staan, graslandjes met verweerde schuurtjes, waar eenden en geiten harmonieus samenleven, kapelletjes met plastic bloemen voor een vrome heilige, een gaard met hoge fruitbomen, waar rode appeltjes tussen breekbare oude takken glinsteren in het zonlicht. Entre les tours de St. Pieters-Voeren en Teuven.

Met mijn kamerkoor Decibelle ga ik eens per jaar, eind september, op wandelweekend, ergens aan de rand van Nederland, of liever nog, een stukje daaroverheen. In een lang lint trekken zo’n twintig mannen en vrouwen door de velden. Verbonden door de liefde voor de natuur en de zang, van elkaar onderscheiden door de eigen geschiedenis, de eigen voorkeuren, de eigenaardigheden. Wandelend worden discussies gevoerd en levensvragen gesteld. Het lief en leed wordt net zo makkelijk met elkaar gedeeld als de oordelen over de uiers van de koeien in de wei. Bij een kapel bezingen we de schoonheid van de dag (Sweet day, so cool, so calm, so bright) of het leed in de wereld (O vos omnes, qui transitis per viam). Op het terras gaan de wandelschoenen uit en genieten we van koffie met linzen-pruimenvlaai. We speuren onderweg naar bramen en testen gevallen appeltjes op rijpheid. Of we rusten uit in een zonovergoten wei, waar de geluiden van snuivende knoeien en gras dat afgesneden wordt steeds dichterbij komen, totdat je je ogen opent en een grote, nieuwsgierige koeienkop naast je ziet. Zouden we dit geluk kunnen noemen?
Op onverklaarbare wijze worden we elk jaar weer op een prachtige nazomer getrakteerd.
De trektochten door de heuvels maken de banden sterker. We geven elkaar een hand in de modderpoel en houden het prikkeldraad voor de ander omhoog. Het begrip wordt groter, de acceptatie van ongerief sterker. Wandelend door de natuur ga je steeds meer van elkaar houden.

Na een daglang wandelen zitten we dit jaar op de cour van ons groepsverblijf Domaine de Magis in het zuiden van de Voerstreek. We heffen met elkaar een koel glas. We laven ons aan het laatste zonlicht dat op de hobbelige kasseien van de binnenplaats valt en schuiven de stoelen naar waar het zonlicht zich verplaatst. Een nazomerse namiddag, waarop er niets meer te wensen valt. Te zeggen, dat het leven voltooid is zou sterk overdreven zijn, maar het komt een beetje in de buurt.

Op zondagavond, wanneer de meeste koorleden weer naar het Noorden vertrokken zijn, zijn we nog met z’n vieren over. Het Domaine heeft zes badkamers met vier ligbaden. In de luxe ontbreken alleen de Trumpiaanse gouden kranen. We kiezen elk een eigen bad om de vermoeide benen te ontspannen en de pijntjes niet te voelen.
Een koor is als een warm bad. Ook al vallen er soms een paar koude druppels uit de kraan.

1

ONDER BOUWVAKKERS

Herinnering

Studeren in de jaren ’70 (11)

 

foto: Jasper de Boer

Broekje in de branding, oh jee, daar drijft het weg.
Het lied van Gerard Cox schalt door de timmerwerkplaats. De oude schilder staat zijn verfkrabbers te slijpen en brult het lied mee. Als hij daarna langs mij loopt, zingt hij: bh’tje in de branding! Zijn ogen fonkelen. Hij blijft staan en monstert mij. Ik weet niet hoe ik moet reageren en kijk naar de balk die in de schaafbank verdwijnt.
‘Zeg. Jij studeert toch aan de universiteit, hè?’.
Ik kijk weer op.
‘Als ik zoveel hersens had als jij, was ik hier allang vertrokken’.
Ik zoek naar een antwoord.
‘Altijd maar weer die tocht op de steiger. Elke dag weer die pijn in mijn donder. En ’s winters is het helemaal erg’. Zijn ogen achter zijn stoffige bril staan weer dof.
Nadat hij doorgelopen is, draait hij zich nog eens om: ‘Bovendien zie je in de winter je vrouw alleen in het weekend nog bij daglicht’.

Vanaf september 1973 werk ik als leerling-timmerman in de werkplaats van aannemer Verstegen in Montfoort. Ik mag sjouwen, opruimen, machinaal schaven en zagen. Ik leer van alles over meten, verbindingen maken, en soorten hout.
De eerste weken vind ik het werk interessant. Maar omdat er weinig afwisseling inzit, wordt het allengs saaier. We leven van ontbijtpauze naar koffiepauze naar lunchpauze. Op dinsdag kijken we al uit naar het einde van de week, op woensdag zijn we alweer halverwege. Donderdag is het dan nog even doorbijten.
Telkens als ik om 6.30 uur het station passeer op weg naar mijn bus en ik in het donker de wachtende gele treinen zie staan, heb ik de neiging in zo’n trein te stappen. Naar de Achterhoek, naar Friesland, het maakt niet uit waarheen. Maar elke dag rijd ik door naar mijn bus.
Soms mag ik mee op een klus. Een zolderkamer timmeren, een plavuizen vloer leggen of beton storten in een klein nieuwbouwproject. Ik duw acht uur lang een zware kruiwagen vol deinend beton over een smalle loopplank en weet de inhoud zonder te knoeien precies op goede plaats tussen de beschoeiingen te deponeren. Op dat moment heb ik voor het eerst even het gevoel dat ik een echte bouwvakker ben.

Ik kijk uit naar de pauzes, maar als het zover is verveel ik me al snel. We pauzeren met zijn vieren en echt op mijn gemak voel ik me niet. Het spelprogramma van de TROS met Willy Dobbe en Jan Theys heb ik niet gezien en het nieuws uit de Telegraaf bevalt me niet. Soms ga ik wel eens de discussie aan. Waarom de baas in een dure Mercedes moet rijden. Nou, als ik dat niet weet, dan heb ik er weinig van begrepen, is de reactie. Als ik stel dat de baas winst maakt ten koste van de arbeiders, is het antwoord, dat hij wel wat extra’s verdient. Het ontzag voor de baas is unaniem groot.
Ik probeer iets te vinden waarop we gezamenlijk actie kunnen ondernemen: er ontbreekt zeep en een handdoek in de WC. Dat vinden mijn collega’s iets voor watjes. ‘Als je een wondje op je hand hebt, dan kan je er het beste overheen pissen. Dat werkt ontsmettend’, zegt een sjouwer.

Ik heb me aangemeld als lid van de bouwbond NVV. Met hoge verwachtingen bezoek ik een ledenvergadering. Maar ook hier tref ik veel ontzag aan, ditmaal voor de vakbondsbestuurders. De enige reuring ontstaat als iemand eist dat zijn loon weer handje-contantje wordt uitbetaald in plaats van via de giro.
Ik verhuis nog naar een andere aannemer, maar daar val ik als timmerman door de mand. In juni 1974 word ik in mijn proeftijd ontslagen. Ik vind het wel goed zo en zet de tv aan voor het WK voetbal. Op de universiteit heb ik een projectgroep arbeids- en organisatiepsychologie ontdekt. Die doet onderzoek ten dienste van de arbeidersbeweging. Dat lijkt me wel wat.

1

KANDIDAAT

Herinnering

Studeren in de jaren ’70 (10)

Senaatszaal

Het is 2 juli 1973, een schitterende zomerse dag. De strakblauwe hemel houdt een belofte in.
Ik heb alle vakken voor het kandidaatsexamen met goed gevolg afgerond. Vandaag is de diploma-uitreiking in het Academiegebouw. Een erkenning van de kennis die ik heb vergaard, maar ik vind zo’n plechtigheid een achterhaald ritueel. Van mij hadden ze het papiertje gewoon over de post mogen sturen.
In de Senaatszaal aangekomen zie ik dat velen daar anders over denken. Menige kandidaat loopt keurig in het pak. Vele ouders vullen de rijen, een bloemetje ligt klaar onder de stoel. Ik zit er in mijn korte broek en t-shirt, ik heb niemand uitgenodigd. Vanaf de monumentale wanden kijken de hooggeleerde professoren mij streng aan. Had ik dit anders moeten doen? Ik val nu wel erg uit de toon.
Als mijn naam genoemd wordt en ik door het gangpad naar voren loop, meen ik dat ik gefluister achter mij hoor. De voorzitter van de examencommissie, de veelbelovende wetenschapper dr. Piet Vroon, staat al klaar om mij de hand te schudden. Ook hij is gekleed in een keurig kostuum. (Enkele maanden later zal ik het verhaal over deze uitreiking in verbasterde vorm terug horen als ik iemand hoor vertellen dat Vroon gekleed in korte broek de diploma’s uitreikte).
Tot mijn verrassing vertelt Vroon, dat ik mijn examen cum laude heb gehaald. Even flakkert een gevoel van trots op. Dat heb ik toch maar mooi beter gedaan dan die stropdassen. Maar al snel verdwijnt dat gevoel. Mijn mooie cijfers zijn het resultaat van braaf en plichtmatig studeren, schamper ik in mijzelf. Ik ben alleen een uitblinker in zelfkritiek.

Ik was aan de studie psychologie begonnen met het idee, dat ik ‘iets met mensen wilde doen’. In plaats daarvan heb ik de afgelopen drie jaar geleerd hoe je duiven kunt leren tafeltennissen en hoe ver je kunt gaan met het toedienen van elektrische schokken aan muizen. Ik wilde sportpsycholoog worden, maar werd vooral geraakt door het onrecht in de maatschappij, de armen in de derde wereld, de arbeiders die uitgebuit worden. De maatschappij moet veranderd worden, niet het individu. Ik ben bezig geweest met acties op de faculteit, ik zag mijn naam onder opruimende pamfletten staan. Maar ik ben ermee gestopt omdat de resultaten gering waren. Nu weet ik niet meer hoe ik aan mijn linkse idealen kan werken.
Ik heb bovendien geen enkel idee wat ik met mijn studie aan moet, wat voor werk ik later zou willen gaan doen. Ik maak ruzie met mijn huisgenoten om niks en ik ben van de kaart als mijn moeder een opmerking over mijn haren maakt. Mijn zelfvertrouwen is tot bij het nulpunt gedaald. Ik ken veel mensen, maar er is niemand met wie ik over dit soort problemen praat. Ik stotter af en toe zo heftig, dat ik het liefste zou weglopen. Ik word er depressief van. Ik heb vooral medelijden met mijzelf.
Zoals mijn spreken ongenadig vastloopt, zo is mijn leven vastgelopen. In een brij van idealen, normen en onmacht. Ik loop er uit weg door dagdromerijen over een vakantiehuisje in de stralende morgenzon, waar vogelgekwetter zich mengt met een sonate van Beethoven, die jij, mooi meisje, voor mij speelt.

Ik heb mijn kandidaatsexamen psychologie gehaald en ben kandidaat voor de psychiater.
Dit kan zo niet langer doorgaan, zeg ik tegen mijzelf. Er moet iets gebeuren. Ik meld mij aan voor een stottertherapie. En ik besluit te stoppen met mijn studie. Voor tenminste een jaar. Murw geworden van al die Amerikaanse handboeken en gedreven door idealen ga ik een jaar in de bouw werken. Iets met mijn handen doen, de wereld van de arbeiders leren kennen.

1

KLASSIEK VIERT DE ZOMER

Dagelijks

TV kijken doe ik bijna nooit, maar toen ik een aankondiging zag van een programma over een muziekfestival in de Zwitserse bergen kon ik er niet meer onderuit. Barokmuziek en bergwandelen, veel mooier bestaat er niet. Ik pakte er wat strijkwerk bij, zodat ik mijn tijd nuttig kon besteden.
In Klassiek viert de zomer trekt NTR-presentator Floris Kortie langs muziekfestivals in Europa. Elke uitzending volgt hij enkele Nederlandse bezoekers. Zo maken we in het begin van deze uitzending kennis met de sympathieke zestigers Huib en Judith. Hij is huisarts, zij werkt als vrijwilligster in de kerk. Uitkijkend over de Aletschgletsjer vertellen zij, dat klassieke muziek altijd een belangrijke rol in hun leven heeft gespeeld. De muziek geeft hen troost en rust, zeker ook in tijden van verdriet.
We zien nostalgische plaatjes van het bergdorp Ernen en omdat Huib ook zo heerlijk rustig wordt van tuinieren zien we hem geheel ongedwongen in het tuintje van zomaar een Zwitser schoffelen. Natuurlijk is ook Floris achter zijn microfoon vandaan gekomen om mee te wieden.
Dan zien we even een flits van Andreas Scholl in het Stabat Mater van Vivaldi. De camera zoomt hier in op Huib en Judith. Zien we een spoor van emotie? Het verhaal over de moeder, die treurt om het verlies van haar zoon, dat raakte, dat kwam echt binnen, vertelt Judith, boven op een bankje in de bergen. De wandelstokken staan tegen de leuning, we horen het gebeier van koebellen.
Terwijl ik wacht op meer muziek zie ik dat Floris op bezoek gaat bij een Nederlandse theorbespeler, Mike Fentross. Hij studeert samen met een harpiste in het portaal van het Zwitserse kerkje voor de wijd openstaande deuren. De cameraman maakt sfeervolle beelden van het berglandschap achter de musici. Oefenen voor open kerkdeuren is heel normaal onder musici.

Dan komt het drama. Mike hoorde vlak voor het concert in Ernen, dat zijn vader overleden was. We zien beelden van houten kruisbeelden op het kerkhof. Fentross is desondanks in Zwitserland gebleven om op te treden en Kortie hangt natuurlijk aan zijn lippen om te vragen wat de muziek op dat moment voor hem betekende. De musicus antwoordt op vlakke toon, ‘dat hij het een goede ervaring vond’.
Nog een flits Vivaldi. We keren weer terug bij het echtpaar. Het verhaal van het Stabat Mater is voor hen heel herkenbaar. Zij hebben het afgelopen jaar veel verdriet gehad om een zoon.
De schouderstukken van een overhemd gladstrijkend wordt het me plotseling duidelijk waar deze uitzending over gaat. Muziek geeft troost, het echtpaar heeft verdriet, er is iets met een zoon. We groeien naar een climax toe.

Musikdorf Ernen

Aarzelend vertelt het echtpaar: er is iets, iets wat zij nooit verwacht hadden, zij waren totaal ontredderd. Hun zoon is in detentie genomen. Even denk ik nog aan een psychiatrische opname of iets met quarantaine, maar nee, het is echt waar, de zoon zit in de gevangenis. Een groot verdriet voor het echtpaar, maar een geluk voor de documentaire. Zo’n keurig, hoogopgeleid, weldenkend stel heeft een zoon die al een jaar in de bak zit. Ik strijk opeens diverse vouwen in mijn hemd.
Vivaldi is verdwenen, mijn vragen over het festival, over de groepen die er spelen, over de muziek, ik ben alles allang vergeten en wil nog maar één ding weten: wat heeft die zoon uitgevreten?
Dan zegt Floris Kortie: ‘ik hoef natuurlijk niet te weten, wat daar precies gespeeld heeft, maar ik ben wel heel benieuwd wat dat voor jullie teweeggebracht heeft’.
In het laatste beeld wandelt het echtpaar weg, ze geven elkaar geheel ongedwongen een hand. De vertrouwde wandelstokken konden zij voor dit shot even niet gebruiken.
Klassiek viert de zomer: wat een feest! 1 Minuut klassieke muziek, 24 minuten emotie.

0

HOOG BEZOEK

Dagelijks

Onze kleine stadstuin mag zich de laatste tijd in een toenemende belangstelling van diverse diersoorten verheugen.
Vogels weten altijd al onze tuin te vinden. Spinnen hebben we ook veel, heel veel. Als je een dag je fiets laat staan is ie ingekapseld in een web. En als ik in de tuin werk, wat heel soms wel eens gebeurt, dan kan ik schrikken van een glibberige, geelbruine pad die opeens onder een varen vandaan springt. Die pad is een huisvriend, hij zit er al meer dan twintig jaar. Of het is een nakomeling, ik weet niet hoe dat bij padden werkt. Ik zie er altijd maar één.
Nadat we een weekje weg waren geweest en ook onze kat Youri zoveel dagen vakantie had opgenomen, zagen we dat een van die moderne buurtkatten ons toch al niet florissante gazonnetje als poepdoos had uitgekozen. Bij onze thuiskomst lagen er zes drollen verspreid over het gras. Aan kleur en vorm was te zien, dat de verwende kat elke dag een andere delicatesse voorgeschoteld krijgt. Vanaf dat moment zijn wij dagelijks met cayennepeper en koffiedik in de weer.

Het bijenvolk in onze pruimenboom

Vorige week ontvingen we niet eerder geziene gasten. Wij hoorden op een middag een onbekend zoemend geluid. Alsof een Poolse schilder ergens een gemankeerde schuurmachine gebruikte. Of een centrifugerende wasmachine aan de wandel ging. Buiten gekomen zagen we duizenden insecten rond onze pruimenboom zoemen. Het zag zwart van de heen en weer schietende beestjes, een apocalyptische aanblik. Birds van Hitchcock in een mini-uitgave.
Geleidelijk aan vormde zich aan een van de hoogste takken een donkergekleurde kluit, een soort zak die in de boom hing. ‘Dat moet een bijenvolk zijn’, zei ik tegen G., bijna fluisterend. Ik was bang dat hard praten tot agressie van het volk zou leiden.

Nu wil het geval dat ik op een zangkoor naast een gepensioneerde bas sta, die in zijn vrije tijd imker is. Toen ik vorig jaar een keer met hem meereed heeft hij mij alles verteld over de bijtjes, over volken die zich splitsen, de oude koningin en de nieuwe koningin en de laatdunkende rol van de darren. Ik kan het niet meer navertellen, maar weet wel dat hij soms wordt gebeld als zich bijenzwerm op drift is en zich in een tuin van een argeloze burger heeft genesteld. Dan zorgt hij er op wonderbaarlijke wijze voor dat het volk in een mand verdwijnt en neemt hij de hele kluit mee.
Terwijl G. uit voorzorg alle ramen sloot, je moet er immers niet aan denken dat zo’n oude koningin per ongeluk door een bovenraam naar binnen vliegt en de duizenden onderdanen haar volgen, belde ik E., de imker. Hij kon dezelfde dag nog komen. Maar eerst moest ik nog op zoek naar een hoge ladder.
Ongeluk en tegenslagen zorgen voor verbinding, zo merkte ik op mijn rondgang in de buurt. Mijn verhaal lokte alom medeleven uit, maar pas op het tiende adres trof ik een bewoner met een uitschuifladder. Dat soort bewoners moet je koesteren.
De ladder was hoog genoeg, maar de tak waaraan het bijenvolk zich had opgehangen oogde te dun en de tak die stevig genoeg was om de ladder te dragen was te ver weg, zo zag E. direct al bij zijn aankomst. Onverrichter zake keerde hij naar huis terug.
En dus zat er voor ons niets anders op dan wachten totdat er een Mozes zou opstaan en het volk zijn biezen zou pakken. ‘Tussen twaalf en twee, dat is meestal de tijd dat ze doortrekken’, zei E. Even had ik nog de fantasie, dat die bejaarde pruimenboom zo lekker zou zijn, dat de oude koningin die tak tot haar permanente residentie zou willen maken. Misschien zouden de bijen dan ingezet kunnen worden om rondpoepende buurtkatten te weren. Maar de volgende dag, in een onbewaakt ogenblik, nog voor de klok twaalf uur geslagen had, was het volk weer vertrokken. Een dag later plaatste de Utrechtse Internet Courant bovenstaande foto van een fiets in de Loeff Berchmakerstraat.

1

DUITSLAND

Dagelijks

Wij rijden op de Autobahn en onze Ausdauer wordt flink op de proef gesteld. Op precies 470 plaatsen wordt deze zomer aan de weg gewerkt. Met de onvermijdelijke files als gevolg. Nu weet ik wel, dat het voor mijn eigen bestwil is. Volgend jaar kan ik op deze wegen weer onbekommerd doorsjezen. En elders in een file belanden.
Op één plek zijn zware machines bezig om het oude betonnen wegdek te verwijderen. Ik moet onvermijdelijk aan Adolf Hitler denken, de man die deze brede verkeersbanen heeft aangelegd, zodat zijn legers snel konden oprukken.
‘Het is een boef’,  zei een vriendje op de lagere school tegen mij, ‘hij heeft aan elke arm wel zeven horloges’. Dat kon geen zuivere koffie zijn, zoveel was duidelijk. Later bleek, dat niet alleen Hitler slecht was, maar heel Duitsland. Het was een gemeen volk, dat je moest mijden. Moffen waren het. Wij maakten grapjes: wat is de naam van Hitler in het Russisch en in het Chinees? Tijdens de voetbalfinale Engeland – Duitsland in 1966 zeiden mijn ooms: ‘Als die rotmoffen maar niet winnen’. Blijkbaar dacht de Russische scheidsrechter er ook zo over, getuige een onterecht aan Engeland toegekend doelpunt.
Op het gymnasium kreeg ik Duitse les van juffrouw de Jong, bijgenaamd Mina, een lerares van de oude stempel. Zij had een zenuwtic. Hoe onrustiger de klas , hoe meer zij op haar onderlip kauwde. Met een strak regiem stampte ze de grammatica erin, aan politieke kwesties waagde zij zich niet. Engels was voor ons de taal van de toekomst, Frans van de cultuur, Duits van een verderfelijk verleden. Wie een Duitser nadeed sprong in een militaire houding: ‘Jawohl, Herr Oberleutnant!’

Toen wij in later jaren op vakantie door Europa trokken, meden we Duitsland. Dat was een suffe, autoritaire maatschappij, waar zelfs een klein stationnetje Hauptbahnhof werd genoemd. Waar de te dikke, eigengereide bewoners in Lederhosen hun Strammer Max met grote kannen bier wegspoelden. Duitsers waren lichtsignalen gevende bumperklevers en luidruchtige toeristen. Toen wij eens op een Zweedse camping een mooi plekje aan een meer hadden, zagen wij bij terugkomst van een wandeling tot onze ontzetting dat een stel Duitsers hun bungalowtent nog net tussen die van ons en het meer gepropt hadden. Van Wiedergutmachung was geen sprake.
West-Duitsland was destijds in onze ogen de vazal van het kapitalistische Amerika. Er was een linkse studentenbeweging, maar die schoot al snel door. Anti-autoritaire opvoeders waren zelf autoritair in hun principes. Politiek verzet gleed af naar gewelddadige methoden. Oost-Duitsland kon aanvankelijk nog wel op enige sympathie rekenen totdat de verhalen over onvrijheden, Stasipraktijken en georganiseerde doping dat beeld snel verbleekten.
Toen viel de Muur.
Ik vind dit nog altijd een van de mooiste politieke ontwikkelingen die ik in mijn leven heb meegemaakt. Beelden van het weghakken van het gehate beton bezorgen me ook nu nog een brok in de keel. Voor het eerst leefden we mee met het Duitse volk.
Het beeld van Duitsland kantelde de afgelopen jaren. Positieve ontwikkelingen sijpelden door het vastgeroeste afwijzen. Het besluit de kerncentrales te sluiten. De strijd tegen doping in de sport. Het geld dat men voor cultuur over heeft. De inzet voor samenwerking in Europa. De bereidheid om vluchtelingen te ontvangen. Zelfs Angela Merkel, niet iemand van mijn politieke richting, oogt sympathiek. Op de toiletten in de Raststätten hangen nu reclames van de organisatie Deutschland Hilft.
Wel jammer trouwens van die sjoemelsoftware. En bumperkleven hebben de Duitsers ook nog niet afgeleerd.

0

BESTE FAMILIE,

Herinnering

Studeren in de jaren ’70 (9)

Ondanks de horde vliegen die een gezamenlijke aanval ondernamen op onze blote benen was zowel de binnen- als de buitenband in een mum weer hersteld en konden we onze tocht vervolgen, door het prachtige dal van de rivier de Rhue westwaarts, alweer over verlaten wegen, waar slechts een enkel eenzaam huis stond, bewoond door een aftands vrouwtje, vroeger heks genaamd, die haar eten verzamelde uit planten in de berm van de weg en wier enige gezelschap bestond uit een woest grommend monster-aan-ketting, de mildere vormen waarvan men hond pleegt te noemen.
Deze volzin komt uit een brief die ik in 1973 vanuit Frankrijk aan het thuisfront stuur.
Op mijn eerste racefiets maak ik samen met studievriend Paul een fietstocht door de Auvergne en Dordogne. De jaren daarvoor zond ik mijn ouders tijdens vakanties een ansichtkaart of een korte briefje. Ik schreef over het weer en over de plaatsen die we bezochten. De onderliggende boodschap was steeds: het gaat goed. Mijn ouders moesten het ermee doen dat ze soms twee weken lang niets van mij hoorden. Telefoneren naar huis kostte me teveel.
Maar dan, op mijn 21e ontdek ik het genot van het schrijven. Liggend voor de tent pen ik het ene na het andere vel vol over de Franse cultuur, het landschap, de campingbewoners, de middenstanders, de dorpsfeesten.
…een saaie treinrit door Noord-Frankrijk (één groot korenveld), die slechts het vermelden waard is vanwege de allerzuurste snoepjes, merk Napoleon, die door een Franse non kwistig werden uitgedeeld (‘neemt hiervan en gaat heen in vrede’).
…wij allebei in een breed uitstaand regenpak, waarvan de wijde broekspijpen over elkaar heen schuurden als de nylons van een oude, doch niet onaanzienlijke dame.
…waar we in een klein straatje bij een oud mannetje belandden, dat onder het motto Tout pour le cycle zich inderdaad bezighield met het repareren van allerhande Solexen, daarbij natuurlijk gesteund door een doofstomme knecht met zenuwtrek.
…het is hier zo droog, dat je zelfs met het kaarten nog niet nat kunt gaan.
Wat mij nu opvalt zijn de volzinnen en het soms archaïsche taalgebruik (verpozing, lokaliteit, al ras, onledig houden met). Ik ben aan het spelen met taal en maak veelvuldig gebruik van overdrijvingen. Wellicht was ik beïnvloed door De Bovenkamer van J.M.A. Biesheuvel of door een roman van Gerard Reve.
Geconfronteerd met andere gewoonten en met andere mensen ben ik op zoek naar mijn eigen waarden, naar wat ik belangrijk vind en naar manieren om me te uiten.
Toen het donker geworden was en de overburen, in het bezit van twee auto’s, twee honden en twee kinderen, en de vrouw in het bezit van een onuitputtelijke garderobe, die haar noodzaakt zich tweemaal daags in weer een nieuwe populaire uitrusting te steken, toen zij dus de televisie aangezet hadden, hebben wij nog een wijle doorgebracht aan de oever van het meer, dat slechts beschenen werd door een halfvolle maan, die langzaam achter het silhouet van de bosrand zakkend, op zijn beurt weerspiegeld werd in het rimpelloze oppervlak van het water, een zeer romantisch ogenblik dus, dat bijna een zonsondergang op de Finse meren (zie het deeltje: Arnold op reis in Finland) evenaart.
Waar ik in al die vellen weinig  van mijn eigen gevoel laat blijken, voeg  ik aan deze volzin opeens iets persoonlijks toe. Iets wat een breuk betekent met de voorzichtige, emotieloze manier waarop we in ons gezin met elkaar communiceerden. Op zo’n moment zou je willen dat je tegen een meisje aan zat, met niet te lang haar, ietwat bolle wangen, eventueel een verbrande neus en gevoel voor romantiek.
Wat ik niet zeggen kon, schreef ik op.

2

AFSTAND

Herinnering

Studeren in de jaren ’70 (8)

Er wordt aangebeld in mijn studentenflat. Als ik open doe, staat mijn vader voor de deur. Hij heeft een bromelia in zijn hand en glimlacht flauwtjes.
Ik schrik. Wat hij komt  hij hier doen, is mijn eerste gedachte. Ik wil geen inmenging in mijn domein. Geen opmerkingen over de kratten bier, de stofvlokken of de poster van de NVSH. Bovendien was ik net begonnen met een hoofdstuk Statistiek.
Zwijgend ga ik hem voor naar mijn kamer.
Hij geeft me de bromelia. Mijn moeder had mij de plant beloofd en ik kon hem niet op de fiets meenemen, is zijn korte uitleg.
We staan tegenover elkaar, geremd. In zijn dikke jas en met zijn hoed nog op zijn hoofd ziet hij er stijf uit. Hij oogt verlegen in deze voor hem onbekende omgeving. Het is de eerste keer dat hij hier is.
Ik sta er ook onzeker bij. Mijn vader weet niet zo gauw iets te zeggen, ik ook niet. We staan vlak bij elkaar, maar de afstand is enorm.

Mijn vader heeft al vele jaren last van depressieve gevoelens en angsten. Toen ik zeven jaar was, merkte ik er voor het eerst iets van. Papa lag overdag ziek op bed, de gordijnen stijf dicht. Wij mochten niet bij hem komen. Familieleden kwamen om met hem te praten. Dit was geen gewoon griepje, zoveel was mij wel duidelijk.
In de jaren daarna werd hij regelmatig door een van zijn collega’s thuis gebracht, omdat hij het niet kon uithouden op zijn werk. Dan was hij daarna weken thuis en lag de ernst als een wollen deken over ons gezin. Hij kwam alleen zijn stoel uit om zwijgend de tafel te dekken of de prullenmand te legen.
Toen ik in de puberteit nog als enige van de vier kinderen thuis woonde, leek hij nog meer verlamd. Terwijl ik zat te zweten op een Tacitusvertaling, dacht hij dat hij een hartaanval had gehad. Soms zat hij met het zweet van angst op zijn voorhoofd, omdat hij meende dat er mensen buiten waren die het op hem hadden gemunt. Om hem af te leiden speelde ik dan een spelletje kaart met hem. Gevangen in zijn eigen problemen, had hij weinig aandacht voor mij. Behalve als hij vond dat ik naar de kapper moest.
Een heel enkele keer sijpelde er even iets anders door zijn muur van zware gevoelens. Aan het begin van een kerstmaaltijd, toen mijn vader en ik als enigen al aan de versierde tafel zaten en de anderen nog druk heen en weer liepen, legde hij opeens zijn hand, met de handpalm naar boven open, naast de mijne neer. Woorden had hij er niet bij, alleen een glimlach. Ik voelde de warmte en de nabijheid.

Zo ligt er nu ook een zweem van genegenheid in zijn houding, dezelfde manier van glimlachen. Ik zet de bromelia op mijn bureautje en bied  een kop thee aan.
Hij aarzelt en zegt dan dat hij liever weer gaat.
Hij is nooit meer op mijn kamer geweest. Een paar maanden later wordt hij opnieuw opgenomen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis Overvecht. Hij loopt een longontsteking op en er ontstaan complicaties omdat hij niet meer goed kan slikken en niet meer kan hoesten. Zijn toestand wordt kritiek. Om beurten blijven we ’s nachts bij hem waken. In de stille ziekenhuiskamer neem ik bij gedempt licht mijn collegedictaten over Noam Chomsky door. Af en toe loop ik naar de man die met zijn ogen dicht en zijn mond licht open onbeweeglijk op het bed ligt. Ik bevochtig de lippen van de man. Het voelt heel onwerkelijk. Na enkele dagen overlijdt hij, 57 jaar oud, aan algehele spierontsteking. Het afscheid dat jaren daarvoor al was begonnen is nu definitief.
In de maanden daarna zit ik regelmatig bij mijn moeder thuis te studeren.

 

1

HET NIEUWE INZAMELEN

Dagelijks

Al jaren brengen we papier, tuinafval en glas naar het afvalscheidingsstation. We dumpen zonder morren het plastic afval in een container in de buurt. Nu vraagt, of beter gezegd: verplicht, de gemeente Utrecht haar burgers om ook het restafval zelf af te voeren. Daartoe worden containers in de buurt geplaatst.
De gemeente heeft het Nieuwe Inzamelen goed voorbereid. Afgelopen halfjaar ontvingen wij maar liefst vier maal een Wijkbericht, waarin de plannen voor ondergrondse containers voor restafval uitgebreid werden toegelicht en onderbouwd. De communicatie met de burger is een immers een gevoelig onderwerp. De gemeente kan niets meer doen zonder raadpleging van betrokken burgers.
In dit geval bleek de plaats van de containers een onderwerp van discussie. Want ja, wie wil er een container voor zijn huis met risico op lawaai, rommel en stank? Op dit punt moesten de plannen hier en daar worden aangepast. Over de definitieve locaties moest nog worden besloten.

Als wij op 10 juli terugkeren van vakantie vinden wij een nieuw Wijkbericht. Het is zover. In onze buurt zijn de containers geplaatst. Vanaf 26 juni wordt er geen restafval meer opgehaald.  We pinken even een traan weg. Een tijdvak is afgesloten, nooit meer een grijze zak aan de rand van de stoep. Het Nieuwe Wegbrengen gaat beginnen.
In het bericht kunnen we van alles lezen over de soort containers en over afval scheiden. Eén ding is helaas niet vermeld, namelijk wààr de containers zijn geplaatst. Wie meer informatie wil  wordt verwezen naar de site van de gemeente Utrecht. ‘Daar vindt u ook de overzichtstekening van de locatie van de ondergrondse afvalcontainers’. Na enig zoeken vinden wij inderdaad een mooie kaart waar voor elke wijk en alle soorten afval staat aangegeven waar de containers staan, op één soort afval na: het restafval. Vervuld van ongeloof, lezen we alle informatie nog eens een tweede keer door, in de veronderstelling dat wìj iets over het hoofd hebben gezien. Maar nee, de locaties blijven onvindbaar.
Bij vragen kunnen we aldus het Wijkbericht contact opnemen met de projectleider. ‘Hij is elke dinsdag van 9.00 – 11.00 uur aanwezig om al uw vragen te beantwoorden’. Dat treft, we zijn juist op dinsdagmorgen aan het zoeken. Je voelt ‘em al aankomen: deze man is op de vermelde tijd in geen velden of wegen te bekennen. Wij leggen de hoorn neer en roepen vertwijfeld uit: ‘Vuilnisman, kan deze zak ook mee?’

Wat is hier misgegaan? Uit zeer nabije en betrouwbare bron weten wij dat ambtenaren goedwillende, hardwerkende en altijd drukke medewerkers zijn. Maar het lijkt erop dat er een cultuur heerst waarin drukte de verontschuldiging is voor het niet-bereikbaar zijn, het niet beantwoorden van mails e.d. Wordt er wel genoeg aan time-management en prioritering gedaan? En terwijl elke uitgave van de gemeente vier parafen nodig heeft, lijkt dit bericht zonder enige controle of double-check de deur uitgedaan.
Omdat we dit vaker meegemaakt hebben, laten we ons niet uit het veld slaan. We bellen het centrale nummer van de gemeente en worden doorverbonden met een frontofficemedewerker die alles van afvalverwerking weet. We vragen of zij voor ons de locatie kan opzoeken. De medewerker verontschuldigt zich voor het gemankeerde Wijkbericht en legt uit dat alles nog in ontwikkeling is. Als wij voor de tweede keer vragen of zíj dan tenminste kan nakijken waar wij met onze vuilniszak naar toe kunnen, moet ook zij het antwoord schuldig blijven.
Rest ons nog één vraag. Wij vinden dit wijkbericht 14 dagen na verspreiding. Zou er nu in die twee weken niemand anders uit de wijk hebben gebeld om naar  de locatie te informeren en heeft dan niemand bij de gemeente dit signaal opgepikt? Het antwoord komt snel: fietsend door de wijk zien we de containers vanzelf staan.

0

EEN RUIG LAND (2)

Reizen

De breedgeschouderde nazaten van de Vikingen dragen nog altijd een baard. Zo ook Einar. Hij was boer in het zuiden van IJsland, maar daar viel geen droog brood meer mee te verdienen. Bovendien heeft de jökulhlaup van 1996 (zie de vorige aflevering van dit blog) de vruchtbare weiden in dit deel van het land in een kale steenwoestijn veranderd. Veel boeren zijn een guesthouse begonnen.
Einar vervoert met zijn tractor met platte wagen toeristen over een zwartgekleurd wad naar het eiland Ingolshöfdi, een kleine puist die zich vlak onder de kust uit zee verheft.  Voor IJslanders is dit een bijzondere plek, omdat volgens de overlevering de eerste Vikingen hier aan land zijn gekomen. Voor buitenlandse toeristen is dit eiland interessant vanwege de broedende zeevogels. We struinen het eilandje af, belaagd door grote jagers, zeemeeuwen, die agressief naar de hoofden van de indringers duiken om hun broedsel te beschermen. We liggen tijden in het gras, het fototoestel in de aanslag, om een plaatje te kunnen schieten van de mateloos populaire papegaaiduiker.
Leuker nog zijn de onverwachte ontmoetingen met zeldzame vogels. Zo blijkt de eend die ik zie dobberen in een meertje bij een guesthouse een roodkeelduiker te zijn. Elders begint mijn hart te bonzen als ik zomaar een paar ijsduikers met een jong op de rug zie.
Er volgt nog een onverwachte ontmoeting. Op de terugweg van Ingolshöfdi zie ik een doodgereden scholekster op de weg liggen. Het volgende wat ik zie is dat een andere scholekster, waarschijnlijk zijn maatje, neerstrijkt op de weg, waar ik met een vaart van 90 km per uur in aantocht ben. Meestal vliegt zo’n beest weer snel op. Dit keer niet. De doffe klap waarmee de vogel onder de auto verdwijnt – witte veren vliegen op – is niet eens zo hard. Het afgebroken leven van de vogel dreunt nog lang na in mijn hoofd.

We maken een wandeling in het Hengill-gebergte.  Overal om ons heen stijgen rookpluimen op, warm water pruttelt uit kleine en grote gaten omhoog. Er staan waarschuwende borden: Haetta! De aarde dampt de hitte uit, de lucht van rotte eieren is alom. Al het warme water in IJsland ruikt zo. Dat leidt tot merkwaardige combinaties van geuren onder de douche.
Het water is in deze tijd van het jaar overal. Het stroomt van de bergen, het valt van de rotsen en het komt uit de lucht omlaag.
Als we na drie kilometer bergopwaarts in een beekdal belanden zien we een apart tafereel. Het is 8 graden, het regent en in de dampende beek liggen mensen te genieten van het warme water.
Hoe hoger we komen hoe meer we in de wolken belanden. De mist geeft de wandeling iets mystieks. Een enkele keer vermindert de dichtheid en worden we beloond met een blik op een helling met een waterval.
Dan wordt de mist zo dicht dat we het pad niet meer kunnen vinden. In het zoeken raken we eerst elkaar bijna kwijt, daarna kost het ons moeite om uit te vinden waar we vandaan gekomen zijn. Op dat moment duikt er uit de witte massa opeens een groep IJslandse wandelaars op, onverschrokken doorzetters, die ons vriendelijk en zonder veel woorden in hun midden opnemen.
Het is het onverwachte wat een vakantie sjeu geeft.
Terug bij ons vakantiehuis laten we het warme water nog eens door de hot tub stromen. De wolken zijn opgetrokken, vanuit ons verkwikkend bad kijken we kilometers ver uit over dit ruige land. De stilte om ons heen wordt slechts verstoord door het trillende geluid van een watersnip in de lucht.