‘T IS WEER VOORBIJ
Toen ik woensdagnacht wakker werd draaide ik mijn hoofd naar de rode cijfers van de wekker. 5:34 uur. Op hetzelfde moment zat er een liedje in mijn hoofd: ’t is weer voorbij die mooie zomer. Hoe toepasselijk voor deze week. Maar, hoe kwam dat lied daar op dat moment? Een klein uur eerder had ik de auto van de krantenbezorger gehoord. Had de bezorger wellicht de radio aanstaan zonder dat dit bewust tot mij was doorgedrongen? Of was de hit van Gerard Cox eerder deze week ongemerkt binnengekomen? Zo’n onbewuste waarneming is mogelijk, leerde ik ooit in mijn studie. Subliminal messages worden deze prikkels genoemd. Coca-cola zou zelfs ongemerkt reclameboodschappen door films heen mengen, werd toen verteld.
Na na na, nananana, na na naa. Het vrouwenkoortje waarmee het lied begint trok door mijn slaperige hoofd. De nasale stem van Cox die bij het scherpe hoge zoemen van een mug even inhoudt voor het woord mug. Ik heb ’s nachts allang weer mijn pyjama an is nog zo’n zin die bij mij is blijven hangen, hoewel dat woensdagnacht voor mij niet opging. Ik had juist het dekbed van me afgeslagen om wat af te koelen. Kon ik de slaap weer vatten? Het gezang van Gerard hielp er niet bij.
De volgende morgen zocht ik het nummer op. Volgens Wikipedia (waar het lied een eigen pagina heeft) hoorde Cox in Frankrijk Salut les amoureux, een chanson van Joe Dassin over afscheid nemen. Cox maakte er in korte tijd een Nederlandse tekst bij.
Op het strand slapen, vissen in de zon, zwemmen en varen, Gerard dook al zijn mooie herinneringen aan de zomer op. Haringgeur vermengd met zonnebrand, het rijmde mooi op in je kleren schuurde zacht het zand. De platenmaatschappij vond het nummer niet passen bij Cox’ kritische imago, maar de zanger zag er brood in en kreeg gelijk. Het lied stond in het najaar van 1973 wekenlang nummer één op de hitparades, er werden uiteindelijk meer dan 200.000 exemplaren van verkocht. De B-kant, zullen we ritselen?, lijkt me trouwens ook interessant. Het zal wel het favoriete nummer van Mark Rutte zijn.
’t is weer voorbij brengt mij onverbiddelijk terug naar de werkplaats van aannemer Versteegen in Montfoort, waar ik in die tijd werkte. Het lied bracht licht in de monotonie van de arbeid. Maarten, de meester-timmerman, keek even glimlachend op van zijn klus. Koen, de norse werker, met immer een sigaar hangend in de mondhoek en de pet achter op zijn hoofd, keek wat vrolijker uit zijn ogen. Willem, de oude schilder, brulde het nummer hard mee, boven het lawaai van de slijpsteen waaraan hij zijn verfkrabbers scherpte. Hij kwam naast mij staan, te dichtbij naar mijn zin, maar daarover durfde ik niets te zeggen. Hij vertelde dat hij vlak na de oorlog in Frankrijk had gewerkt. Daar verbleef hij in een soort kamp, waar een hek omheen stond. Maar dat gaf niks, zei ie, want ’s avonds kwamen de meisjes uit het dorp. ‘Voor tien franc mocht je dan je lul door het hek heen steken.’ Die mooie tijd was allang voorbij, maar het genot glom nog achter zich dikke brillenglazen.